ECLI:NL:RBNNE:2020:1401

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
170932
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige met onduidelijk perspectief

In deze zaak heeft de kinderrechter op 13 maart 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren in 2019, momenteel onder toezicht staat van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) en verblijft bij pleegouders. De ouders van de minderjarige hebben in het verleden problemen gehad met middelengebruik en zijn bezig met hulpverlening. De kinderrechter heeft de ouders vier maanden de tijd gegeven om zich verder te ontwikkelen, terwijl de GI de mogelijkheid van een perspectiefbiedend pleeggezin onderzoekt. De kinderrechter heeft de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig geacht, maar heeft de machtiging tot uithuisplaatsing niet voor de volledige duur toegewezen, omdat er nog mogelijkheden zijn voor de ouders om hun situatie te verbeteren. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat de ouders nu alles moeten doen om hun situatie te verbeteren. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 13 maart 2021 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 13 juli 2020, met de mogelijkheid van een vervolg zitting voor verdere beoordeling.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaakgegevens : C/17/170932 / FJ RK 20-37
datum uitspraak: 13 maart 2020
beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging uithuisplaatsing
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
hierna te noemen de GI (Gecertificeerde Instelling),
gevestigd te Amsterdam.
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
[de vader] ,hierna te noemen de vader.
wonende te [woonplaats] ,
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[de pleegouders] ,hierna te noemen de pleegouders,
wonende te [woonplaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 10 januari 2020, ingekomen bij de griffie op
13 januari 2020;
- een verslag van PsyValens (Martinizorg) van 6 februari 2020, ingekomen bij de griffie op
18 februari 2020;
- een brief van de pleegouders van 16 februari 2020, ingekomen bij de griffie op 21 februari 2020.
1.2.
Op 28 februari 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- de [gezinsvoogden] , namens de GI;
- de ouders;
- de pleegouders.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
[de minderjarige] verblijft in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij oma (vaderszijde) en haar partner, de pleegouders.
2.3.
Bij beschikking van 13 maart 2019 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 13 maart 2020.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 13 maart 2019 ook een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 13 september 2019. Bij beschikking van 9 augustus 2019 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 13 maart 2020.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook wordt verzocht de uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.2.
Na de vorige verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in augustus 2019 is ingezet op de klinische opname van de ouders met [de minderjarige] bij Martinizorg. Voordat deze opname kon plaatsvinden zijn de ouders met traumatherapie gestart. Uiteindelijk is de opname bij Martinizorg op 1 november 2019 gestart. Dit ging aanvankelijk erg goed. Na enkele weekenden liep de spanning bij de ouders op en ging het minder. Er zijn aanvaringen met medebewoners en de begeleiding geweest. De opname bij Martinizorg is inmiddels afgerond. Vanwege wachtlijsten voor hulpverlening is er voornamelijk sprake geweest van een observerend onderzoek en zijn er nog geen interventies gedaan door Martinizorg. De conclusie van Martinizorg is dat er perspectief is bij de ouders. Martinizorg is van mening dat de ouders de mogelijkheid geboden moet worden om te laten zien dat zij de zorg voor [de minderjarige] op zich kunnen nemen, nadat er interventies worden gedaan. Martinizorg denkt bij de interventies aan drie opties die in een periode van drie maanden resultaat moeten kunnen geven. De eerste optie is een (tijdelijke) opname van de moeder met [de minderjarige] in een ouder-kind-huis, terwijl de vader aan zijn verslavingen gaat werken en later aansluit. Een tweede optie is een gezamenlijke (tijdelijke) opname van de ouders en [de minderjarige] in de Borch van VNN. De derde optie is het opzetten van 24/7 begeleiding en toezicht om de moeder heen in de thuissituatie. De GI blijft echter zorgen houden over het ontbreken van dagbesteding van de ouders en hun middelengebruik. De GI is van mening dat de ouders kleine stappen hebben gezet en zij vindt resultaat binnen drie maanden niet reëel. De persoonlijke problematiek van de ouders ligt teveel op de voorgrond om snel resultaat te kunnen boeken. Nu de pleegouders bovendien hebben aangegeven [de minderjarige] niet nog een jaar langer te kunnen verzorgen wil de GI nu op zoek gaan naar een perspectiefbiedend pleeggezin. Dit houdt in dat voor de GI het perspectief van [de minderjarige] vastligt en dat ligt niet bij de pleegouders of de ouders. Op een terugplaatsing zal niet meer ingezet worden. De machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] moet volgens de GI dan ook verlengd worden, tezamen met de verlenging van de ondertoezichtstelling.

4.Het standpunt van belanghebbenden en informanten

4.1.
De ouders erkennen dat zij beiden alcohol gebruiken. De moeder drinkt de laatste tijd wat meer omdat zij moeite heeft met de hele situatie. Bij de vader is het minder dan de GI stelt. Met zijn drugsgebruik valt het volgens hem ook mee, hier wil hij graag hulp bij maar een opname is niet geïndiceerd. De vader heeft zich voor het middelengebruik bij Clean aangemeld. Verder is de vader al bezig met dagbesteding en hoopt hij zo naar een vaste baan toe te werken. De ouders geven aan dat zij begrijpen dat de pleegouders niet een vaste plek kunnen bieden voor [de minderjarige] . Zij betreuren het dat er niet eerder duidelijkheid is gekomen voor hen en voor [de minderjarige] . De ouders willen echter graag nog een kans. Zij hebben het afgelopen jaar hard gewerkt, maar nog niet alles is gelukt. Aan de andere kant hebben de ouders ook het idee dat nog niet alles is geprobeerd of ingezet is. De hulpverlening komt allemaal niet zo snel van de grond als gehoopt. De ouders zouden daarom het liefst inzetten op het door Martinizorg voorgestelde traject bij hen thuis. Een (gezamenlijke) plaatsing in een ouder-kind-huis zien de ouders minder zitten.
4.2.
De pleegouders geven aan dat zij er op meerdere manieren dubbel in staan en met verschillende petten op betrokken zijn. Toen [de minderjarige] bij hen kwam wonen gingen ze ervanuit dat hij twee tot drie maanden bij hen zou blijven. Het is nu een jaar later. Dit vraagt in hun levensfase veel van de pleegouders. Daarnaast vraagt het veel van de pleegouders dat er allemaal instanties, zoals Meidy, over de vloer komen en de ouders die praktisch elke dag langskomen. De pleegouders hebben ook veel achter de hulpverlening aan moeten zitten omdat het anders niet gebeurde. Dit frustreert de pleegouders omdat [de minderjarige] het heel goed doet in zijn ontwikkeling. Omdat het zo lang duurt voor er duidelijkheid is, hecht hij zich aan de pleegouders. Dit vinden de pleegouders onwenselijk omdat zij niet voor hem kunnen zorgen tot hij volwassen is. De ouders kunnen echter op dit moment nog niet voor [de minderjarige] zorgen. De ouders hebben volgens de pleegouders nog niet alles op een rij, bijvoorbeeld ten aanzien van de depressie van de moeder, de dagbesteding en de financiën. Het afgelopen jaar hebben de ouders te kleine stappen gezet in hun ontwikkeling. Het is niet dat de pleegouders het de ouders niet gunnen, maar [de minderjarige] moet wel spoedig toekomstperspectief hebben en geen terugval. Dit kunnen de ouders nog niet bieden denken de pleegouders en daarom moet er gezocht worden naar een perspectief biedend pleeggezin. De pleegouders stemmen in met de verzoeken van de GI. De pleegouders hopen wel dat de ouders aan zichzelf zullen blijven werken zodat zij bij een volgend toetsmoment de zorg en opvoeding voor [de minderjarige] wel aan kunnen.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is de kinderrechter van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn, zodat de kinderrechter beide verzoeken zal toewijzen. De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt.
5.2.
Op dit moment zijn de bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] waaraan in ieder geval gewerkt moet worden:
- het persoonlijke functioneren van de ouders en hun (afhankelijkheids-)relatie;
- het middelengebruik;
- de financiële zorgen;
- het ontbreken van probleeminzicht.
5.3.
Uit voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijk criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar.
5.4.
Vast is komen te staan dat [de minderjarige] op dit moment niet bij zijn ouders kan wonen, omdat zij hem (nog) niet kunnen bieden wat hij nodig heeft. Hierover zijn alle betrokkenen het eens. Dit maakt dat de kinderrechter constateert dat is voldaan aan het criterium van artikel 1:265b BW en zal de kinderrechter het verzoek om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] toewijzen. De kinderrechter ziet echter aanleiding om het verzoek niet voor de volledige duur toe te wijzen, maar voor vier maanden onder aanhouding van het verzoek voor het overige. Anders dan de GI is de kinderrechter er nu nog niet van overtuigd dat het perspectief van [de minderjarige] nu en in de toekomst niet bij zijn ouders kan liggen.
5.5.
De aanleiding voor de aanhouding van het verzoek voor het overige is gelegen in de mogelijkheden die Martinizorg nog bij de ouders ziet en de onduidelijkheid over het perspectief van [de minderjarige] die er daardoor nog is. Mogelijk ligt het perspectief van [de minderjarige] , als er interventies worden gepleegd bij de ouders, toch op (korte) termijn bij hen. Omdat het uitgangspunt is dat een kind bij voorkeur zijn ouders opgroeit kan de kinderrechter in dit stadium nog niet voorbij gaan aan de aanbevelingen en opties die Martinizorg genoemd heeft, ook al ziet de GI dat anders. De kinderrechter dient bij zijn beslissing immers het belang van het kind als eerste in ogenschouw te nemen. Gebleken is dat [de minderjarige] zich goed ontwikkelt bij de pleegouders en dat er een goede band is opgebouwd tussen zowel [de minderjarige] als de ouders als tussen [de minderjarige] en de pleegouders. Daarnaast hebben ook de ouders goede stappen vooruit gezet, al worden deze door de pleegouders wel als kleine stapjes aangeduid. De pleegouders hebben aangegeven dat zij hopen dat op termijn [de minderjarige] weer bij zijn ouders kan wonen, zodat zijn perspectief niet elders ligt.
5.6.
De kinderrechter heeft aandachtig kennisgenomen van het rapport van PsyValens (hierna ook aangeduid als Martinizorg), en daaruit is mede gebleken dat de ouders responsief en sensitief richting [de minderjarige] handelen en dat de ouders (enigszins) leerbaar zijn. Bij bijzondere behoeften van [de minderjarige] , waarvan nu nog niet gebleken is, hebben de ouders wel extra ondersteuning nodig, maar de praktische zorg voor [de minderjarige] is volgens Martinizorg voldoende. De ouders staan open voor hulp. In de begeleide setting zijn geen signalen van onveiligheid van [de minderjarige] geweest. De kinderrechter ziet op basis hiervan, net als Martinizorg, mogelijk toch perspectief voor [de minderjarige] bij de ouders. Daar kan niet aan voorbij gegaan worden. Voordat het perspectief van [de minderjarige] bepaald wordt dient eerst nog een termijn gegeven te worden aan de ouders om de aandachtspunten van Martinizorg aan te pakken en één van de genoemde opties op te pakken. De aandachtspunten waar aan gewerkt moet worden zijn met name die van het alcoholgebruik van beide ouders, de agressieproblematiek van de vader en het vergroten van de weerbaarheid van de moeder. Om dit aan te pakken is een interventie nodig en de GI dient te onderzoeken of plaatsing in een ouder-kind-huis mogelijk is of dat met ambulante hulpverlening in de thuissituatie bij de ouders hetzelfde resultaat behaald kan worden. De benodigde en door de GI als passend bevonden hulpverlening en door Martinizorg genoemde opties dient vervolgens spoedig ingezet te worden omdat [de minderjarige] zich nu wel gaat hechten aan zijn pleegouders. Over vier maanden moet dan duidelijk zijn of [de minderjarige] wel bij zijn ouders verder kan opgroeien of niet. Een langere termijn acht de kinderrechter gelet op de hechting van [de minderjarige] in beginsel bij de huidige stand van zaken niet in zijn belang.
5.7.
Of [de minderjarige] na de periode van vier maanden bij zijn ouders kan gaan wonen, is onzeker. Gelet op het hechtingsproces van [de minderjarige] acht de kinderrechter het raadzaam dat de GI ook alvast de komende maanden gaat oriënteren op een perspectief biedend pleeggezin voor als het de ouders niet lukt nu de huidige pleegouders aangegeven hebben niet langer voor [de minderjarige] te kunnen zorgen. Maar in dezelfde tijd moet er nog volop aan plaatsing bij de ouders gewerkt worden, de mogelijkheden zijn er.
5.8.
De kinderrechter benadrukt voor de ouders dat het nu vijf voor twaalf is. Het gaat hier zeer waarschijnlijk om een laatste kans, waarbij zij het belang van [de minderjarige] absoluut op de eerste plaats moeten stellen. [de minderjarige] kan niet voortdurend in twijfel over zijn perspectief blijven opgroeien. De kinderrechter roept de ouders dan ook op om nu alles aan te grijpen en (opnieuw) die extra stap te zetten. Het kan niet meer zo zijn dat er belemmeringen opgeworpen worden. De GI moet zich hiervoor inzetten, maar de ouders net zo goed. Dit houdt ook in dat de ouders niet alleen maar voor de ambulante hulp bij hen thuis mogen kiezen. Als een gezinsopname of een opname van alleen de moeder met [de minderjarige] nodig is, dienen de ouders daar aan mee te werken in het belang van [de minderjarige] .
5.9.
De kinderrechter zou graag zien dat de pleegouders ook de komende vier maanden willen blijven fungeren als pleegouders. De kinderrechter begrijpt dat hij hiermee veel vraagt van de pleegouders en dat de pleegouders een zwaar jaar gehad hebben. Het is hem duidelijk dat een aanleiding van het verzoek van de GI is dat de pleegouders aangeven niet nog een jaar langer de zorg voor [de minderjarige] op zich te kunnen nemen. De kinderrechter hoopt echter dat de pleegouders, mede met de pet van opa/oma op, nogmaals een periode (van vier maanden) de schouders eronder willen zetten om te voorkomen dat [de minderjarige] voor deze periode mogelijk in een crisispleeggezin geplaatst moet worden. Vooral omdat de hechting tussen de [de minderjarige] en de pleegouders en [de minderjarige] en de ouders goed is en er nog een mogelijk perspectief bij de ouders is. De kinderrechter roept de GI en de ouders op om zorg te dragen voor een stevige ontlasting van de pleegouders. Ter zitting is door de GI aangegeven dat de inzet van Meidy in de thuissituatie bij de pleegouders niet meer nodig is. Dat zou al een ontlasting kunnen zijn. Tevens zou een beperktere frequentie van de omgang tussen de ouders en [de minderjarige] een vorm van ontlasting kunnen zijn. Voor de ouders is dat mogelijk niet gewenst, maar het belast houden van de pleegouders is niet in het belang van [de minderjarige] . De kinderrechter roept partijen op om ten aanzien van de ontlasting van de pleegouders met elkaar in overleg te treden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] tot 13 maart 2021;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, tot uiterlijk 13 juli 2020;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de beslissing op het verzoek om een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting voor een mondelinge behandeling;
6.5.
bepaalt dat de GI uiterlijk twee weken voor voornoemde zitting de kinderrechter schriftelijk dient te informeren over de actuele stand van zaken en het al dan niet handhaven van het (aangehouden) verzoek, onder gelijktijdige verzending van een kopie van dat bericht aan de ouders en de pleegouders.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Baken, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
de griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
(fn: 811)