ECLI:NL:RBNNE:2020:1405

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
18/730203-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing met geweld door meerdere verdachten

Op 26 maart 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die samen met twee medeverdachten betrokken was bij een poging tot afpersing. De feiten vonden plaats op 25 september 2019 in Leeuwarden, waar de verdachten naar de woning van het slachtoffer zijn gegaan. Ze hebben het toegangshek vernield en zijn de woning binnengegaan, waar het slachtoffer, haar echtgenoot en kinderen aanwezig waren. De verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer geld af te dwingen, waarbij hij haar een vuistslag heeft gegeven. De rechtbank oordeelde dat het gedrag van de verdachte en zijn medeverdachten een uiting van eigenrichting was, wat onacceptabel is. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 116 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van drie jaren. Daarnaast zijn er een contactverbod en een locatieverbod opgelegd, en is de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730203-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 maart 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 maart 2020. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Spek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 september 2019 te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Leeuwarden,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een sleutelbos (met 17 sleutels), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s):
- het toegangshek tot de oprit heeft/hebben vernield en/of beschadigd, althans heeft/hebben verbroken en/of geopend, en/of
- op/tegen de deur van/in de woning heeft/hebben geslagen/gestompt/gebonsd en/of getrapt/geschopt en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] met kracht bij de kleding ter hoogte van de nek heeft/hebben vastgepakt en/of met kracht heen en weer heeft/hebben geschud en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] met kracht een vuistslag in het gezicht heeft/hebben gegeven en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] heeft/hebben toegeschreeuwd/toegevoegd -zakelijk weergegeven- dat hij en/of zijn mededader(s) morgen terug zou(den) komen en geld (4000 of 6000 euro) wilde(n) hebben, anders zouden zij, meesteroplichters, door hem en/of zijn mededader(s) worden doodgemaakt en/of dat hij en/of zijn mededader(s) morgen het geld wilde(n) hebben anders zou(den) hij en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] doodmaken en zouden de gevolgen voor haar gezin zijn en/of daarbij/vervolgens dreigend naar die [slachtoffer 1] heeft/hebben gewezen en/of daarbij heeft/hebben gezegd "pas op, pas op";
2.
hij op of omstreeks 25 september 2019 te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Leeuwarden,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of haar man [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, geweld en/of bedreiging met geweld heeft toegepast, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s):
- het toegangshek tot de oprit heeft/hebben vernield en/of beschadigd, althans heeft/hebben verbroken en/of geopend, en/of
- op/tegen de deur van/in de woning heeft/hebben geslagen/gestompt/gebonsd en/of getrapt/geschopt en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] met kracht bij de kleding ter hoogte van de nek heeft/hebben vastgepakt en/of met kracht heen en weer heeft/hebben geschud en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] met kracht een vuistslag in het gezicht heeft/hebben gegeven en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] heeft/hebben toegeschreeuwd/toegevoegd -zakelijk weergegeven- dat hij en/of zijn mededader(s) morgen terug zou(den) komen en geld (4000 of 6000 euro) wilde(n) hebben, anders zouden zij, meesteroplichters, door hem en/of zijn mededader(s) worden doodgemaakt en/of dat hij en/of zijn mededader(s) morgen het geld wilde(n) hebben anders zou(den) hij en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] doodmaken en zouden de gevolgen voor haar gezin zijn en/of daarbij/vervolgens dreigend naar die [slachtoffer 1] heeft/hebben gewezen en/of daarbij heeft/hebben gezegd "pas op, pas op", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
A.
hij op of omstreeks 25 september 2019 te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Leeuwarden,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met kracht bij de kleding ter hoogte van de nek vast te pakken en/of met kracht heen en weer te schudden en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] met kracht een vuistslag in het gezicht te geven;
en/of
B.
hij op of omstreeks 25 september 2019 te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] toe te schreeuwen/toe te voegen -zakelijk weergegeven- dat hij en/of zijn mededader(s) morgen terug zou(den) komen en geld (4000 of 6000 euro) wilde(n) hebben, anders zouden zij, meesteroplichters, door hem en/of zijn mededader(s) worden doodgemaakt en/of dat hij en/of zijn mededader(s) morgen het geld wilde(n) hebben anders zou(den) hij en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] doodmaken en zouden de gevolgen voor haar gezin zijn en/of
daarbij/vervolgens dreigend naar die [slachtoffer 1] te wijzen en daarbij te zeggen "pas op, pas op".

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde heeft de officier van justitie gesteld dat enkel kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een sleutelbos. Volgens de officier van justitie heeft verdachte het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening van de sleutelbos gehad. Verdachte had, toen hij naar eigen zeggen de sleutelbos had gevonden, zijn medeverdachten moeten vragen of die sleutelbos van een van hen was. Er kan niet worden bewezen dat verdachte geweld heeft gebruikt om de diefstal te vergemakkelijken. Evenmin kan worden bewezen dat verdachte de diefstal met anderen heeft gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie gesteld dat dit feit eveneens kan worden bewezen. Op grond van de stukken kan worden vastgesteld dat verdachte geweld heeft toegepast om aangeefster [slachtoffer 1] te dwingen geld te betalen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde heeft hij aangevoerd dat het oprapen van een sleutelbos geen diefstal oplevert. Er is geen wettig en overtuigend bewijs waaruit blijkt dat verdachte de sleutelbos heeft meegenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening.
Ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet het oogmerk had om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] met geweld of bedreiging te dwingen tot afgifte van geld of enig goed. Verdachte kwam het geld halen dat hem bij het vorige bezoek aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door hen was toegezegd. Dat de situatie escaleerde, was niet door verdachte beoogd.
Verdachte heeft ter zitting nog verklaard dat hij zijn linkerarm door een beperking niet omhoog kan krijgen en dat hij [slachtoffer 1] dus niet eens kan hebben geslagen.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat verdachte het ten laste gelegde geweld, dan wel bedreiging met geweld heeft gepleegd met het oogmerk om de diefstal van de sleutelbos voor te bereiden of gemakkelijk te maken.
Vervolgens ligt de vraag voor of dan sprake is van ‘eenvoudige diefstal’. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft bij de politie, na te zijn gehoord over de sleutelbos, verklaard dat hij deze heeft zien liggen en heeft meegenomen omdat hij dacht dat de sleutelbos aan een van zijn medeverdachten toebehoorde. Verdachte heeft met deze verklaring een alternatief scenario gegeven. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring van verdachte niet reeds op voorhand onaannemelijk, ongeloofwaardig of onwaarschijnlijk is. Er zijn geen bewijsmiddelen die deze alternatieve lezing uitsluiten. Daar komt bij dat er geen bewijs is waaruit blijkt dat verdachte de sleutelbos heeft meegenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 1. ten laste gelegde.
Feit 2. primair
Onder feit 2. primair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich tezamen en in vereniging met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing. Voor een bewezenverklaring is vereist dat verdachte met een ander of anderen geprobeerd heeft om, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot afgifte van geld of enig goed van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2].
De rechtbank is van oordeel dat hiervoor voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. De rechtbank overweegt, anders dan de raadsman heeft bepleit, dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte wel degelijk een escalatie heeft beoogd. De rechtbank leidt dit af uit de omstandigheid dat verdachte voor de tweede keer bij de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kwam, met de wetenschap dat zij nog steeds niet hadden betaald, terwijl dit wel was afgesproken. Het afgesloten hek bij de woning werd geforceerd om op het erf te komen. Verdachte heeft vervolgens in de woning aangeefster [slachtoffer 1] een vuistslag in het gezicht gegeven. Haar aangifte wordt ondersteund door een geneeskundige verklaring. Daar komt bij dat medeverdachte [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij duw- en trekwerk heeft gezien tussen verdachte en [slachtoffer 1] en dat hij niet kan uitsluiten dat dit als slaan kan worden aangemerkt.
De verklaring van verdachte dat hij geen vuistslag heeft kunnen geven omdat hij zijn linkerarm maar beperkt kan gebruiken, schuift de rechtbank terzijde. Verdachte heeft dit pas ter zitting verklaard, terwijl hij hierover meerdere malen bij de politie is gehoord. Daarnaast wordt zijn verklaring op geen enkele wijze onderbouwd door medische gegevens.
De rechtbank verwerpt de verweren en acht het onder 2. primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte ook de bedreigingen heeft geuit die in de tenlastelegging zijn opgenomen, nu enkel aangeefster [slachtoffer 1] hierover heeft verklaard en haar verklaring geen steun vindt in ander bewijs.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 12 maart 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik ben op 25 september 2019 samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in [pleegplaats] geweest bij de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Ik was daar eerder geweest met [medeverdachte 1]. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hadden toen gezegd dat ze het geld voor de zitmaaier binnen twee weken zouden overmaken aan [naam], maar dat hadden ze niet gedaan. Ik ging er samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] naartoe om het geld op te halen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 25 september 2019, opgenomen op pagina 56 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019286869 van 7 november 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik doe aangifte van het incident dat heeft plaatsgevonden op 25 september 2019 te [pleegplaats], in de gemeente Leeuwarden. Ik zag door het raam van mijn woning drie mannen bij onze voordeur staan. Ik hoorde vervolgens dat er met veel kracht en lawaai op de deur van onze bijkeuken naar onze woonkamer werd geslagen. Ik heb deze deur altijd op slot. Ik heb de deur naar de bijkeuken vervolgens van zijn slot gedraaid omdat ik bang was dat de deur anders kapot zou gaan. Ik zag drie mannen naar binnen stappen en heb de mannen verzocht naar buiten te gaan en ons met rust te laten.
Ik zag dat de mannen niet weg gingen en bleven staan. Ik zag en voelde dat een van de mannen mij vastpakte bij mijn kleding ter hoogte van mijn nek. Ik voelde dat de man mij heen en weer schudde. Ik hoorde de man roepen dat hij mij morgen terug zou komen en geld wilde hebben. Ik was erg bang en zag en voelde dat de man mij een vuistslag in mijn gezicht gaf. Ik voelde pijn en een verdoofd gevoel in mijn gezicht. Ik proefde bloed. De man liet mij los en bleef schreeuwen dat hij geld wilde hebben en dat hij morgen terug zou komen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 26 september 2019, opgenomen op pagina 59 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1]:
Ze hebben mijn hek vernield. Ze zijn zo op mijn erf gekomen. Er hangt een hangslot aan het hek. Zo zijn bij mijn deur gekomen en binnengekomen. Er stond nog een man achter de man die mij heeft gepakt. Die zat naar mij te wijzen en die zei: "pas op! pas op!" Er was nog een derde man bij die bij de voordeur stond. De andere twee stonden voor mij. De man die mij vastpakte, heb ik eerder gezien. (…) Ik ben altijd eerlijk. Mijn moeder heeft mij geleerd om eerlijk te zijn. Maar kijk als iemand tegen je schreeuwt morgen 4000 euro en dan schreeuwt de andere nee morgen 6000 euro. Heb ik maar gezegd, ja is goed, ja is goed. Dit in de hoop dat hij mij losliet. De tweede man ging achter de man staan die mij sloeg en die stond dreigend naar mij te wijzen met zijn wijsvinger.
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 24 oktober 2019, opgenomen op pagina 81 van voornoemd dossier, inhoudend:
Medische informatie betreffende [slachtoffer 1]. Onderzocht op 25 september 2019.
Uitwendig waargenomen letsel: kneuzing bovenkaak en wond bovenlip.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 25 september 2019, opgenomen op pagina 83 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2]:
Ik zag dat een man het hek beetpakte en omhoog tilde uit de scharnieren. Ik hoorde klappen tegen de deur.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 26 september 2019, opgenomen op pagina 127 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2]:
Ik was bij [medeverdachte 1]. [verdachte] (de rechtbank begrijpt dat wordt bedoeld: [verdachte]) en [medeverdachte 1] vroegen aan mij of ik ergens naartoe wilde rijden. [verdachte] legde iets uit over een grasmaaier en een schuld van 6000 euro. Ik wilde wel mee dus we stapten in de auto en zijn richting Leeuwarden gereden. Ik was gestopt bij een boerderij op de oprit. We stapten uit en we liepen naar het hek, maar dat hek was dicht. Ik tilde toen het hek op zodat wij er door heen konden lopen. Vervolgens liepen [verdachte] en [medeverdachte 1] voorop en ik liep er achter aan. [verdachte] klopte op de deur. Maar er werd niet open gedaan. [verdachte] zei nog wat een lafaard. Toen deed een vrouw open. [verdachte] stond er voor, de deur stond volgens mij een beetje op een kier. [verdachte] stond wat te schreeuwen. Op een gegeven moment zag ik dat [verdachte] die vrouw bij de shirt vastpakte. Hij schreeuwde vervolgens tegen die vrouw dat hij morgen zijn geld wil anders komt hij in de problemen. Wij hebben in de auto besproken dat wij in de buurt van Leeuwarden moesten zijn en dat [verdachte] geld moest halen bij iemand. U vraagt mij wat [verdachte] tegen die vrouw zei. Hij had het over een grasmaaier. Iemand had één besteld. Die moest nog 6000 euro betalen. Daar moest hij nog even langs, meer zei hij er ook niet bij. U vraagt mij wat hij nog meer heeft gezegd tegen die vrouw. Dat het oplichters waren en dat hij morgen het geld wilde hebben. Hij was in ieder geval flink pissed op die vrouw.
[medeverdachte 1] en ik stonden in de schuur. [verdachte] stond in de deuropening van de woning en de schuur.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 26 september 2019, opgenomen op pagina 140 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1]:
[verdachte] gaf te kennen dat hij nog geld moest halen in de buurt van Leeuwarden. Hij vroeg of ik met hem mee wilde en dat wilde ik wel. [medeverdachte 2] wilde dan ook wel mee en we gingen in zijn auto. We zijn naar de woning gelopen en toen kwamen we in een klein halletje. Het was een krappe ruimte. De vrouw stond in de deurpost, ze zei dat we weg moesten gaan. We stonden daar met zijn drieën, met [medeverdachte 2] en [verdachte]. Er is gezegd dat er betaald moest worden.
8. Een proces-verbaal van verhoor van 27 september 2019, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 1]:
U vraagt mij of ik gezien heb dat [verdachte] die vrouw heeft geslagen. Ik heb alleen duw- en trekwerk gezien. Dat zou mogelijk als slaan aangemerkt kunnen worden dat kan ik niet uitsluiten. [verdachte] stelde voor dat we naar [pleegplaats] gingen om geld op te halen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 2. primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2. primair
hij op 25 september 2019 te [pleegplaats], in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan die [slachtoffer 1], welk geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader(s):
- het toegangshek tot de oprit hebben verbroken en geopend en
- op de deur van de woning hebben gebonsd en
- die [slachtoffer 1] bij de kleding ter hoogte van de nek hebben vastgepakt en heen en weer hebben geschud en
- die [slachtoffer 1] een vuistslag in het gezicht hebben gegeven en
- die [slachtoffer 1] hebben toegeschreeuwd -zakelijk weergegeven- dat hij morgen terug zou komen en geld (4000 of 6000 euro) wilde hebben en dreigend naar die [slachtoffer 1] hebben gewezen en daarbij hebben gezegd "pas op, pas op",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. primair Medeplegen van poging tot afpersing.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. en 2. primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 385 dagen, waarvan 300 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van drie jaren. Voorts heeft de officier van justitie een contactverbod met [slachtoffer 1] en een gebiedsverbod voor [straatnaam] te [pleegplaats] gevorderd. Tevens heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, in geval van een bewezenverklaring, gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter zitting en het reclasseringsrapport, de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich met twee medeverdachten schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Ze zijn gezamenlijk, in de auto van medeverdachte [medeverdachte 2], naar de woning van het slachtoffer gereden. Ze hebben vervolgens gezamenlijk het afgesloten erf betreden en daartoe het toegangshek verbroken en geopend. Daarna hebben ze de woning betreden. In de woning waren op dat moment, naast het slachtoffer, ook haar echtgenoot en kinderen aanwezig. Verdachte heeft getracht het slachtoffer geld af te dwingen waarbij hij haar ook een vuistslag heeft gegeven. Het spreekt voor zich dat dit alles een nare ervaring voor het slachtoffer, haar echtgenoot en haar kinderen moet zijn geweest. Verdachte en ook zijn medeverdachten hebben zich niets aangetrokken van de gevolgen van hun gedrag in de woning van het slachtoffer. De rechtbank rekent dit verdachte aan. De rechtbank is van oordeel dat het gedrag van verdachte en zijn medeverdachten slechts kan worden gezien als een uiting van eigenrichting, ofwel het recht in eigen hand nemen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank volstrekt onacceptabel.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Blijkens het reclasseringsrapport houdt verdachte zich aan de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Er zijn geen directe hulpvragen. Gelet op de ontkennende houding van verdachte kan de reclassering geen inschatting maken van het recidiverisico. De reclassering vindt interventies of toezicht niet nodig en adviseert oplegging van een straf zonder voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest (86 dagen) passend is en oplegging daarvan geboden. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van een maand, met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank komt tot een aanzienlijk lagere voorwaardelijke straf dan de eis van de officier van justitie, nu zij van oordeel is dat dit meer recht doet aan de gepleegde handelingen en aan de achtergrond waartegen die zijn gepleegd. Verder zal de rechtbank aan verdachte naast een locatieverbod een contactverbod opleggen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], nu zij een gezamenlijk huis hebben. De rechtbank zal daarbij niet de dadelijke uitvoerbaarheid bevelen nu er niet in ernstige zin rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal plegen. Van een nieuwe dreigende aantasting van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer of haar omgeving is niet gebleken. Tot slot zal de rechtbank het geschorste bevel van de voorlopige hechtenis van verdachte opheffen.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 50,00 ter vergoeding van materiële schade en € 1.250,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu dit deel van de vordering op geen enkele wijze is onderbouwd met stukken.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie gesteld dat een totaalbedrag van € 1.000,00 euro dient te worden toegewezen. Omdat er medeverdachten zijn, meent de officier van justitie dat in deze zaak € 500,00 dient te worden toegewezen, gelet op het aandeel van verdachte, een en ander met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk wordt verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Voor het geval van bewezenverklaring heeft hij naar voren gebracht dat hij het standpunt van de officier van justitie niet onredelijk vindt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van de materiële schade als volgt.
Hoewel aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van feit 2. primair, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal het deel van de vordering dat ziet op de materiële schade daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van feit 2. primair, acht de rechtbank voldoende aannemelijk. Gelet op het aandeel van verdachte, acht de rechtbank toewijzing tot een bedrag van € 400,00 passend, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 september 2019. Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. Het overige deel van de vordering die ziet op de immateriële schade zal de rechtbank niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47 en 317 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2. primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 116 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 30 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarde:
dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], woonachtig op de [straatnaam] te [pleegplaats];
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden op het adres [straatnaam] te [pleegplaats].
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
400,00(zegge: vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen een bedrag van € 400,00 (zegge: vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 8 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag betreft immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. H.G. Punt, rechters, bijgestaan door mr. L.T.A. Fokkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 maart 2020.
Mr. Punt is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.