ECLI:NL:RBNNE:2020:1357

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
C/17/165521 / HA ZA 19-41
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekeningen tijdens samenwonen in strijd met goede zeden; uitleg samenlevingsovereenkomst m.b.t. verdelen meerwaarde woning

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen de kinderen van twee overledenen, [X] en [Y], over de verrekeningen die zijn gemaakt tijdens hun samenwoning. De rechtbank heeft op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin de kinderen van [X] vorderingen hebben ingesteld tegen de kinderen van [Y]. De kinderen van [X] stellen dat de nalatenschap van hun vader vorderingen heeft op de nalatenschap van hun moeder, [Y]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [X] en [Y] een samenlevingsovereenkomst hebben ondertekend, waarin afspraken zijn gemaakt over de kosten van de gezamenlijke huishouding en de verrekeningen die daaruit voortvloeiden. De kinderen van [X] vorderen een bedrag van € 120.599,- en € 26.050,- van de kinderen van [Y], gebaseerd op de verrekeningen die zijn gemaakt. De kinderen van [Y] betwisten de rechtsgeldigheid van de samenlevingsovereenkomst en de verrekeningen, en stellen dat hun moeder ten tijde van het ondertekenen van de overeenkomst niet wilsbekwaam was door dementie. De rechtbank heeft de stellingen van beide partijen beoordeeld en geconcludeerd dat de verrekeningen in strijd zijn met de goede zeden, omdat ze onevenwichtig en onredelijk zijn ten opzichte van de situatie van [Y]. De rechtbank heeft geoordeeld dat de kinderen van [X] geen vordering hebben op de nalatenschap van [Y] en heeft hun vorderingen afgewezen. Tevens zijn de kinderen van [X] veroordeeld in de proceskosten van de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/165521 / HA ZA 19-41
Vonnis van 25 maart 2020
in de zaak van

1.[eiseres 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiseres 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[eiser 4],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. F.P. van Dalen te Leeuwarden,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. W.S. Santema te Sneek.
Partijen worden hierna de kinderen van [X] en de kinderen van [Y] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek
  • de pleidooien op 9 december 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Gedaagden zijn de kinderen van [Y] (hierna: [Y] ). [Y] is geboren op [datum] . Zij was gehuwd met [Z] . [Z] is in 1975 overleden. [Y] heeft daarna de boerderij waar zij woonden verkocht. Met de opbrengst heeft zij in 1979-1980 een huis laten bouwen aan de [adres] . Het huis is gebouwd door het bouwbedrijf van [X] (hierna: [X] ). Zodoende leerde [Y] [X] kennen. Eisers zijn de kinderen van [X] .
2.2.
[X] en [Y] kregen in 1981 een affectieve relatie. In juli 1983 zijn zij gaan samenwonen, in het huis van [Y] . [X] verkocht in 1986 zijn nieuw gebouwde huis in [plaatsnaam] . [Y] had geen eigen inkomen. Zij hield zich bezig met het huishouden. [X] beheerde de financiën. In 1988 ging [X] met pensioen en verkocht hij zijn bouwbedrijf met het bijbehorende woonhuis, ook in [plaatsnaam] .
2.3.
[X] maakte vanaf 1989 jaarlijks overzichten (hierna; verrekenstaten).
Volgens de verrekenstaten leende [X] bedragen aan [Y] , met rente. De bedragen betroffen uitgaven die in het kader van de gemeenschappelijke huishouding werden gedaan.
[X] en [Y] ondertekenden de overzichten 'voor akkoord'. [Y] kreeg vanaf 1995 een AOW-uitkering van ongeveer € 500,00 per maand. Volgens de verrekenstaat over 2009 was het saldo van de lening van [X] aan [Y] op 31 december 2009 € 104.179,00.
2.4.
[X] en [Y] hebben op [datum] een samenlevingsovereenkomst ondertekend ten overstaan van mr. T.J. Koelmans, notaris te Berltsum.
De samenlevingsovereenkomst luidt onder meer:
Artikel 1.
KOSTEN VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE HUISHOUDING.
Partijen verplichten zich over en weer naar evenredigheid van hun netto-inkomsten uit arbeid bij te dragen in de kosten van hun gemeenschappelijke huishouding door maandelijkse storting van ieders netto inkomen uit arbeid, pensioen, en/of lijfrente op na te melden gemeenschappelijke rekening en/of in de gemeenschappelijke kas.
Beiden zijn voor de helft gerechtigd tot het saldo van deze rekening of kas.
Indien één der partijen over een kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan zijn aandeel in gevolge het hiervoor bepaalde, heeft hij of zij het recht het teveel bijgedragene terug te vorderen van de ander.
In het verleden hebben partijen over de kosten van hun gemeenschappelijke huishouding reeds afspraken gemaakt. Doordat de man meer heeft bijgedragen dan waartoe hij op grond van deze afspraken gehouden was, heeft de vrouw in verband hiermee vanaf het jaar negentienhonderd negen en tachtig een schuld opgebouwd aan de man die thans een honderd vier duizend euro (€ 104.000,00) bedraagt. Over deze schuld is de vrouw geen rente verschuldigd. Deze schuld wordt deugdelijk geadministreerd, zodat te allen tijde de hoogte hiervan blijkt. De schuld zal worden afgelost bij verkoop van na te melden woonhuis, danwel bij overlijden van de vrouw, zulks naar keuze van partijen.
(…)
OVERIGE BEPALINGEN
Gezamenlijke woning
Met betrekking tot het thans gezamenlijk bewoonde woonhuis aan de [adres] , eigendom van de vrouw, dan wel enig ander gezamenlijk door partijen te bewonen en door één der partijen in eigendom te verkrijgen woonhuis, komen partijen het volgende overeen:
In geval van vervreemding van deze woning, dan wel bij overlijden van de vrouw, danwel indien zij ten gevolge van haar lichamelijke of geestelijke toestand duurzaam niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, zal de vrouw danwel haar erfgenamen, aan de man danwel zijn erfgenamen een bedrag voldoen dat wordt berekend door de verkoopopbrengst, casu quo de alsdan (in onderling overleg) te taxeren waarde in vrij te aanvaarden staat, te verminderen met een bedrag groot twee honderd zes en twintig duizend negen honderd euro (€ 226.900,00), zijnde de geïnvesteerde aankoop - en bouwkosten, welk verschil wordt gehalveerd. Een eventueel negatief bedrag wordt tot nihil verhoogd.
In het geval betaling van het als voormeld berekende bedrag na vervreemding van de woning niet plaatsvindt, houdt de vrouw het rendement van haar schuld aan de man.
Rentevergoeding vindt niet plaats. De vrouw zal ervoor zorgdragen dat het aan de man toekomende bedrag deugdelijk wordt belegd en geadministreerd. Intering door de vrouw op dit bedrag zal niet zijn toegestaan.
Partijen beogen met het vorenstaande elkaar over en weer een aanspraak tot een vergoeding te verschaffen voor bijvoorbeeld gedane investeringen uit gezamenlijke middelen en verrichte werkzaamheden en beogen geen eigendomsovergang casu quo contractovemame.
De meer- of minderwaarde zal worden vastgesteld in onderling overleg, dan wel bij gebreke van overeenstemming daaromtrent, door een deskundige op verzoek door de meest gerede partij aan te wijzen door voornoemde notaris, zijn plaatsvervanger of opvolger. De waardebepaling is bindend en geschiedt op basis van de waarde in vrij te aanvaarden staat.
2.5.
Op dezelfde dag heeft notaris Koelmans een testament van [Y] verleden.
Het testament luidt onder meer:
Ten vierde:
Ik stel bekend dat ik schulden aan mijn partner heb, samenhangende met de kosten van onze huishouding. alsmede vergoeding van de helft van de overwaarde in mijn voornoemde woonhuis aan mijn partner, waarvan blijkt uit voormelde samenlevingsovereenkomst. Deze schulden zijn renteloos en eerst opeisbaar bij mijn
danwel indien ik ten gevolge van mijn lichamelijke of geestelijke toestand duurzaam niet in staat ben ten volle mijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen.
De schulden worden deugdelijk geadministreerd, zodat te allen tijde de hoogte hiervan blijkt.
2.6.
Na het sluiten van de samenlevingsovereenkomst is [X] voortgegaan met het opmaken van verrekenstaten. [Y] heeft ook die ondertekend.
2.7.
In 2011 en 2012 heeft [Y] artsen bezocht in verband met vergeetachtigheid en geheugenproblemen. Bij onderzoek door de afdeling geriatrie in het Medisch Centrum Leeuwarden is in oktober 2012 vastgesteld dat [Y] leed aan dementie. In februari 2014 zijn [X] en [Y] verhuisd naar het verzorgingshuis [adresgegevens] . In juni 2014 is [Y] opgenomen in de gesloten afdeling van [adresgegevens] wegens vergevorderde dementie.
De woning te [plaatsnaam] is te koop aangeboden.
2.8.
[X] is op [datum overlijden] overleden. Zijn kinderen zijn de erfgenamen.
Zij hebben de nalatenschap zuiver aanvaard.
2.9.
[Y] is op [datum overlijden] overleden. Haar kinderen zijn haar erfgenamen.
Zij hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard.
2.10.
De woning te [plaatsnaam] is uiteindelijk in 2018 verkocht. De verkoopopbrengst na aftrek van de kosten wegens de verkoop is € 236.000,00.

3.Het geschil

3.1.
De kinderen van [X] vragen de rechtbank om:
I. gedaagden te willen veroordelen naar rato van hun erfdeel om aan eisers te betalen een bedrag ad
€ 120.599,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum
van betekening van dit exploot tot aan de datum der algehele voldoening;
II. gedaagden te willen veroordelen ieder naar rato van zijn/haar erfdeel om aan eisers
te betalen een bedrag van € 26.050,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
de datum van betekening van dit exploot tot aan de datum der algehele voldoening;
III. gedaagden te willen veroordelen in de kosten van de procedure;
IV. het af te geven vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De kinderen van [Y] voeren verweer.
3.3.
De rechtbank bespreekt de stellingen van partijen hierna voor zover die van belang zijn voor de beslissing in deze zaak.

4.De beoordeling

4.1.
De kinderen van [X] stellen dat de nalatenschap van [X] vorderingen heeft op de nalatenschap van [Y] . De rechtbank behandelt hierna deze vorderingen.
Verrekeningen
4.2.
Het gaat in de eerste plaats om de vordering die in artikel 1 van de samenlevingsovereenkomst is vermeld. Over de periode tot het sluiten van de samenlevingsovereenkomst op 6 april 2010 bedroeg de vordering € 104.000,00.
De vordering is na het sluiten van de samenlevingsovereenkomst over de periode tot en met 2014 volgens de kinderen van [X] vermeerderd met € 16.599,00. Dit blijkt volgens hen uit de verrekenstaten over 2010, 2011 en 2012 die [X] en [Y] hebben ondertekend en uit de jaaroverzichten over 2013 en 2014 die [eiser 4] en [gedaagde 3] hebben opgesteld.
4.3.
De kinderen van [Y] voeren aan dat hun moeder bij het opmaken van de samenlevingsovereenkomst en het testament op 6 april 2010 door gevorderde dementie niet meer in staat was haar wil te vormen. Het testament is daarom volgens hen nietig en de samenlevingsovereenkomst vernietigbaar en vernietigd. De jaarlijkse verrekenstaten vinden de kinderen van [Y] niet rechtsgeldig, omdat hun moeder die alleen omwille van de lieve vrede heeft ondertekend. De verrekeningen zijn volgens hen ook op onderdelen onjuist en onredelijk.
4.4.
De schuld van € 104.000,00 blijkt uit de verrekenstaten die [X] en [Y] hebben ondertekend. Uit het ondertekenen mocht [X] redelijkerwijs begrijpen dat [Y] daarmee instemde. Feiten of omstandigheden die dit anders maken, zijn niet naar voren gekomen. Door het ondertekenen verbond [Y] zich dus aan hetgeen in de verrekenstaten is vermeld en aanvaardde zij de schuld die uit de verrekenstaten blijkt, ook als dit omwille van de lieve vrede was.
4.5.
Bestaat er een vordering uit hoofde van de verrekeningen, dan is die niet verjaard. Elk jaar werd de vordering erkend en werd de omvang groter gemaakt. In de samenlevingsovereenkomst van 6 april 2010 is de schuld vervolgens niet gevestigd, maar bevestigd. Ook al zou [Y] bij het ondertekenen van de overeenkomst haar wil niet meer hebben kunnen bepalen, de schuld bestond al. Het vernietigen van de samenlevingsovereenkomst heeft daarom niet tot gevolg dat de schuld, als die er was, niet meer bestaat.
4.6.
Het is echter de vraag of de verrekeningen een vordering hebben opgeleverd.
Die vraag stellen de kinderen van [Y] aan de orde door onder meer te wijzen op onredelijkheid en door de rechtsgeldigheid te betwisten. Zij vragen zich in de conclusie van antwoord (onder 53) ook af of de verrekeningen in strijd zijn met de goede zeden.
4.7.
De rechtbank maakt uit de verrekenstaten en de stellingen van partijen op dat het [X] is geweest die steeds de verrekeningen heeft opgesteld en dat [X] de helft van wat hij ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding betaalde, als lening ten laste van [Y] bracht. Er is kennelijk geen rekening gehouden met de verhouding tussen de inkomens van [X] en [Y] . Het staat niet ter discussie dat [Y] tot 1995 geen inkomen had en vanaf 1995 alleen een AOW-uitkering van ongeveer € 500,00 per maand. Vanaf die tijd tot in elk geval tot en met 2003 was het inkomen van [X] ongeveer het zesvoudige van het AOW-inkomen van [Y] . Het staat evenmin ter discussie dat [Y] dit inkomen volledig aanwendde voor de gemeenschappelijke huishouding. Bij de verrekeningen is kennelijk ook niet in aanmerking genomen dat [X] zich woonlasten bespaarde, doordat hij met [Y] woonde in de woning die [Y] met vrijwel haar volledige vermogen had gefinancierd, zonder dat hij daarvoor enige vergoeding betaalde. [X] had eigen vermogen, uit de verkoop van zijn woning (in 1986) en zijn bouwbedrijf (1988). Verder staat niet ter discussie dat [X] de financiën beheerde en [Y] als huisvrouw de zorg had voor het dagelijkse huishouden. Ondertussen vermeerderde [X] de schuld van [Y] jaarlijks met rente.
4.8.
De rechtbank kan niet anders concluderen dan dat de verrekeningen ongebruikelijk en aanmerkelijk onevenwichtig zijn, zeer in het voordeel van [X] en bijzonder in het nadeel van [Y] . Het komt voor alsof [X] doende is geweest het vermogen van [Y] geleidelijk naar hem over te hevelen, al dan niet ten behoeve van zijn erfgenamen. Dat past naar maatstaven van normaal moraal en fatsoen niet in een relatie waarin mensen met elkaar samenleven als waren zij gehuwd. Binnen die relatie behoren zij hun gedrag te laten bepalen door de eisen van redelijkheid en billijkheid. De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen onder meer mee dat zij elkaar het nodige verschaffen en dat zij de kosten van de huishouding dragen in evenredigheid van hun inkomens, behoudens bijzondere omstandigheden. De analogie met het huwelijk ligt hier voor de hand (artt. 1:81 en 84 BW), omdat de situatie waarin [X] en [Y] met elkaar leefden in dit opzicht niet wezenlijk daarvan verschilt. Het uitgangspunt van evenredigheid is ook neergelegd in artikel 1 van de samenlevingsovereenkomst van 6 april 2010. De plaatsgevonden verrekeningen druisen zozeer hiertegen in dat de rechtbank de verrekeningen door inhoud of strekking in strijd acht met de goede zeden. Dat maakt de verrekeningen nietig (art. 3:40 lid 1 BW).
4.9.
De nietigheid van de verrekeningen brengt mee dat [Y] geen schuld had aan [X] . De kinderen van [X] hebben in zoverre geen vordering op de nalatenschap van [Y] .
4.10.
De verrekeningen die na het sluiten van de samenlevingsovereenkomst zijn voortgezet, kunnen alleen een vordering voor de een of de ander opleveren, indien deze in overeenstemming zijn met het uitgangspunt van evenredigheid en voor zover ook het medegebruik door [X] van de woning van [Y] daarin op redelijke wijze is verdisconteerd. Van dit alles blijkt niets. De rechtbank houdt het daarom ervoor dat [X] en dus ook zijn kinderen geen vordering toekomt uit hoofde van verrekeningen in de periode vanaf het sluiten van de samenlevingsovereenkomst.
Woning, meerwaarde en meeropbrengst
4.11.
De tweede vordering betreft de aanspraak die artikel 5 van de samenlevingsovereenkomst aan [X] geeft op de helft van de meerwaarde van de woning aan de [adres] .
4.12.
De kinderen van [X] eisen de helft van de meerwaarde van de woning, zoals die was op het moment van overlijden van [Y] , dat is op 28 september 2016. De kinderen van [X] stellen de waarde van de woning op die datum gelijk aan de vraagprijs waarvoor de woning op Funda te koop is aangeboden, dat is € 279.000,00.
4.13.
De kinderen van [Y] stellen daar tegenover dat de samenlevingsovereenkomst nietig is, omdat [Y] bij het sluiten daarvan haar wil niet meer kon bepalen. Zij voeren verder aan dat de opgaaf van de bouwkosten waarvan in de overeenkomst is uitgegaan onjuist was en dat dit kenbaar was voor [X] . De bouwkosten bedroegen volgens de eigen berekening van [X] niet € 226.900,00, maar € 245.437,00, zoals blijkt uit een overzicht dat hijzelf eerder handmatig had opgesteld (productie 3 bij conclusie van antwoord). Ten slotte is de werkelijke opbrengst van de woning lager geweest dan de vraagprijs. De woning is uiteindelijk pas in 2018 verkocht en de netto verkoopopbrengst (dus na aftrek van op de verkoop gevallen kosten) bedroeg € 236.000,00.
4.14.
De rechtbank stelt eerst vast welk bedrag de kinderen van [X] zou toekomen, indien de meerwaarde van de woning wordt verdeeld op de wijze die in de samenlevingsovereenkomst is beschreven. Volgens de samenlevingsovereenkomst voldoen [Y] of haar erfgenamen bij het vervreemden van de woning of het overlijden van [Y] de helft van de verkoopopbrengst, 'casu quo de alsdan (in onderling overleg) te taxeren waarde in vrij te aanvaarden staat', minus € 226.900,00 aan de man of diens erfgenamen.
Het bedrag van € 226.900,00 is aangeduid als de 'geïnvesteerde aankoop- en bouwkosten'. Het verdelen van de meerwaarde heeft blijkens de samenlevingsovereenkomst tot doel om [X] en [Y] over en weer een aanspraak op een vergoeding te verschaffen voor 'bijvoorbeeld gedane investeringen uit gezamenlijke middelen en verrichte werkzaamheden'.
4.15.
Het standpunt van de kinderen van [X] dat de vraagprijs van de woning ten tijde van het overlijden van [Y] bepalend is, vindt geen steun in de tekst. Er zijn ook geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die ondersteunen dat [X] en [Y] deze merkwaardige uitleg op het oog hadden. Het gaat om de verkoopopbrengst of om de in onderling overleg te bepalen waarde in vrij te aanvaarden staat. Uit de tekst en het doel van de verdeling mag worden begrepen dat bij verkoop de verkoopopbrengst bepalend is en dat de waarde alleen aan de orde is, indien de woning niet wordt verkocht. Na het verhuizen van [X] en [Y] naar [plaatsnaam] is de woning te koop aangeboden. Op het moment van overlijden van [Y] was de woning nog niet verkocht. Nu het de bedoeling was de woning te verkopen, is de verkoopopbrengst bepalend. De omstandigheid dat de woning ten tijde van het overlijden van [Y] nog niet was verkocht, behoort de kinderen van [X] geen voordeel op te leveren. Overigens is er geen goede reden om aan te nemen dat de waarde van de woning in 2016 hoger was dan wat de verkoop uiteindelijk jaren later heeft opgeleverd, nog daargelaten dat in die periode de waarde van woningen in het algemeen juist is gestegen. Wat kan rechtvaardigen dat de kinderen van [X] zelfs méér ontvangen dan volledige werkelijke meeropbrengst in plaats van die te delen, is onduidelijk gebleven.
4.16.
De conclusie is dat de kinderen van [X] in elk geval ten hoogste recht hebben op € 4.550,00 (de helft van € 236.000,00 minus € 226.900,00).
4.17.
Wat betreft het bedrag van de 'geïnvesteerde aankoop- en bouwkosten' merkt de rechtbank het volgende op. Ook de kinderen van [X] gaan ervan uit dat [X] en [Y] alleen een aanspraak wilden vestigen op het verdelen van een waardevermeerdering, in dit geval dus een waardevermeerdering die uitsteeg boven de aankoop- en bouwkosten.
De aankoop- en bouwkosten behoorde [Y] terug te krijgen. Alleen het meerdere kwam voor verdeling in aanmerking. Uit de samenlevingsovereenkomst blijkt verder niet dat [X] en [Y] de bedoeling hebben gehad om een lager bedrag vast te stellen dan het bedrag dat [Y] daadwerkelijk in de aankoop en bouw van de woning had geïnvesteerd. [X] wist wat die kosten waren. Zijn bouwbedrijf had de woning gebouwd, hij beheerde de financiën en hij had een overzicht van de kosten opgesteld. De kinderen van [X] hebben ook niet tegengesproken dat de kosten waren, zoals op het overzicht van [X] is vermeld. Daargelaten of [Y] bij het sluiten van de samenlevingsovereenkomst haar wil nog wel of niet kon bepalen, kan uit de stellingen en stukken (waaronder de rapportage van dr. [naam] , productie 1 bij de conclusie van antwoord) in elk geval worden opgemaakt dat zij in die tijd haar concentratie niet heeft gericht en kunnen richten op het controleren van een opgaaf van wat rond 1980 de aankoop- en bouwkosten waren. Onder deze omstandigheden brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid die [X] en [Y] jegens elkaar in acht moesten nemen, mee dat zij niet zouden vasthouden aan het onjuiste bedrag van € 226.900,00 dat in de samenlevingsovereenkomst is vermeld, maar voor een verrekening van de meerwaarde van de woning van [Y] de werkelijke kosten van aankoop en bouw in aanmerking zouden nemen, te weten € 245.437,00. Waar dit voor [X] geldt, geldt dit ook voor zijn erfgenamen.
4.18.
Onder deze omstandigheden komt de kinderen van [X] geen vordering toe.
De verkoopopbrengst was immers lager dan de kosten van aankoop en bouw zijn geweest.
Wilsbekwaamheid
4.19.
Bij deze stand van zaken behoeft de rechtbank niet meer na te gaan of [Y] bij het sluiten van de samenlevingsovereenkomst en het maken van haar testament in staat was haar wil te bepalen.
Slotsom
4.20.
De kinderen van [X] hebben geen vordering op de nalatenschap van [Y] .
Proceskosten
4.21.
De rechtbank heeft de kinderen van [X] in het ongelijk gesteld. Zij moeten daarom de proceskosten dragen. De rechtbank stelt deze kosten tot heden aan de zijde van de kinderen van [Y] vast op:
- griffierecht € 1.599,00
- salaris advocaat
€ 8.535,00(4 punten, tarief V)
totaal € 10.134,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt, uitvoerbaar bij voorraad, de kinderen van [X] in de proceskosten, tot heden aan de zijde van de kinderen van [Y] vastgesteld op € 10.134,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Los en in het openbaar uitgesproken op
25 maart 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
780