Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[verordeelde],
Procesverloop
Bewijsmiddelen
Beoordeling
€ 4.142,70
Rechtbank Noord-Nederland
Op 17 maart 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in de zaak met parketnummer 18/253757-19 een uitspraak gedaan over de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 2.081,30 aan de staat. Dit bedrag is vastgesteld op basis van een vordering van de officier van justitie, die op 13 februari 2020 schriftelijk heeft gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou schatten. De behandeling vond plaats op 3 maart 2020, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.H. Rump, en het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. I. Kluiter.
De rechtbank heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op verschillende bewijsmiddelen, waaronder eerdere vonnissen en proces-verbaal van bevindingen. De rechtbank concludeert dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit de verkoop van harddrugs, waaronder heroïne en speed. De totale opbrengsten van de veroordeelde zijn vastgesteld op € 6.250,00, terwijl de totale kosten zijn berekend op € 4.142,70, wat resulteert in een totaal wederrechtelijk verkregen voordeel van € 2.107,30. De rechtbank heeft echter het bedrag van de betalingsverplichting vastgesteld op € 2.081,30, zoals gevorderd door de officier van justitie.
De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling bepaald, die maximaal 30 dagen kan bedragen, indien de veroordeelde niet aan de betalingsverplichting voldoet. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.