ECLI:NL:RBNNE:2020:1362

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
18/930113-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen en medeplichtigheid aan schuldwitwassen in strafzaak

Op 18 maart 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zitting houdende in Leeuwarden, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1966, die werd bijgestaan door haar advocaat mr. H.L.P. Fauser. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen en medeplichtigheid aan schuldwitwassen, waarbij het Openbaar Ministerie een geldbedrag van ongeveer € 112.452,12 ten laste legde, dat door haar dochter, [medeverdachte 1], zou zijn verduisterd van haar werkgever, [benadeelde partij]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de bankrekening op haar naam had geopend ten behoeve van [medeverdachte 1], maar dat zij geen inzage had in deze rekening en geen controle had over de transacties die daarop plaatsvonden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen en sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de bankrekening werd gebruikt voor het plegen van een misdrijf. Daarnaast werd de benadeelde partij, [benadeelde partij], niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat er geen rechtstreeks verband was tussen het ten laste gelegde en de schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer: 18/930113-18
Vonnis van de meervoudige kamer, Noordelijke Fraudekamer, voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 maart 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] ,
wonende [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 maart 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.L.P. Fauser, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met 3 januari 2018,
in de gemeente Emmen en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
(van) een of meer voorwerpen, te weten
- een of meer geldbedrag(en), (op verschillende tijdstippen in die periode) in totaal (ongeveer) 112.452,12 euro (op rekeningnummer [rekeningnummer] op
naam van [verdachte] ),
(in elk geval) telkens een hoeveelheid geld,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet,
althans gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte 1] (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met 3 januari 2018, in de gemeente Emmen en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
(van) een of meer voorwerpen, te weten
- een of meer geldbedrag(en), (op verschillende tijdstippen in die periode) in totaal (ongeveer) 112.452,12 euro (op rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [verdachte] ),
(in elk geval) telkens een hoeveelheid geld,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet,
althans gebruik heeft gemaakt,
terwijl die [medeverdachte 1] (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
immers heeft verdachte opzettelijk (zonder enige reserve en/of gedurende langere tijd) voor/ten behoeve van die [medeverdachte 1] een bankrekeningnummer (met bijbehorende pinpas en pincode) op naam van verdachte geopend en/of ter beschikking gesteld aan/van die [medeverdachte 1] .

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
Primair.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair ten laste gelegde.
Subsidiair.
De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Uit de aangifte van [benadeelde partij] en de verklaring van [medeverdachte 2] blijkt dat [medeverdachte 2] een geldbedrag van in totaal € 112.452,12 onrechtmatig van de rekening van [benadeelde partij] heeft overgeboekt op rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van verdachte.
Er is sprake van medeplichtigheid aan schuldwitwassen. Verdachte heeft zonder enig voorbehoud of reserve haar bankrekening aan [medeverdachte 1] ter beschikking gesteld, waardoor er sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen. Verdachte is tekortgeschoten in haar onderzoeksplicht. Zij wist dat hoewel [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de schuldsanering zaten, zij de beschikking hadden over grote geldbedragen. Verdachte is de moeder van [medeverdachte 1] en woonde tegenover haar, zodat zij zicht had op de vele uitgaven die er werden gedaan. Desondanks heeft zij er voor gekozen geen nader onderzoek te doen naar de herkomst van het geld waarover [medeverdachte 1] beschikte en heeft zij geen inzage in de bankrekening die op haar naam stond gevraagd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
Primair.
De raadsvrouw heeft in navolging van de officier van justitie gepleit voor vrijspraak van het primair ten laste gelegde.
Subsidiair.
De raadsvrouw heeft tevens vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde bepleit. Medeplichtigheid vereist zowel opzet op het behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen daartoe als opzet op het gronddelict. Hoewel er sprake is van opzet op de hulpverlening, in de zin van het ter beschikking stellen van de bankrekening, ontbreekt het opzet, ook in voorwaardelijke zin, op de door [medeverdachte 1] gepleegde verduistering.
Het oordeel van de rechtbank
Primair.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om te komen tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Hiertoe overweegt zij als volgt.
Voorwerp afkomstig uit enig misdrijf
Verdachte is de moeder van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft in de periode van 23 november 2015 tot en met 3 januari 2018 een geldbedrag van in totaal € 161.595,22 verduisterd van haar werkgever [benadeelde partij] Het merendeel van voornoemd bedrag, te weten € 112.452,12 is door [medeverdachte 1] overgemaakt op rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van verdachte.
Beschikking over de bankrekening met nummer [rekeningnummer]
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte de beschikking heeft gehad over de op haar naam staande bankrekening met nummer [rekeningnummer] .
Verdachte heeft verklaard dat zij de bankrekening heeft geopend ten behoeve van [medeverdachte 1] . Zij heeft direct na ontvangst alle bescheiden behorende bij de bankrekening aan [medeverdachte 1] gegeven en had op geen enkele wijze inzage in de bankrekening. De enige bankpas bij de rekening was in het bezit van [medeverdachte 1] . Deze gang van zaken is door [medeverdachte 1] bevestigd. Aldus heeft [medeverdachte 1] als enige het gebruik en beheer van de bankrekening gehad en heeft verdachte daar geen inzage in gehad.
Dit betekent dat verdachte niet de beschikking heeft gehad over het geld dat op de bankrekening is gestort. De rechtbank komt derhalve tot het oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte het geld heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet, zoals verdachte bij het primair ten laste gelegde wordt verweten. Evenmin kan worden bewezen dat verdachte van het geld gebruik heeft gemaakt. Om die reden zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Subsidiair.
Aan verdachte is subsidiair ten laste gelegd dat zij medeplichtig is aan (schuld)witwassen. De rechtbank is van oordeel dat dit feit evenmin bewezen kan worden.
Uitgangspunt bij medeplichtigheid (ex artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht) is dat zogenaamd ‘dubbel opzet’ is vereist. Verdachte moet allereerst opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, hebben op het behulpzaam zijn bij het plegen van een misdrijf of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen daartoe. Dit kan worden gezien als opzet op de eigen hulpverlening.
Daarnaast is opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, vereist op het gronddelict, te weten het misdrijf ten aanzien waarvan de hulpverlening wordt verleend (in deze tenlastelegging opzetwitwassen). Voor medeplichtigheid aan een culpoos delict(zoals in deze tenlastelegging schuldwitwassen) geldt dat bij de verdachte bewuste schuld ten aanzien van het gronddelict aanwezig dient te zijn.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt zonder meer dat verdachte het opzet heeft gehad op het behulpzaam zijn van haar dochter [medeverdachte 1] in de zin van het ten behoeve van haar dochter openen van een bankrekening waarover haar dochter kon beschikken. Echter, niet blijkt dat verdachte wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze bankrekening door haar dochter zou worden gebruikt voor het plegen van een misdrijf. Uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte in de loop der tijd de nodige vragen had kunnen hebben bij het uitgavenpatroon van haar dochter. Echter niet gezegd kan worden dat verdachte, door desondanks de rekening die op haar naam stond aan haar dochter ter beschikking te blijven stellen, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard of redelijkerwijs kon vermoeden dat (juist) die rekening gebruikt werd voor het storten van geld dat van misdrijf afkomstig was. Verdachte zal daarom ook van het subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.

Benadeelde partij

[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 170.063,64 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de vordering af te wijzen, aangezien er geen rechtstreeks verband is tussen het ten laste gelegde en het strafbare feit waaruit de schade voor de benadeelde partij is ontstaan.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de vordering af te wijzen, gelet op de reeds door haar bepleite integrale vrijspraak van het ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van 18/930113-18, primair/subsidiair:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. C.H. Beuker, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 maart 2020.
Mr. L.W. Janssen en mr. C.H. Beuker zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.