ECLI:NL:RBNNE:2020:1364

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
18/930035-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en gewoontewitwassen door administratief medewerker met aanzienlijke schade voor werkgever

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die gedurende een periode van meer dan twee jaar een bedrag van € 161.595,22 heeft verduisterd van haar werkgever. De verdachte, werkzaam als administratief medewerker, had toegang tot de financiële administratie en was verantwoordelijk voor het uitvoeren van betalingen. Door middel van manipulatie van de bedrijfsadministratie heeft zij via batch-betalingen geldbedragen overgemaakt naar bankrekeningen op naam van haar echtgenoot en ouders. Het verduisterde geld is gebruikt voor de aanschaf van luxegoederen en het onderhouden van een exorbitant uitgavenpatroon, wat ook heeft geleid tot gewoontewitwassen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waarbij de officier van justitie de feiten wettig en overtuigend bewezen achtte. De verdachte heeft bekend en de rechtbank heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de aangifte van de benadeelde partij, bankafschriften en de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd ter hoogte van het verduisterde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar behandeling voor een lichte depressieve stoornis. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot het bedrag van € 161.595,22, maar andere delen van de vordering zijn niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer: 18/930035-18
Vonnis van de meervoudige kamer, Noordelijke Fraudekamer, voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 maart 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 maart 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 23 november 2015 tot en met 3 januari 2018 te Zuidwolde, gemeente De Wolden, en/of Emmen en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
opzettelijk een hoeveelheid geld, te weten (in totaal ongeveer) 3660,69 euro en/of 112.452,12 euro en/of 27.076,05 euro en/of 6245,12 euro en/of 12.161,24 euro,
zijnde in totaal (ongeveer) 161.595,22 euro,
in elk geval een hoeveelheid geld/enig goed,
geheel of ten dele toebehoorde aan het bedrijf [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk geld/goed verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten als administratief medewerkster, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
2.
zij in of omstreeks de periode van 23 november 2015 tot en met 3 januari 2018, in de gemeente Emmen en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
(van) een of meer voorwerpen, te weten
een of meer geldbedrag(en), (op verschillende tijdstippen in die periode) in totaal (ongeveer)
- 3660,69 euro (op rekeningnummer [rekeningnummer 1] op naam van [medeverdachte 1] ) en/of
- 112.452,12 euro (op rekeningnummer [rekeningnummer 2] op naam van [medeverdachte 2] ), en/of
- 27.076,05 euro (op rekeningnummer [rekeningnummer 3] op naam van [medeverdachte 3] ) en/of
- 6.245,12 euro (op rekeningnummer [rekeningnummer 4] op naam van [medeverdachte 3] ) en/of
- 12.161,24 euro (op rekeningnummer [rekeningnummer 5] op naam van [medeverdachte 3] ),
(in elk geval) telkens een hoeveelheid geld,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet,
althans gebruik heeft gemaakt,
en/of (vervolgens/tevens)
(van) een of meer voorwerpen, te weten
- in of omstreeks augustus 2016, een aquarium, en/of
- in of omstreeks december 2016, een auto, merk Fiat Punto, kenteken [kenteken 1] , en/of
- in of omstreeks februari 2017, een auto, merk VW Passat, kenteken [kenteken 2] , en/of
- in of omstreeks april 2017, een tuinset, en/of
- in of omstreeks mei 2017, een of meer bril(len), en/of
- in of omstreeks mei 2017, een auto, merk Ford S-Max, kenteken [kenteken 3] , en/of
- in of omstreeks juni 2017, een herenkostuum, en/of
- in of omstreeks juli 2017, een speeltoestel, en/of
- in of omstreeks december 2017, een bankstel,
in elk geval een of meer voorwerp(en),
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet,
althans gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij (telkens) wist dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en zij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 en 2 het ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte van [benadeelde partij 1] , de bankafschriften behorende bij rekeningnummers [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] , [rekeningnummer 3] , [rekeningnummer 4] en [rekeningnummer 5] en de bekennende verklaring van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank omtrent een eventuele bewezenverklaring.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1 en 2.
Op [geboortedatum] 2018 doet [vertegenwoordiger] namens [benadeelde partij 1] te Zuidwolde (verder te noemen: [benadeelde partij 1] ) aangifte van verduistering (in dienstbetrekking) in de periode tussen 23 november 2015 en 3 januari 2018. [benadeelde partij 1] maakt gebruik van rekeningnummer NL05RABO0172043433. [2]
Op 17 augustus 2015 is verdachte in dienst gekomen bij [benadeelde partij 1] als administratief medewerkster en verzorgde al het administratieve werk. Zij verrichtte alle voorkomende werkzaamheden binnen de boekhouding inclusief betalingen. [3]
Tijdens afwezigheid van verdachte zijn onregelmatigheden in de boekhouding geconstateerd.
Het gaat om onrechtmatige betalingen vanaf de bankrekening van [benadeelde partij 1] , te weten:
- 3.660,69 euro naar [rekeningnummer 1] op naam van [medeverdachte 1] ;
- 112.452,12 euro naar [rekeningnummer 2] op naam van [medeverdachte 2] ;
- 27.076,05 euro naar [rekeningnummer 3] op naam van [medeverdachte 3] ;
- 6.245,12 euro naar [rekeningnummer 4] op naam van [medeverdachte 3] ;
- 12.161,24 euro naar [rekeningnummer 5] op naam van [medeverdachte 3] .
Het totaal van de onterechte afschrijvingen is € 161.595,22. [4]
Verdachte heeft bekend dat zij voornoemde onrechtmatige overboekingen heeft verricht. [5] Het geld heeft zij onder meer gebruikt om goederen te kopen, namelijk een drietal auto’s [6] , te weten een Fiat Punto (kenteken [kenteken 1] ), een VW Passat (kenteken [kenteken 2] ) en een Ford S-Max (kenteken [kenteken 3] ), een aquarium [7] , een tuinset [8] , een bankstel [9] , brillen [10] , een herenkostuum [11] en een speeltoestel [12] .
Uit deze bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op de wijze zoals hierna uit de bewezenverklaring blijkt.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het bewezen verklaarde met een opgave van voornoemde bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
zij op verschillende tijdstippen in de periode van 23 november 2015 tot en met 3 januari 2018 te Zuidwolde, gemeente De Wolden, meermalen, telkens opzettelijk een hoeveelheid geld, te weten in totaal 3660,69 euro en 112.452,12 euro en 27.076,05 euro en 6.245,12 euro en 12.161,24 euro, zijnde in totaal 161.595,22 euro, geheel toebehoorde aan het bedrijf [benadeelde partij 1] , en welk geld verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten als administratief medewerkster, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
2.
zij in de periode van 23 november 2015 tot en met 3 januari 2018, in de gemeente Emmen en elders in Nederland,
geldbedragen, op verschillende tijdstippen in die periode in totaal
- 3.660,69 euro (op rekeningnummer [rekeningnummer 1] op naam van [medeverdachte 1] ) en
- 112.452,12 euro (op rekeningnummer [rekeningnummer 2] op naam van [medeverdachte 2] ) en
- 27.076,05 euro (op rekeningnummer [rekeningnummer 3] op naam van [medeverdachte 3] ) en
- 6.245,12 euro (op rekeningnummer [rekeningnummer 4] op naam van [medeverdachte 3] ) en
- 12.161,24 euro (op rekeningnummer [rekeningnummer 5] op naam van [medeverdachte 3] ),
heeft verworven en voorhanden gehad en overgedragen en omgezet,
en
voorwerpen, te weten
- in augustus 2016, een aquarium en
- in december 2016, een auto, merk Fiat Punto, kenteken [kenteken 1] , en
- in februari 2017, een auto, merk VW Passat, kenteken [kenteken 2] , en
- in april 2017, een tuinset en
- in mei 2017, brillen en
- in mei 2017, een auto, merk Ford S-Max, kenteken [kenteken 3] , en
- in juni 2017, een herenkostuum en
- in juli 2017, een speeltoestel en
- in december 2017, een bankstel,
heeft verworven en voorhanden gehad,
terwijl zij telkens wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,
en zij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
2. Van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan een gedeelte van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit een (maximale) taakstraf op te leggen alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft geen toegevoegde waarde en doorkruist de positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte. De feiten zijn van enige tijd geleden, verdachte heeft inmiddels een andere baan en heeft succesvol een behandeling gevolgd. Bovendien is zij niet eerder wegens een strafbaar feit veroordeeld.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft in een periode van iets meer dan twee jaar van haar werkgever € 161.595,22 verduisterd. Zij had uit hoofde van haar functie als administratief medewerker toegang tot de financiële administratie en was verantwoordelijk voor de betalingen van facturen. Verdachte heeft op slinkse wijze de bedrijfsadministratie gemanipuleerd om zo via zogenaamde batch-betalingen telkens geldbedragen op bankrekeningen op naam van haar echtgenoot en ouders te storten.
Verdachte heeft op grove wijze en op grote schaal bewust misbruik gemaakt van haar positie als administratief medewerker. Met haar handelen heeft zij het vertrouwen van haar werkgever ernstig beschaamd. Ook heeft zij haar werkgever flinke financiële schade toegebracht. Het handelen van verdachte schaadt ook meer in het algemeen het vertrouwen dat werkgevers in hun werknemers moeten kunnen hebben.
Het geld dat verdachte door de verduistering tot haar beschikking kreeg is gebruikt voor de aanschaf van voornamelijk luxegoederen en een exorbitant uitgavenpatroon. Hiermee heeft verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen.
Voornoemde strafbare feiten zorgde ervoor dat verdachte een levensstijl genoot die in het bijzonder niet past bij een gezin dat tot de wettelijke schuldsanering is toegelaten, een financiële positie die ertoe moet leiden dat de betrokkene met schulden na een bepaalde periode weer met een schone lei mag beginnen. Verdachte heeft kennelijk gehandeld uit een zucht naar geld. Zij kan het weggenomen geldbedrag niet terugbetalen. Ook blijft onduidelijk of verdachte uit eigen beweging de strafbare gedragingen zou hebben beëindigd.
Documentatie
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel justitiële documentatie d.d. 3 februari 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens strafbare feiten met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 27 februari 2020, opgemaakt door A. van Dulmen-Krumpelman, reclasseringsweker bij het Leger des Heils Noord-Nederland te Groningen. Door de reclassering wordt de kans op recidive als laag ingeschat. Verdachte is anderhalf jaar behandeld bij de AFPN, waar een lichte depressieve stoornis is vastgesteld. Verdachte heeft geleerd om belangrijke onderwerpen bespreekbaar te maken. De reclassering ziet geen meerwaarde in de oplegging van bijzondere voorwaarden.
LOVS oriëntatiepunten
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de op te leggen straf voor deze feiten de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS). Het LOVS heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van strafzaken zoals thans aan de orde een gevangenisstraf tussen de 9 en 12 maanden vastgesteld. Daarbij gaat het om fraude met een benadelingsbedrag tussen de€ 125.000,00 en € 250.000,00. De rechtbank merkt met name het feit dat de fraude in dienstverband in gepleegd en lange tijd heeft geduurd aan als strafverzwarende factoren.
De rechtbank merkt op dat de bewezenverklaring van het gewoontewitwassen de op te leggen straf niet significant heeft verhoogd, nu de rechtbank in het kader van de straftoemeting alle feiten als onderdeel van één feitencomplex beschouwt.
Straf
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met het tijdsverloop tussen het bewezenverklaarde en het wijzen van onderhavig vonnis, hoewel geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 van het EVRM.
De rechtbank is van oordeel dat een vrijheidsstraf geboden is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere vorm van strafrechtelijke afdoening miskend zouden worden. . Om die reden acht de rechtbank een taakstraf in dit geval niet passend.
Alles afwegend acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden. Zij ziet geen redenen om af te wijken van hiervoor genoemd oriëntatiepunt met de bijbehorende, voor verdachte voornamelijk, straf verhogende omstandigheden.

Benadeelde partij

[benadeelde partij 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 170.063,64 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 161.595,22 overeenkomstig het onder 1 ten laste gelegde verduisterde geldbedrag. Ten aanzien van het hogere gevorderde bedrag is geen onderbouwing in het dossier te vinden.
De gevorderde advocaatkosten zijn niet nader gespecificeerd, zodat deze niet voor toewijzing in aanmerking komen. De officier van justitie heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd omtrent de toewijzing van de post ‘vergoeding ontslag op staande voet’.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Het is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden die rechtstreeks het gevolg is van het onder 1 ten laste gelegde. De vordering is echter niet van eenvoudige aard en schorsing van het onderzoek zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding.
De verduisterde geldbedragen hebben fiscale gevolgen gehad voor de benadeelde partij, aangezien deze bedragen als verliesposten in de jaarstukken zijn opgegeven. Dit heeft gevolgen voor de hoogte van de daadwerkelijk geleden schade. Daarnaast zijn de advocaatkosten niet voldoende gespecificeerd. Ook de post ‘vergoeding ontslag op staande voet’ is niet van eenvoudige aard.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat de benadeelde partij enkel materiële schade vordert, te weten:
1. verduisterde geldsom van € 167.397,78
2. advocaatkosten van € 7.470,50
3. vergoeding door ontslag op staande voet van € 4.195,36.
Ad 1
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De rechtbank verwerpt het verweer ten aanzien van de fiscale gevolgen vanwege het opvoeren van de schade in de jaarstukken, aangezien bij terugbetaling aan de benadeelde partij dit tevens fiscaal verantwoord moet worden.
Gelet op het onder 1 bewezenverklaarde is de hoogte van de schade genoegzaam vastgesteld op € 161.595,22 en conform het overzicht horende bij de aangifte. [13] De vordering zal voor dat bedrag worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 januari 2018.
Voor het meer gevorderde, te weten de bedragen van € 3.179,97 en € 2.622,84, ontbreekt voldoende onderbouwing van de gestelde schade. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ad 2
De advocaatkosten zijn slechts deels gespecificeerd/onderbouwd, zodat het de rechtbank niet duidelijk is wel kosten mogelijk in rechtsreeks verband staan met de gepleegde strafbare feiten. Ook voor deze post zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ad 3
De rechtbank constateert dat niet uit het dossier of de onderbouwing van de schadevergoeding blijkt dat de benadeelde partij daadwerkelijk schade heeft geleden vanwege het ontslag op staande voet van verdachte. Dat er mogelijk recht bestaat op een wettelijke vergoeding die verdachte zou moeten betalen aan haar werkgever in verband met haar ontslag is hiervoor namelijk niet voldoende.De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering voor dit deel dan ook eveneens niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Ingevolge jurisprudentie van de Hoge Raad kan het gebrek aan draagkracht bij verdachte onder omstandigheden reden zijn om af te zien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen waarbij gedacht kan worden aan gevallen waarin op voorhand vaststaat dat het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel slechts zal leiden tot het in de toekomst ondergaan van gijzeling. Het enkele feit dat het gaat om een groot bedrag en verdachte thans niet zo beschikken over vermogensbestanddelen, is daarvoor echter onvoldoende.
De rechtbank zal aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen, waarbij de hoogte wordt vastgesteld op een bedrag van € 161.595,22. Wel zal de rechtbank, gelet op de beperkte draagkracht van verdachte en het belang dat met de schadevergoedingsmaatregel wordt nagestreefd, de gijzeling vaststellen op 90 dagen.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 321, 322, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van 18/930113-18, feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 161.595,22(zegge: honderd eenenzestigduizend vijfhonderdvijfennegentig euro en tweeëntwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2018.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]voor het overige niet- ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 1]te betalen een bedrag van
€ 161.595,22(zegge: honderd eenenzestigduizend vijfhonderdvijfennegentig euro en tweeëntwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 90 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. C.H. Beuker, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 maart 2020.
Mr. L.W. Janssen en mr. C.H. Beuker zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2018015640, doorgenummerd 1 tot en met 622.
2.Pagina 19.
3.Pagina 20.
4.Pagina’s 74 en 75.
5.Pagina’s 336 tot en met 338, 364 en 365 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 maart 2020.
6.Pagina’s 343, 344, 366, 368 tot en met 370.
7.Pagina 366.
8.Pagina 346.
9.Pagina 346.
10.Pagina 346.
11.Pagina 347.
12.Pagina 347.
13.Pagina’s 74 en 75.