ECLI:NL:RBNNE:2020:1441

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
8241375
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijkheid in terugbetaling van persoonlijke lening met wettelijke rente

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, op 31 maart 2020 een eindvonnis gewezen in een civiele procedure tussen InterBank N.V. en twee gedaagden. De eisende partij, InterBank N.V., heeft gedaagden aangesproken op basis van een persoonlijke lening van € 72.001,-, waarbij gedaagden hoofdelijk gehouden zijn om een bedrag van € 83.750,53 terug te betalen. De eisende partij heeft gevorderd dat gedaagden hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 500,00, vermeerderd met wettelijke rente en kosten.

Tijdens de procedure heeft de kantonrechter op 4 februari 2020 een tussenvonnis gewezen, waarin werd vastgesteld dat de dagvaarding onvoldoende informatie bevatte. De eisende partij werd opgedragen om de vordering nader te onderbouwen. Op 3 maart 2020 heeft de eisende partij een akte ingediend met een wijziging van eis, waarbij de vertragingsvergoeding werd vervangen door de wettelijke rente. Gedaagden zijn niet verschenen op de zitting.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eisende partij voldoende informatie heeft verschaft en dat de gewijzigde vordering niet onrechtmatig of ongegrond is. De kantonrechter heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 500,-, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 20 december 2019, en tot betaling van de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 8241375 \ CV EXPL 19-8292
Verstekvonnis van de kantonrechter van 31 maart 2020
in de zaak van
de naamloze vennootschap
InterBank N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde: M.M.J. Hafkamp,
tegen

1.[gedaagde]

2. [gedaagde],
beiden wonende te [adres]
gedaagden,
tegen wie verstek is verleend.

1.Procesverloop

1.1.
De eisende partij heeft bij dagvaarding aangevoerd dat gedaagden, ingevolge een door eisende partij aan gedaagden verstrekte persoonlijke lening van € 72.001,-, hoofdelijk gehouden zijn per 5 december 2019 € 83.750,53 terug te betalen. Eisende partij heeft gevorderd om gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 500,00, onder uitdrukkelijke reservering van haar rechten op het meerdere, te vermeerderen met samengestelde vertragingsvergoeding van 8,46% per jaar vanaf de dag der dagvaarding en kosten.
1.2.
Op 4 februari 2020 heeft de kantonrechter tussenvonnis gewezen. Dit tussenvonnis dient als ingelast en herhaald te worden beschouwd.
1.3.
Ter zitting van 3 maart 2020 heeft de eisende partij een akte houdende specificatie van de vordering tevens houdende wijziging van eis overgelegd. Eisende partij vordert thans, in plaats van de vertragingsvergoeding van 8,46% per jaar, de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW. Aangezien er sprake is van een wijziging van eis heeft eisende partij deze akte aan gedaagden betekend en hen opgeroepen op de rolzitting te verschijnen. Gedaagden zijn niet verschenen.

2.Motivering

2.1.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis overwogen dat de door de eisende partij uitgebrachte dagvaarding onvoldoende informatie verschaft en daarmee niet voldoet aan de eisen van artikel 21 Rv. De kantonrechter heeft de eisende partij bevolen de vordering nader te onderbouwen, al dan niet gebruikmakend van het landelijke informatieformulier. Daarbij heeft de kantonrechter bepaald dat de eisende partij, indien zij eerder een dagvaarding tegen gedaagden heeft uitgebracht waarbij de vordering is beperkt en waarvoor een vonnis is verkregen, een kopie van het betreffende vonnis en de bijbehorende dagvaarding diende te overleggen.
2.2.
De eisende partij heeft het landelijke informatieformulier ingevuld, producties overgelegd en haar vordering bij akte nader toegelicht. De vordering is gebaseerd op de artikelen 6 (vertragingsvergoeding) en 7 sub a (opeisbaarheid) van de algemene voorwaarden. Eisende partij laat de primair gevorderde vertragingsvergoeding te hoogte van de contractuele rente vervallen en wijzigt haar eis zodat zij nu uitsluitend wettelijke rente vordert vanaf de dag der dagvaarding. Die vordering is hierdoor niet langer gebaseerd op artikel 6 van de algemene voorwaarden. Eisende partij heeft daarnaast toegelicht dat artikel 7 sub a van de algemene voorwaarden in overeenstemming is met de gronden genoemd in artikel 7:77 lid 1 sub c onder 1 BW en daarom niet oneerlijk is.
Voorts heeft eisende partij stukken overgelegd waar naar het oordeel van de kantonrechter uit blijkt dat bij het aangaan van de kredietovereenkomst is voldaan aan de (pre)contractuele informatieverplichtingen en aan de zorgplicht van artikel 4:34 Wft.
2.3.
De eisende partij heeft gezien het voorgaande naar het oordeel van de kantonrechter thans voldoende informatie verschaft. Nu eisende partij de vordering heeft beperkt tot een lager bedrag dan het totale bedrag dat de eisende partij aan hoofdsom te vorderen heeft en die vordering niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal dit lagere bedrag als hoofdsom worden toegewezen. Over de buitengerechtelijke incassokosten en de voor dagvaarding vervallen rente behoeft in deze procedure (dus) geen uitspraak te worden gedaan. Die kosten dienen derhalve in een eventuele vervolgprocedure te worden onderbouwd.

3.Beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen kwijting aan eisende partij te betalen € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 20 december 2019 tot aan de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk tot betaling van de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van eisende partij begroot op € 107,12 aan dagvaardingskosten, € 124,00 aan vast recht en € 72,00 aan salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.E. van Rossum en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2020.
typ/conc: 36330/TG
coll: