In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 20 maart 2020 uitspraak gedaan over de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2004, in het kader van een ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoek van de Gecertificeerde Instelling (GI) tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een residentiële voorziening voor behandelzorg. Dit verzoek is gedaan vanwege een onveilige en instabiele thuissituatie bij de moeder, die alleenstaand is en zes kinderen heeft. De minderjarige heeft een belaste voorgeschiedenis en vertoont gedragsproblemen, wat heeft geleid tot zorgen over zijn veiligheid en welzijn.
Vanwege de coronamaatregelen heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden; de betrokkenen zijn telefonisch gehoord. De kinderrechter heeft de minderjarige en de moeder gelijktijdig gehoord en is van oordeel dat deze manier van horen voldoende is om tot een goed oordeel te komen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de thuissituatie van de minderjarige onveilig is, met toenemende fysieke en emotionele onveiligheid, en dat er een dringende noodzaak is voor een uithuisplaatsing.
De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend, met ingang van 20 maart 2020 tot uiterlijk 3 juni 2020, en heeft de GI aangespoord om te onderzoeken of plaatsing bij Elker mogelijk is, gezien de weerstand van zowel de minderjarige als de moeder tegen plaatsing bij de Woodbrookers. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 25 maart 2020.