ECLI:NL:RBNNE:2020:1368

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
18/253757-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en bezit van cocaïne door verdachte in Friesland

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het dealen in cocaïne in de periode van juni 2018 tot en met oktober 2019. De verdachte is op 21 oktober 2019 aangehouden met een hoeveelheid cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in deze periode meermalen cocaïne heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de verdachte zelf in overweging genomen. De verdachte heeft ter zitting een deels bekennende verklaring afgelegd, maar ontkende dat hij gedurende een langere periode in cocaïne heeft gedeald. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van getuigen voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft ook beslist over de inbeslaggenomen goederen, waaronder een telefoon en verdovende middelen, en heeft deze verklaard voor verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer. De rechtbank heeft de toepassing van relevante wetsartikelen, zoals de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht, in haar uitspraak meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/253757-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 maart 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
niet als ingezetene ingeschreven in de basisregistratie personen,
correspondentieadres: [straatnaam] , [plaats]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 maart 2020.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.H. Rump, advocaat te Zwolle.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. Kluiter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2018 tot en met 21 oktober 2019 te Surhuisterveen, in elk geval in de gemeente Achtkarspelen en/of te Lemmer, in elk geval in de gemeente De Fryske Marren, en/of te Leeuwarden en/of een of meer ander(e) plaats(en) in de provincie
Fryslân, in elk geval in Nederland,
A. (in of omstreeks de periode van 1 juni 2018 tot en met 20 oktober 2019) meermalen, althans eenmaal, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een van een materiaal bevattende cocaine en/of
B. (op 21 oktober 2019) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (ongeveer) 11,5 gram van een materiaal bevattende cocaine,
zijnde cocaine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten A. en B. Ten aanzien van feit A. heeft zij aangevoerd dat een bewezenverklaring kan volgen voor het verkopen, afleveren, vervoeren en verstrekken van cocaïne in de periode van 1 juni 2018 tot en met 20 oktober 2019 in Friesland, dan wel in Nederland.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat een bewezenverklaring kan volgen voor feiten A. en B.
Ten aanzien van feit A. heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij vanaf maart 2019 drugs heeft afgeleverd, vervoerd en voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van feit A. heeft de raadsvrouw betoogd dat geen bewezenverklaring kan volgen voor het verkopen van cocaïne. Zij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
Uit de verklaringen van de getuigen die over een ' [naam 1] ' hebben verklaard, kan niet afgeleid worden dat zij daarmee verdachte bedoelen. Getuige [getuige 1] heeft een foto te zien gekregen, maar uit het dossier blijkt niet dat verdachte op deze foto staat. Nu deze foto ook niet aan het dossier is toegevoegd, kan niet worden vastgesteld of verdachte de persoon op de foto is. Ook een anonieme getuige heeft verklaard van ' [naam 1] ' te hebben gekocht, maar deze getuige heeft geen foto getoond gekregen. Een andere anonieme getuige kreeg een foto te zien, maar uit het dossier blijkt niet wie er op die foto staat. Ook andere getuigen zijn niet geconfronteerd met een foto van verdachte. Voorts is niet aangetoond dat de telefoon van het merk Alcatel van verdachte is. Daarnaast zijn de gegeven signalementen niet zodanig specifiek dat deze enkel op verdachte kunnen duiden.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit A.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 3 maart 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
In maart 2019 en de periode daarna heb ik drugs gekocht en doorverkocht. Als ik drugs afleverde was dat onder de naam ' [naam 1] '.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 31 oktober 2019, opgenomen op pagina 35 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019300878 van 22 november 2019, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Ik heb vanaf juli 2018 in totaal vijf keer cocaïne gekocht van [naam 1] . Ik betaalde voor een bolletje cocaïne tien euro.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 22 oktober 2019, opgenomen op pagina 49 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Wij verbalisanten hoorden tijdens de aanhouding en het onderzoek in het voertuig van de verdachte een constant geluid welke afkomstig was van een mobiele telefoon. Ik [verbalisant 1] zag dat dit geluid afkomstig was van een mobiele telefoon van het merk Alcatel.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 1 november 2019, opgenomen op pagina 70 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op 31 oktober 2019, spraken wij met een persoon welke uit angst voor represailles ons anoniem informatie wilde geven. Wij hoorden hem zeggen dat hij [naam 1] de drugs leverde wanneer hij hem belde. Wij hoorden hem zeggen dat hij tussen juli 2018 en mei 2019 in totaal twintig keer drugs had gekocht van [naam 1] . Dat hij elke keer hetzelfde kocht van [naam 1] , namelijk een bolletje wit en een bolletje bruin. Wij hoorden hem zeggen dat hij met wit, cocaïne bedoelde. Voor een bolletje wit betaalde hij twintig euro. Het is ons verbalisanten bekend dat [naam 1] een bijnaam is van onze verdachte [verdachte] .
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 2 november 2019, opgenomen op pagina 71 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
In dit onderzoek is onder verdachte [verdachte] een gsm in beslag genomen. Ik verbalisant telefoneerde met een aantal van deze gebruikers.
[getuige 2] gaf aan dat hij wel eens in Heerenveen drugs had besteld van een jongen genaamd [naam 1] . Deze [naam 1] leverde cocaïne op afspraak. De afgelopen maand september/oktober 2019 had hij 2 keer bij [naam 1] besteld en betaalde 50 euro per gram cocaïne.
[getuige 3] vertelde dat hij rond de 6 of 7 keer met [naam 1] contact had gehad in Leeuwarden, tussen april 2019 en oktober 2019. [getuige 3] vertelde dat hij cocaïne bij [naam 1] bestelde en dat hij voor een bolletje cocaïne 10 euro moest betalen.
[getuige 4] gaf aan dat hij vanaf augustus 2019 tot oktober 2019 vier keer cocaïne had gekocht in Heerenveen van [naam 1] . Voor 1 gram cocaïne betaalde hij 50 euro.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 2 november 2019, opgenomen op pagina 74 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Het is ons bekend dat [verdachte] de bijnaam " [naam 1] " gebruikt.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 22 november 2019, opgenomen op pagina 75 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Wij verbalisanten hoorden als getuige; [getuige 5] . Wij toonden [getuige 5] een foto van verdachte [verdachte] . Wij hoorden hem zeggen dat hij deze persoon herkent als de persoon waarvan hij meerdere malen harddrugs gekocht had. Wij hoorden hem zeggen dat hij hem als [naam 1] kent. Dat hij tien keer een bolletje cocaïne had gekocht van [naam 1] . Dat hij per bolletje cocaïne tien euro moest betalen. Wij hoorden hem zeggen dat hij vrijwel gelijk nadat hij voor de eerste keer harddrugs van [naam 1] kocht, in juni 2018, [naam 1] hem gratis harddrugs aanbood voor eigen gebruik. Dat hij in ruil hiervoor heroïne en cocaïne voor hem moest verkopen. Dat hij naast de dertig bolletjes harddrugs die hij zelf had gekocht en betaald dus bolletjes harddrugs kreeg voor de verkoop van [naam 1] . Dat hij tussen juni 2018 en mei 2019, zeker vijftig keer harddrugs moest verkopen voor [naam 1] .
Bewijsoverweging
Verdachte is ten laste gelegd dat hij in de periode van 1 juni 2018 tot en met 21 oktober 2019 heeft gedeald in cocaïne. Ter zitting heeft verdachte bekend dat hij vanaf maart 2019 wel eens drugs heeft verkocht en afgeleverd. Verdachte ontkent dat hij gedurende een langere periode in cocaïne heeft gedeald. Hij heeft ter zitting aangevoerd dat hij vóór maart 2019 af en toe voor een groep mannen, die zich allemaal ' [naam 1] ' noemden, drugs afleverde en in ruil hiervoor zelf drugs kreeg.
Gelet op de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verkopen van cocaïne in de periode 1 juni 2018 tot en met 20 oktober 2019. De verklaring van verdachte, inhoudend dat hij na maart 2019 soms iets afleverde voor dealers die zich allemaal ' [naam 1] ' noemden, is niet aannemelijk. De rechtbank overweegt daartoe dat uit geen enkele getuigenverklaring blijkt dat sprake is van meerdere drugsdealers. Alle getuigen hebben het over één persoon met de bijnaam ‘ [naam 1] ’ of ‘ [naam 1] ’.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat uit het dossier niet volgt dat verdachte deze ‘ [naam 1] ’ of ‘ [naam 1] ’ is, nu niet duidelijk is welke persoon te zien is op de aan de getuigen getoonde foto's. De rechtbank stelt vast dat de foto die aan de verschillende getuigen is getoond, niet is gevoegd bij elk van de getuigenverklaringen in het dossier. Deze omissie maakt echter niet dat de rechtbank niet kan vaststellen dat het verdachte is geweest die aan de getuigen cocaïne heeft verkocht. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Getuige [getuige 5] heeft een foto van verdachte te zien gekregen en heeft verklaard dat hij de persoon op de foto herkende als degene van wie hij meerdere malen harddrugs kocht vanaf juni 2018. Daarnaast heeft getuige [getuige 5] verklaard dat hij tussen juni 2018 en mei 2019 zeker vijftig keer harddrugs heeft verkocht voor deze ' [naam 1] '. De rechtbank leidt uit deze verklaring af dat deze getuige en verdachte elkaar meermalen hebben gezien, hetgeen de herkenning via de foto juist sterk ondersteunt. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat de getuige met ' [naam 1] ' verdachte bedoelt.
Getuige [getuige 1] en een anonieme getuige hebben een foto te zien gekregen van de persoon die vast zat in het onderzoek. De rechtbank stelt vast dat verdachte de enige is die in dit onderzoek heeft vastgezeten. Gelet hierop, op de erkenning van verdachte dat hij de naam ' [naam 1] ' gebruikte en de verklaringen van beide getuigen dat zij cocaïne van ' [naam 1] ' kochten, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat verdachte degene was die hen cocaïne heeft verkocht. Deze verklaringen vinden steun in de getuigenverklaringen van [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] . Zij zijn gehoord omdat hun telefoonnummers in de Alcatel-telefoon stonden, die in de auto van verdachte is aangetroffen. Verdachte was de enige die op dat moment gebruik maakte van die auto. Voorts hoorden de verbalisanten dat deze telefoon regelmatig rinkelde tijdens de aanhouding. Daarom neemt de rechtbank aan dat verdachte de gebruiker was van deze telefoon. Getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] hebben verklaard dat zij cocaïne van ' [naam 1] ' hebben gekocht. Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat hij getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 4] ook kent. Op grond van deze bewijsmiddelen, in onderling verband bezien, acht de rechtbank bewezen dat ook deze getuigen van verdachte cocaïne hebben gekocht.
Op grond van het hiervoor overwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 juni 2018 tot en met 20 oktober 2019 cocaïne heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Ten aanzien van feit B.
Voor het overige volstaat de rechtbank ten aanzien van het onder B. bewezen verklaarde, met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte dit bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 maart 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 21 oktober 2019, opgenomen op pagina 36 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019300878 van 22 november 2019, inhoudende het relaas van verbalisanten;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 21 oktober 2019, opgenomen op pagina 39 van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisanten;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verdovende middelen van 24 oktober 2019, opgenomen op pagina 77 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisanten;
5. een geschrift, inhoudende een rapport NFiDENT van 23 oktober 2019, opgenomen op pagina 80 van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van ing. [naam 2];
6. een geschrift, inhoudende een rapport NFiDENT van 24 oktober 2019, opgenomen op pagina 81 van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van ing. [naam 3];
7. een geschrift, inhoudende een rapport NFiDENT van 24 oktober 2019, opgenomen op pagina 82 van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van ing. [naam 3];
8. een geschrift, inhoudende een rapport NFiDENT van 24 oktober 2019, opgenomen op pagina 83 van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van ing. [naam 3].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten A. en B. wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in Nederland,
A. in de periode van 1 juni 2018 tot en met 20 oktober 2019 meermalen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
B. op 21 oktober 2019 opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 11,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
A. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
B. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten A. en B. wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Zij heeft aangevoerd dat voor een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen ruimte meer is, omdat de voorlopige hechtenis van verdachte op grond van artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is opgeheven. Indien de rechtbank desondanks van oordeel is dat verdachte meer straf opgelegd moet krijgen, heeft de raadsvrouw aangevoerd een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, al dan niet met een taakstraf, op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter zitting, de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich in de periode van juni 2018 tot en met oktober 2019 schuldig gemaakt aan het dealen in cocaïne, en op 21 oktober 2019 aan het bezit van een hoeveelheid cocaïne. Verdachte heeft ter zitting een deels bekennende verklaring afgelegd, maar hij heeft geen volledige openheid van zaken gegeven ten aanzien van het verkopen van cocaïne en de dealperiode. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs gevaren voor de volksgezondheid opleveren. Cocaïne is immers een zeer verslavende stof. De handel in en het gebruik van harddrugs genereren op hun beurt andere strafbare feiten en geven veel overlast in de samenleving. De rechtbank rekent verdachte aan dat hij aan deze drugscriminaliteit een bijdrage heeft geleverd. Voor dergelijke feiten dient een gevangenisstraf het uitgangspunt te zijn.
De rechtbank heeft er bij de strafbepaling rekening mee gehouden dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Gelet op het vonnis van de politierechter van 16 januari 2020 is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die langer is dan het voorarrest, niet passend is nu het voorarrest is opgeheven op grond van artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank volgt de raadsvrouw hierin niet. In de vordering tot inbewaringstelling en in het bevel tot gevangenhouding werd immers aan verdachte een veel kortere dealperiode verweten dan in de uiteindelijke tenlastelegging. Ten tijde van het voorarrest werd uitgegaan van een pleegperiode van 16 augustus 2019 tot en met 21 oktober 2019, terwijl uiteindelijk de periode van 1 juni 2018 tot en met 21 oktober 2019 is bewezenverklaard. De rechtbank zal daarom de beslissing tot opheffing van het voorarrest niet betrekken bij haar oordeel over de strafmaat.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en oplegging daarvan geboden.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de inbeslaggenomen telefoon, merk Alcatel, vatbaar voor verbeurdverklaring nu het feit met behulp van deze telefoon is begaan en deze toebehoort aan verdachte.
De rechtbank acht alle inbeslaggenomen verdovende middelen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu het feit met betrekking tot deze voorwerpen is begaan en deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen telefoon, merk Apple, moet worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen autotelefoon moet worden bewaard ten behoeve van de tot nu toe onbekend gebleven rechthebbende.
Ten aanzien van het inbeslaggenomen geld, in totaal een bedrag van € 690,00, neemt de rechtbank geen beslissing. Uit het dossier volgt immers dat op dit bedrag conservatoir beslag is gelegd ter bewaring van het recht van verhaal voor het door verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder A. en B. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Inbeslaggenomen goederen

Verklaart verbeurdde in beslag genomen telefoon, merk Alcatel.
Verklaart onttrokken aan het verkeerde in beslag genomen verdovende middelen en opium.
Gelast de teruggaveaan veroordeelde van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven telefoon, merk Apple.
Gelast de bewaringvan de in beslag genomen autotelefoon ten behoeve van de rechthebbende.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, mr. K. Post en mr. A. Nieuwenhuis, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 maart 2020.
Mr. Nieuwenhuis is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.