ECLI:NL:RBNNE:2020:1363

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
18/930112-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldwitwassen door verdachte en echtgenote tijdens schuldsanering met luxueuze levensstijl

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen. De verdachte en zijn toenmalige echtgenote genoten een luxueuze levensstijl terwijl zij in schuldsanering verkeerden. De verdachte heeft zich onvoldoende kritisch opgesteld en heeft zonder nader onderzoek geprofiteerd van de aankopen die zijn echtgenote deed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de door hen uitgegeven bedragen afkomstig waren uit misdrijf, gezien de grote uitgaven in verhouding tot hun financiële situatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 februari 2016 tot en met 3 januari 2018 verschillende voorwerpen heeft verworven, terwijl hij wist of had moeten vermoeden dat deze voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen rechtstreeks verband was tussen het ten laste gelegde en de schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer: 18/930112-18
Vonnis van de meervoudige kamer, Noordelijke Fraudekamer, voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 maart 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
wonende [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 maart 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2016 tot en met 3 januari 2018, in de gemeente Emmen en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
(van) een of meer voorwerpen, te weten
- een of meer geldbedrag(en), namelijk (op verschillende tijdstippen in die periode) in totaal (ongeveer)
- 27.076,05 euro (op verdachtes rekeningnummer [rekeningnummer 1] ) en/of
- 6.245,12 euro (op verdachtes rekeningnummer [rekeningnummer 2] ) en/of
- 12.161,24 euro (op verdachtes rekeningnummer [rekeningnummer 3] ),
(in elk geval) telkens een hoeveelheid geld,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet,
althans gebruik heeft gemaakt,
en/of (vervolgens/tevens)
(van) een of meer voorwerpen, te weten
- in of omstreeks augustus 2016, een aquarium, en/of
- in of omstreeks december 2016, een auto, merk Fiat Punto, kenteken [kenteken 1] , en/of
- in of omstreeks februari 2017, een auto, merk VW Passat, kenteken [kenteken 2] , en/of
- in of omstreeks april 2017, een tuinset, en/of
- in of omstreeks mei 2017, een of meer bril(len), en/of
- in of omstreeks mei 2017, een auto, merk Ford S-Max, kenteken [kenteken 3] , en/of
- in of omstreeks juni 2017, een herenkostuum, en/of
- in of omstreeks juli 2017, een speeltoestel, en/of
- in of omstreeks december 2017, een bankstel,
in elk geval een of meer voorwerp(en),
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet,
althans gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen in de variant van het schuldwitwassen. Uit de aangifte van [benadeelde partij] en de bekennende verklaring van [medeverdachte 1] blijkt dat zij de ten laste gelegde bedragen op rekeningen op naam van verdachte heeft gestort en zich aldus schuldig heeft gemaakt aan verduistering.
Verdachte had als echtgenoot van [medeverdachte 1] en de te naam steller van de bankrekeningen toegang tot deze bankrekeningen, inzage in deze bankrekeningen en de beschikking over de geldbedragen op deze bankrekeningen. Daarbij zaten verdachte en [medeverdachte 1] in de schuldsanering, maar heeft [medeverdachte 1] gedurende langere periode grote geldbedragen uitgegeven aan een verscheidenheid aan (luxe)producten. Gelet op de hoeveelheid van de aankopen en de hoogte van de daarbij uitgeven bedragen moet voor verdachte kenbaar zijn geweest dat er door [medeverdachte 1] veel meer geld werd uitgegeven dan het geld waarover zij beschikten. Verdachte is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht en is veel te makkelijk akkoord gegaan met de verklaringen van [medeverdachte 1] voor de uitgaven. Aldus heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld. Vanwege het ontbreken van een legale herkomst van de uitgegeven bedragen, moet verdachte redelijkerwijs hebben moeten vermoeden dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Niet is gebleken van de voor het medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] . Evenmin is gebleken dat verdachte wist van de illegale herkomst van het geld op de bankrekeningen. Uit zowel de verklaringen van verdachte als die van [medeverdachte 1] blijkt dat verdachte feitelijk geen beschikking had over enige op zijn naam staande bankrekening en ook niet over de bankrekening op naam van [medeverdachte 2] , waarop het merendeel van het door [medeverdachte 1] verduisterde geld is gestort. Daarnaast was verdachte in de veronderstelling dat de bewindvoerder, vanwege de schuldsanering, controle uitoefende op de financiën. Niet is gebleken dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat het door hem en [medeverdachte 1] gebruikte geld een illegale herkomst had. Hij was immers niet op de hoogte van alle door [medeverdachte 1] gedane aankopen. Verder had [medeverdachte 1] telkens een plausibele verklaring voor de verdachte wel bekende uitgaven, te weten het ‘zwarte geld’ van verdachte of in het geval van de auto’s dat [benadeelde partij] hielp bij de aanschaf. Aldus kan niet worden gezegd dat verdachte redelijkerwijs heeft moeten vermoeden dat de aankopen werden gedaan met uit misdrijf afkomstig geld.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Voorwerpen afkomstig uit enig misdrijf.
Op 18 januari 2018 doet I.J. Hofstede namens [benadeelde partij] te Zuidwolde (verder te noemen: [benadeelde partij] ) aangifte van verduistering (in dienstbetrekking) in de periode tussen 23 november 2015 en 3 januari 2018. [benadeelde partij] maakt gebruik van rekeningnummer NL05RABO0172043433. [2]
Op 17 augustus 2015 is [medeverdachte 1] in dienst gekomen bij [benadeelde partij] als administratief medewerkster en verzorgde al het administratieve werk. Zij verrichtte alle voorkomende werkzaamheden binnen de boekhouding inclusief betalingen. [3]
Tijdens afwezigheid van [medeverdachte 1] zijn onregelmatigheden in de boekhouding geconstateerd. Het gaat om onrechtmatige betalingen vanaf de [benadeelde partij] rekening, te weten:
- 3.660,69 euro naar [rekeningnummer 4] op naam van [medeverdachte 3] ;
- 112.452,12 euro naar [rekeningnummer 5] op naam van [medeverdachte 2] ;
- 27.076,05 euro naar [rekeningnummer 1] op naam van [verdachte] ;
- 6.245,12 euro naar [rekeningnummer 2] op naam van [verdachte] ;
- 12.161,24 euro naar [rekeningnummer 3] op naam van [verdachte] .
Het totaal van de onterechte afschrijvingen is € 161.595,22. [4]
[medeverdachte 1] heeft bekend dat zij voornoemde onrechtmatige overboekingen heeft verricht. [5] Het geld heeft zij onder meer gebruikt om goederen te kopen, namelijk een drietal auto’s [6] , te weten een Fiat Punto (kenteken [kenteken 1] ), een VW Passat (kenteken [kenteken 2] ) en een Ford S-Max (kenteken [kenteken 3] ), een aquarium [7] , een tuinset [8] , een bankstel [9] , brillen [10] , een herenkostuum [11] en een speeltoestel [12] .
[medeverdachte 1] heeft erkend dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering en (gewoonte)witwassen. De vraag is of verdachte hier van wist of dat hij dit redelijkerwijs kon vermoeden.
Witwassen ex artikel 420bis Sr.
Verdachte ontkent dat hij wist dat [medeverdachte 1] met het door haar verduisterde geld voorwerpen heeft gekocht en dat hij wist dat op rekeningen die op zijn naam stonden van verduistering afkomstige gelden waren gestort. Deze lezing wordt ook bevestigd door [medeverdachte 1] . Uit het dossier blijkt niet van andere feiten of omstandigheden waaruit afgeleid kan worden dat verdachte dit wist.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het impliciet primair ten laste gelegde (gewoonte)witwassen.
Schuldwissen ex artikel 420quater Sr.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Voor schuldwissen is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Gelet op de bewijsmiddelen opgenomen onder het kopje ‘voorwerpen afkomstig uit enig misdrijf’ blijkt afdoende dat de ten laste gelegde geldbedragen van € 27.076,05, € 6.245,12 en € 12.161,24 die op rekeningen zijn gestort die op naam van verdachte staan afkomstig zijn uit enig misdrijf, te weten de door [medeverdachte 1] gepleegde verduistering. Ook heeft zij, onder meer met voornoemde geldbedragen de ten laste gelegde goederen gekocht, te weten een Fiat Punto (kenteken [kenteken 1] ), een VW Passat (kenteken [kenteken 2] ), een Ford S-Max (kenteken [kenteken 3] ), een aquarium, een tuinset, een bankstel, brillen, een herenkostuum en een speeltoestel.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat door [medeverdachte 1] gedurende ruim twee jaren een geldbedrag van ruim € 160.000,00 netto extra is uitgegeven.
Verdachte is in de ten laste gelegde periode getrouwd geweest met [medeverdachte 1] en woonde met haar op hetzelfde adres. [13]
Verdachte wist dat hij en [medeverdachte 1] schulden hadden. Zij zijn immers toegelaten tot de schuldsanering voor natuurlijke personen. Verdachte kon financieel rondkomen toen hij alleen was, maar toen hij een relatie kreeg met [medeverdachte 1] bouwden de schulden zich op. Zowel verdachte als [medeverdachte 1] hadden inkomsten uit loon. In verband met de schuldsanering moesten zij ongeveer € 800,00 per maand afdragen aan de schuldsaneringscurator. [14]
Verdachte heeft verklaard dat er na betaling van de vaste lasten niet veel overbleef. Dat was voor hem de reden om als hoefsmid ‘zwart geld’ te genereren, zodat uitgaven voor de kinderen gedaan konden worden. Verdachte verdiende tussen de € 500,00 en € 1.000,00 per maand aan ‘zwart geld’ en gemiddeld ongeveer € 800,00. [15]
Ondanks de lopende schuldsanering en de door verdachte gevoelde financieel beperkte ruimte is er binnen het gezin (door [medeverdachte 1] ) in ongeveer twee jaar een bedrag van ruim
€ 160.000,00 extra uitgegeven aan luxegoederen, levensonderhoud en vakanties.
Zelfs als de rechtbank uit zou gaan van de verklaring van verdachte, te weten dat hij geloofde dat [medeverdachte 1] de gekochte auto’s kon aanschaffen met behulp van geleend geld van haar werkgever, blijft er een bedrag van ruim € 100.000,00 over dat daar bovenop is uitgegeven. Zelfs het door verdachte verdiende ‘zwart geld’ kan de uitgave van een dergelijk groot geldbedrag geenszins verklaren.
Er zijn diverse (luxe)goederen aangeschaft en vakanties gevierd waarvoor - naar algemeen bekend is - voor mensen in de schuldsanering geen ruimte bestaat. Van belang is dat verdachte bij de aanschaf van verschillende van deze aankopen aanwezig is geweest en dus kennis heeft kunnen nemen van het aanschafbedrag. Daarbij gaat het om de aanschaf van zoveel goederen en vakanties waarmee zulke hoge bedragen zijn gemoeid dat verdachte zich had moeten afvragen hoe dit allemaal kon. Ter zitting heeft verdachte ook verklaard dat hij zich die vraag ook wel eens heeft gesteld, maar dat [medeverdachte 1] telkens met een voor hem plausibele verklaring kwam.
De rechtbank is echter van oordeel dat enkel gezien de hoeveelheid van de aangeschafte goederen en de hoogte van de met die aankopen gemoeide bedragen verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld waarmee dit alles werd aangeschaft door [medeverdachte 1] niet uit een reguliere bron afkomstig was en dus van misdrijf afkomstig. Verdachte heeft er zelf voor gekozen om genoegen te nemen met de door [medeverdachte 1] gegeven verklaringen en heeft er in die zin zelf voor gekozen om zich onwetend te houden. Dit terwijl er gezien de hoeveelheid van de aankopen en de hoogte van de uitgegeven bedragen voor hem zonder meer reden was om zich inzicht te verschaffen in de geldstromen en transacties op zijn eigen bankrekeningen en de door [medeverdachte 1] gebruikte rekening op naam van (haar moeder) [medeverdachte 2] . Door er voor te kiezen dit niet te doen en de zaken volledig op z’n beloop te laten is verdachte in die mate tekortgeschoten in de op hem rustende onderzoeksplicht dat er sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen. Aldus acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 februari 2016 tot en met 3 januari 2018, in de gemeente Emmen en elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
voorwerpen, te weten
- geldbedragen, namelijk (op verschillende tijdstippen in die periode) in totaal
- 27.076,05 euro (op verdachtes rekeningnummer [rekeningnummer 1] ) en
- 6.245,12 euro (op verdachtes rekeningnummer [rekeningnummer 2] ) en
- 12.161,24 euro (op verdachtes rekeningnummer [rekeningnummer 3] ),
heeft voorhanden,
en (vervolgens/tevens)
voorwerpen, te weten
- in augustus 2016, een aquarium en
- in december 2016, een auto, merk Fiat Punto, kenteken [kenteken 1] , en
- in februari 2017, een auto, merk VW Passat, kenteken [kenteken 2] , en
- in april 2017, een tuinset en
- in mei 2017, brillen, en
- in mei 2017, een auto, merk Ford S-Max, kenteken [kenteken 3] , en
- in juni 2017, een herenkostuum, en
- in juli 2017, een speeltoestel, en
- in december 2017, een bankstel,
heeft verworven en voorhanden gehad
terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden, dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van schuldwitwassen, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om te volstaan met oplegging van een taakstraf, gelet op de ingrijpende gevolgen van deze strafzaak voor verdachte als persoon maar ook financieel.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van schuldwitwassen over een lange periode. Hij en zijn toenmalige echtgenote [medeverdachte 1] hebben, gelet op de bewezenverklaarde aangeschafte voorwerpen, gedurende enkele jaren een luxueuze levensstijl genoten terwijl zij zich in de schuldsanering bevonden.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich onvoldoende kritisch heeft opgesteld en zonder enig nader onderzoek heeft geprofiteerd van de door [medeverdachte 1] en hem gedane aankopen. Daarbij komt dat de lange duur van de verduistering door [medeverdachte 1] is mogelijk gemaakt door het wegkijken van verdachte omdat hij geen inzicht heeft willen krijgen in de herkomst van het door hen uitgegeven geld. Door crimineel geld in het legale betalingsverkeer te laten brengen, werkte verdachte mee aan verhulling van criminele activiteiten en inkomsten daaruit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel justitiële documentatie d.d. 3 februari 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens strafbare feiten met politie of justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 20 februari 2020, opgemaakt door R. Wubs, reclasseringsweker bij het Leger des Heils Noord-Nederland te Groningen. Door de reclassering wordt de kans op recidive als laag ingeschat. Uitgaande van de ontkenning van verdachte, getuigt zijn houding van onverschilligheid ten aanzien van het regelen van de financiële zaken en van naïviteit ten aanzien van het bestedingspatroon van het gezin tijdens de schuldsanering waarin zij werden geacht van een minimum te leven. Verdachte is inmiddels gescheiden van [medeverdachte 1] en zijn leven bestaat nu uit werken en het zorgen voor de kinderen. Zijn sociaal netwerk is minimaal doordat hij enerzijds geen tijd, anderzijds geen geld heeft voor sociale activiteiten buiten de deur. Hij ervaart emotionele problemen door de delictsituatie en de relationele en financiële gevolgen daarvan. Verdachte heeft in vrijwillig kader hulp gezocht om de emotionele problemen te verwerken en zijn leven een positieve draai te geven. De reclassering ziet geen meerwaarde in de oplegging van bijzondere voorwaarden.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf conform de door de officier van justitie gevorderde duur passend en geboden is.

Benadeelde partij

[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 170.063,64 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de vordering af te wijzen, aangezien er geen rechtstreeks verband is tussen het ten laste gelegde en het strafbare feit waaruit de schade voor de benadeelde partij is ontstaan.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
De vordering is niet van eenvoudige aard en schorsing van het onderzoek zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De verduisterde geldbedragen hebben fiscale gevolgen gehad voor de benadeelde partij, aangezien deze bedragen als verliesposten in de jaarstukken zijn opgegeven. Dit heeft gevolgen voor de hoogte van de daadwerkelijk geleden schade. Daarnaast zijn de advocaatkosten niet voldoende gespecificeerd. Ook de post ‘vergoeding ontslag op staande voet’ is niet van eenvoudige aard.
Daarnaast blijkt niet dat de [vertegenwoordiger] bevoegd is namens de benadeelde partij deze vordering in te dienen.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is door het bewezen verklaarde geen rechtstreekse schade toegebracht aan de benadeelde partij. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 47, 57 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van 18/930114-18:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. C.H. Beuker, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 maart 2020.
Mr. L.W. Janssen en mr. C.H. Beuker zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2018015640, doorgenummerd 1 tot en met 622.
2.Pagina 19.
3.Pagina 20.
4.Pagina’s 74 en 75.
5.Pagina’s 336 tot en met 338, 364 en 365.
6.Pagina’s 343, 344, 366, 368 tot en met 370.
7.Pagina 366.
8.Pagina 346.
9.Pagina 346.
10.Pagina 346.
11.Pagina 347.
12.Pagina 347.
13.Pagina’s 382 en 383.
14.Pagina’s 383, 384 en 385 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 maart 2020.
15.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 maart 2020.