ECLI:NL:RBNNE:2020:1349

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
18/730208-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor meerdere oplichtingen en bedreiging van zijn ex-vrouw

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 24 maart 2020 een 46-jarige man veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden wegens acht oplichtingen en een bedreiging. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aannemen van een valse hoedanigheid bij verschillende winkels, waarbij hij dure zitmaaiers heeft verkregen zonder deze te betalen. Hij presenteerde zich als een bonafide koper en misleidde de verkopers door zijn kinderen mee te nemen en technische details te bespreken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden en geen berouw toonde over de financiële schade die hij had veroorzaakt. Daarnaast heeft hij tijdens zijn detentie zijn ex-vrouw bedreigd met woorden die angst bij haar teweegbrachten. De rechtbank heeft bij de strafmaat rekening gehouden met de modus operandi, het aantal strafbare feiten en de financiële schade die de slachtoffers hebben geleden. De verdachte is ook verplicht om de schade aan de benadeelde partijen te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730208-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 maart 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de P.I. Lelystad.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 maart 2020.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. O.R.R. Hetterscheidt, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzinga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 mei 2019, in elk geval in de periode van 1 mei 2019 tot
en met 1 oktober 2019, te Hurdegaryp, (althans) in de gemeente Tytsjerksteradiel en/of te Warten, (althans) in de gemeente Leeuwarden, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 1] / [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het
teniet doen van een inschuld, te weten de levering van -onder meer- een zitmaaier (merk Stihl) en/of een bosmaaier (merk Stihl) en/of een veegmachine (merk Texas, Handy Sweep), door zich voor te doen als bonafide koper, en na levering van die goederen niet tot betaling over te gaan; (aangifte zie blz. 45 e.v. in het pv)
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 1 mei 2019, althans in de periode van 1 mei 2019 tot en met 1 oktober 2019, in elk geval in het jaar 2019, te Hurdegaryp, (althans) in de gemeente Tytsjerksteradiel en/of te Warten, (althans) in de gemeente Leeuwarden, in elk geval in Nederland, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren,
hebbende verdachte, met voormeld oogmerk, (onder meer) op of omstreeks 1 mei 2019 te Hurdegaryp, bij [benadeelde partij 1] , een zitmaaier (merk Stihl) en/of een bosmaaier (merk Stihl) en/of een veegmachine (merk Texas, Handy Sweep) gekocht;
2.
hij in of omstreeks de periode van 21 mei 2019 tot en met 23 mei 2019, in elk geval in de periode van 1 mei 2019 tot en met 1 oktober 2019 te Akkrum, (althans) in de gemeente Heerenveen en /of te Warten, (althans) in de gemeente Leeuwarden, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 2] / [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de levering van een zitmaaier (merk John Deere) inclusief deflectorkap, door zich voor te doen als bonafide koper, [naam 1] geheten, en na levering van dat goed niet tot betaling over te gaan; (aangifte zie blz. 313 e.v. in het pv)
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 21 mei 2019 tot en met 23 mei 2019, althans in de periode van 1 mei 2019 tot en met 1 oktober 2019, in elk geval in het jaar 2019 te Akkrum, (althans) in de gemeente Heerenveen en /of te Warten, (althans) in de gemeente Leeuwarden, in elk geval in Nederland, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking
over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte, met voormeld oogmerk, (onder meer) in of omstreeks de periode van 21 mei 2019 tot en met 23 mei 2019 te Akkrum, bij [benadeelde partij 2] , een zitmaaier (merk John Deere) met deflectorkap gekocht;
3.
hij in of omstreeks het tijdvak gevormd door 7 en 8 juni 2019, in elk geval in de periode van 7 juni 2019 tot en met 1 oktober 2019, te Leeuwarden en/of te Warten, (althans) in de gemeente Leeuwarden, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde partij 3] / [slachtoffer 5] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de levering van een zitmaaier (merk Honda), door zich voor te doen als bonafide koper, [naam 2] geheten, en na levering van dat goed niet tot betaling over te gaan; (aangifte zie blz. 305 e.v. in het pv)
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks het tijdvak gevormd door 7 en 8 juni 2019, althans in de periode van 7 juni 2019 tot en met 1 oktober 2019, in elk geval in het jaar 2019, te Leeuwarden en/of te Warten, (althans) in de gemeente Leeuwarden, in elk geval in Nederland, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte, met voormeld oogmerk, (onder meer) in of omstreeks het tijdvak gevormd door 7 en 8 juni 2019, te Leeuwarden, bij [benadeelde partij 3] , een zitmaaier (merk Honda) gekocht;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2019 tot en met 12 juli 2019, in elk geval in de periode van 1 juli 2019 tot en met 1 oktober 2019, te Rotsterhaule, (althans) in de gemeente De Fryske Marren, en/of te Warten, (althans) in de gemeente Leeuwarden, in elk geval in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, het bedrijf [benadeelde partij 4] / [slachtoffer 6] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de
levering van een zitmaaier (merk Stiga Estate), door zich voor te doen als bonafide koper, [naam 1] geheten, en na levering van dat goed niet tot betaling over te gaan;
(aangifte zie blz. 334 e.v. in het pv)
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2019 tot en met 12 juli 2019, althans in de periode van 1 juli 2019 tot en met 1 oktober 2019, in elk geval in het jaar 2019, te Rotsterhaule, (althans) in de gemeente De Fryske Marren, en/of te Warten, (althans) in de gemeente Leeuwarden, in elk geval in Nederland, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte, met voormeld oogmerk, (onder meer) in of omstreeks de periode van 1 juli 2019 tot en met 12 juli 2019, te Rotsterhaule, bij het bedrijf [benadeelde partij 4] , een zitmaaier (merk Stiga Estate) gekocht;
5.
hij in of omstreeks de periode van 2 juli 2019 tot en met 12 juli 2019, in elk geval in of omstreeks de periode van 1 juli 2019 tot en met 1 oktober 2019, te Sneek, (althans) in de gemeente Súdwest-Fryslân, en/of te Warten, (althans) in de gemeente Leeuwarden, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, het bedrijf [benadeelde partij 5] / [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de levering van een zitmaaier (merk John Deere), door zich voor te doen als bonafide koper, [naam 1] geheten, en na levering van dat goed niet tot betaling over te gaan; (aangifte blz. 324 e.v. in het pv)
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 2 juli 2019 tot en met 12 juli 2019, althans in of omstreeks de periode van 1 juli 2019 tot en met 1 oktober 2019, in elk geval in het jaar 2019, te Sneek, (althans) in de gemeente Súdwest-Fryslân, en/of te Warten, (althans) in de gemeente Leeuwarden, in elk geval in Nederland, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte, met voormeld oogmerk, (onder meer) in of omstreeks de periode van 2 juli 2019 tot en met 12 juli 2019, te Sneek, bij [benadeelde partij 5] , een zitmaaier (merk John Deere) gekocht;
6.
hij in of omstreeks de periode van 5 juli 2019 tot en met 10 juli 2019, in elk geval in de periode van 5 juli 2019 tot en met 1 oktober 2019, te Winsum, (althans) in de gemeente Het Hogeland, en/of te Warten, (althans) in de gemeente Leeuwarden, in elk geval in Nederland,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
het bedrijf " [benadeelde partij 6] "/ [slachtoffer 9] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de levering van een zitmaaier (merk Honda), door zich voor te doen als bonafide koper, [naam 1] geheten, en na levering van dat goed niet tot betaling over te gaan;
(aangifte blz. 316 e.v. in het pv)
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 5 juli 2019 tot en met 10 juli 2019, althans in de periode van 5 juli 2019 tot en met 1 oktober 2019, in elk geval in het jaar 2019, te Winsum, (althans) in de gemeente Het Hogeland, en/of te Warten, (althans) in de gemeente Leeuwarden, in elk geval in Nederland, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking
over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte, met voormeld oogmerk, (onder meer) in of omstreeks de periode van 5 juli 2019 tot en met 10 juli 2019, te Winsum, bij het bedrijf
" [benadeelde partij 6] ", een zitmaaier (merk Honda) gekocht; (artikel 326a van het Wetboek van Strafrecht)
7.
hij in of omstreeks de periode van 17 juli 2019 tot en met 24 juli 2019, in elk geval in de periode van 17 juli 2019 tot en met 1 oktober 2019, te Hurdegaryp, (althans) in de gemeente Tytsjerksteradiel, en/of te Warten, (althans) in de gemeente Leeuwarden, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 7] / [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de levering van een zitmaaier (merk Honda), door zich als bonafide koper voor te doen en na levering van dat goed niet tot betaling over te gaan;
(aangifte zie blz. 297 e.v. in het pv)
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 17 juli 2019 tot en met 24 juli 2019, althans in de periode van 17 juli 2019 tot en met 1 oktober 2019, in elk geval in het jaar 2019, te Hurdegaryp, (althans) in de gemeente Tytsjerksteradiel, en/of te Warten, (althans) in de gemeente Leeuwarden, in elk geval in Nederland, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte, met voormeld oogmerk, (onder meer) in of omstreeks de periode van 17 juli 2019 tot en met 24 juli 2019, te Hurdegaryp, bij [benadeelde partij 7] , een zitmaaier (merk Honda) gekocht;
8.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2019 tot en met 31 augustus 2019, in elk geval in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 1 oktober 2019, te Oosterwolde, (althans) in de gemeente Ooststellingwerf, en/of te Warten, (althans) in de gemeente Leeuwarden, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 8] / [slachtoffer 12] en/of een medewerker van dat bedrijf heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de levering van een zitmaaier (merk Honda), door zich voor te doen als bonafide koper, [naam 3] geheten, en na levering van dat goed niet tot betaling over te gaan; (aangifte zie blz. 330 e.v. in het pv)
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2019 tot en met 31 augustus 2019, althans in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 1 oktober 2019, in elk geval in het jaar 2019, te Oosterwolde, (althans) in de gemeente Ooststellingwerf, en/of te Warten, (althans) in de gemeente Leeuwarden, in elk geval in Nederland, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte, met voormeld oogmerk, (onder meer) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2019 tot en met 31 augustus 2019, te Oosterwolde, bij [benadeelde partij 8] , een zitmaaier (merk Honda) gekocht;
9.
hij op of omstreeks 28 oktober 2019, in elk geval in de maand oktober 2019, te Lelystad, (althans) in de gemeente Lelystad en/of te Warten, (althans) in de gemeente Leeuwarden, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 13] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door zijn zus [slachtoffer 14] (tijdens een bezoek aan hem) dreigend de woorden toe te voegen -zakelijk weergegeven- "als hij zijn kinderen niet meer mocht zien, dat [naam 4] (die iets te maken zou hebben met de ontvoering van [naam 7] ) in opdracht van hem (verdachte) zijn (verdachte's) vrouw [slachtoffer 13] zou laten verdwijnen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, van welke bedreiging die [slachtoffer 14] vervolgens die [slachtoffer 13] op de hoogte heeft gesteld; (aangifte zie blz. 373 e.v. in het pv)

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor al het primair ten laste gelegde. Met betrekking tot de feiten 1 tot en met 8 is sprake geweest van stelselmatige oplichting. De officier van justitie heeft zich daarbij gebaseerd op de verklaring van verdachte en de aangiften. Verdachte heeft onder meer gebruik gemaakt van listige kunstgrepen en een valse naam waarmee hij vertrouwen bij de verkopers heeft gewekt. De officier van justitie acht ook de onder 9. ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen op basis van de aangifte en de getuigenverklaring van [slachtoffer 14] .
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd met betrekking tot de oplichting dan wel flessentrekkerij die onder 1. tot en met 8. ten laste zijn gelegd. Met betrekking tot het onder 9. ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit. De raadsman heeft hierbij verwezen naar een bij de pleitnota gevoegde brief waarin zoals hij stelt [slachtoffer 14] terugkomt op haar verklaring. Verder heeft verdachte de bedreiging altijd ontkend, hij heeft zijn zus enkel verteld dat een medegedetineerde hem vertelde dat hij zijn vrouw kon laten verdwijnen. Verdachte is niet op dit aanbod ingegaan.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1 t/m 8
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder 1., 2., 3., 4., 5., 6., 7. en 8., steeds primair, bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte dit bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de door verdachte ter zitting van 10 maart 2020 afgelegde verklaring;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 12 augustus 2019, opgenomen op pagina 45 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020009103 van 11 januari 2020, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] ;
3.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 17 oktober 2019, opgenomen op pagina 55 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2];
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 14 augustus 2019, opgenomen op pagina 313 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 3] ;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 14 augustus 2019, opgenomen op pagina 305 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 5] ;
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 2 oktober 2019, opgenomen op pagina 334 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 6] ;
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 30 september
2019, opgenomen op pagina 324 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 7] ;
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 21 oktober 2019, opgenomen op pagina 328 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 6] ;
9. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 30 augustus 2019, opgenomen op pagina 316 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 9] ;
10. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 13 augustus 2019, opgenomen op pagina 297 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 10] ;
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 17 oktober 2019, opgenomen op pagina 303 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 11] ;
12. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 2 oktober 2019, opgenomen op pagina 330 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 12] .
Ten aanzien van feit 9
De verdachte heeft niet bekend dat hij het onder 9. ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank acht dit feit evenwel wettig en overtuigend bewezen op grond van de volgende bewijsmiddelen.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 10 maart 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb mijn zus [slachtoffer 14] in de P.I. Lelystad verteld dat een medegedetineerde ervoor kan zorgen dat mijn vrouw [slachtoffer 13] verdwijnt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 5 november 2019, opgenomen op pagina 373 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020009103 van 11 januari 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 13] :
Mijn schoonzuster [slachtoffer 14] is op bezoek geweest bij mijn ex-partner [verdachte] in de P.I. te Lelystad. Diezelfde dag belde [slachtoffer 14] mij, ik nam deze oproep aan en hoorde dat zij erg overstuur was. Ik hoorde haar al huilend vertellen dat [verdachte] erg nare uitspraken had gedaan. Tevens hoorde ik dat [slachtoffer 14] mij huilend vertelde dat [verdachte] tegen haar had gezegd dat hij in contact zou staan met ene [naam 4] , deze laatste zou vast zitten vanwege de [naam 7] zaak, zo had [verdachte] aan [slachtoffer 14] verteld. Ik hoorde dat [slachtoffer 14] mij huilend vertelde dat [verdachte] bij haar had uitgesproken tijdens haar bezoek aan hem, dat hij ervoor zou zorgen dat deze genoemde [naam 4] er voor zou gaan zorgen dat ik van de aardbodem zou gaan verdwijnen. Hier zou deze [naam 4] in opdracht van [verdachte] voor gaan zorgen als [verdachte] onze kinderen niet meer zou kunnen zien. Toen ik dit hoorde moest ik zelf ook huilen, ik voelde mij hierna erg bedreigd. Ik ben erg bang voor [verdachte] . Ik ben bang dat [verdachte] deze bedreiging uit gaat voeren en daadwerkelijk iemand opdracht gaat geven vanuit de P.I. Lelystad om mij iets aan te doen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 6 november 2019, opgenomen op pagina 376 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 14] :
Op 28 oktober 2019 ben ik bij mijn broer [verdachte] op visite geweest in de P.I. te Lelystad. Tijdens het gesprek met [verdachte] hoorde ik dat hij in de gevangenis contact had met ene [naam 4] . Deze [naam 4] zou iets te maken hebben met de ontvoering van [naam 7] . Ik zag dat
[verdachte] mij strak aankeek en ik zag in zijn ogen dat hij agressie uitstraalde. Ik hoorde dat hij tegen mij zei dat als hij zijn kinderen niet meer mocht zien, [naam 4] in opdracht van hem zijn vrouw [slachtoffer 13] zou laten verdwijnen.
Bewijsoverweging
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 28 oktober 2019 in de P.I. Lelystad heeft gesproken met zijn zus [slachtoffer 14] . Volgens aangeefster [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14] heeft verdachte tijdens dit gesprek een bedreiging geuit jegens [slachtoffer 13] door te verklaren dat [naam 4] ,
een medegedetineerde, zijn ex-partner zou kunnen laten verdwijnen als verdachte zijn kinderen niet meer zou mogen zien. Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer 13] heeft bedreigd en heeft verklaard dat hij nooit kwade intenties heeft gehad. De raadsman heeft hierbij verwezen naar een brief waarin [slachtoffer 14] haar verklaring nuanceert en toelicht. Los van de vraag in hoeverre deze brief authentiek is nu deze niet is ondertekend, overweegt de rechtbank dat uit de inhoud van de brief enkel blijkt dat verdachte aan [slachtoffer 14] heeft uitgelegd dat hij geen kwade bedoelingen heeft gehad en dat [slachtoffer 14] dit achteraf bezien gelooft. De inhoud van de brief doet geen afbreuk aan de eerdere verklaring van [slachtoffer 14] , over de door verdachte geuite bewoordingen en de omstandigheden waaronder die bewoordingen zijn geuit. Dat aangeefster [slachtoffer 13] [slachtoffer 14] onder druk heeft gezet om een getuigenverklaring af te leggen, acht de rechtbank niet aannemelijk; kort na haar gesprek met verdachte heeft [slachtoffer 14] immers aan aangeefster verteld over de bedreiging, omdat [slachtoffer 14] zich kennelijk ernstig zorgen maakte. In een telefoongesprek met de politie op 18 december 2019 heeft [slachtoffer 14] bovendien herhaald wat zij in oktober van verdachte had gehoord en stelt zij bij haar eerdere verklaring te blijven. Dat de woorden van verdachte in een andere context of met een ander doel zijn gebezigd, acht de rechtbank evenmin aannemelijk. Daarbij acht de rechtbank van belang dat [slachtoffer 14] heeft verklaard dat verdachte agressie in zijn ogen uitstraalde en aangeefster vervolgens heeft verklaard dat [slachtoffer 14] tijdens het telefoongesprek waarin zij over de geuite bewoordingen vertelde, overstuur was en huilde. Overigens heeft verdachte bevestigd dat hij zijn zus heeft verteld dat een medegedetineerde [slachtoffer 13] kon laten verdwijnen. Deze verklaring geeft steun aan de verklaring van [slachtoffer 14] . De rechtbank acht op grond van voorgaande feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 13] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1., 2., 3., 4., 5., 6., 7. en 8., steeds primair, en 9. wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 1 mei 2019 te Hurdegaryp met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid [benadeelde partij 1] / [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de levering van een zitmaaier van het merk Stihl en een bosmaaier van het merk Stihl en een veegmachine van het merk Texas, Handy Sweep, door zich voor te doen als bonafide koper, en na levering van die goederen niet tot betaling over te gaan;
2. primair
hij in de periode van 21 mei 2019 tot en met 23 mei 2019 te Akkrum met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid [benadeelde partij 2] / [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de levering van een zitmaaier van het merk John Deere inclusief deflectorkap, door zich voor te doen als bonafide koper, [naam 1] geheten, en na levering van dat goed niet tot betaling over te gaan;
3. primair
hij in de periode van 7 juni 2019 tot en met 8 juni 2019 te Leeuwarden en te Warten met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid [benadeelde partij 3] / [slachtoffer 5] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de levering van een zitmaaier van het merk Honda, door zich voor te doen als bonafide koper, [naam 8] geheten, en na levering van dat goed niet tot betaling over te gaan;
4. primair
hij in de periode van 1 juli 2019 tot en met 12 juli 2019 te Rotsterhaule en te Warten met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid het bedrijf [benadeelde partij 4] / [slachtoffer 6] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de levering van een zitmaaier van het merk Stiga Estate, door zich voor te doen als bonafide koper, [naam 1] geheten, en na levering van dat goed niet tot betaling over te gaan;
5. primair
hij in de periode van 2 juli 2019 tot en met 12 juli 2019 te Sneek en te Warten met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid het bedrijf [benadeelde partij 5] / [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de levering van een zitmaaier van het merk John Deere, door zich voor te doen als bonafide koper, [naam 1] geheten, en na levering van dat goed niet tot betaling over te gaan;
6. primair
hij in de periode van 5 juli 2019 tot en met 10 juli 2019 te Winsum en te Warten met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid het bedrijf " [benadeelde partij 6] "/ [slachtoffer 9] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de levering van een zitmaaier van het merk Honda, door zich voor te doen als bonafide koper, [naam 1] geheten, en na levering van dat goed niet tot betaling over te gaan;
7. primair
hij in de periode van 17 juli 2019 tot en met 24 juli 2019 te Hurdegaryp met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, [benadeelde partij 7] / [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de levering van een zitmaaier van het merk Honda, door zich als bonafide koper voor te doen en na levering van dat goed niet tot betaling over te gaan;
8. primair
hij in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 31 augustus 2019 te Oosterwolde en te Warten met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, [benadeelde partij 8] / [slachtoffer 12] en een medewerker van dat bedrijf heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de levering van een zitmaaier van het merk Honda, door zich voor te doen als bonafide koper, [naam 3] geheten, en na levering van dat goed niet tot betaling over te gaan;
9.
hij op 28 oktober 2019 te Lelystad, [slachtoffer 13] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door zijn zus [slachtoffer 14] tijdens een bezoek aan hem dreigend de woorden toe te voegen -zakelijk weergegeven- "als hij zijn kinderen niet meer mocht zien, dat [naam 4] die iets te maken zou hebben met de ontvoering van [naam 7] in opdracht van hem (verdachte) zijn (verdachtes) vrouw [slachtoffer 13] zou laten verdwijnen", van welke bedreiging die [slachtoffer 14] vervolgens die [slachtoffer 13] op de hoogte heeft gesteld.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair Oplichting.
2. primair Oplichting.
3. primair Oplichting.
4. primair Oplichting.
5. primair Oplichting.
6. primair Oplichting.
7. primair Oplichting.
8. primair Oplichting.
9. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht verdachte strafbaar, van een schulduitsluitingsgrond in de zin van psychische overmacht is geen sprake. Dat verdachte de zitmaaiers heeft aangeschaft in opdracht van afpersers acht de officier van justitie ongeloofwaardig.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit met betrekking tot de feiten 1 tot en met 8. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Verdachte beroept zich op psychische overmacht, een schulduitsluitingsgrond in de zin van artikel 40 Wetboek van Strafrecht. Verdachte stond onder grote druk van de heren [naam 9] en [naam 10] en werd door hen bedreigd. Ook de ex-vrouw en kinderen van verdachte werden bedreigd. Verdachte kon geen weerstand bieden aan deze druk en werd door zijn afpersers gedwongen om zitmaaiers aan te schaffen en deze vervolgens te verkopen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de kern van wat verdachte heeft verklaard onnavolgbaar en onaannemelijk is. Niet valt in te zien dat criminelen die geld willen verdienen een toevallige behulpzame man zonder rijbewijs zouden inzetten als oplichter, door hem dure tuinmachines te laten aftroggelen van ondernemers, die verdachte vervolgens van de hand moest doen om de opbrengst aan die criminelen af te dragen. De door verdachte gegeven details maken het geheel des te ongeloofwaardiger. Verdachte heeft bovendien gedurende het politieonderzoek en tijdens het onderzoek ter terechtzitting wisselende en inconsistente verklaringen afgelegd. Zo heeft hij aanvankelijk met betrekking tot de identiteit van de vermeende afpersers verklaard dat het om drie buitenlandse (Poolse) mannen ging; later kwam hij daarop terug en verklaarde hij dat er twee Nederlandse mannen bij betrokken waren. Daarnaast gebruikte verdachte bij de aankoop van de zitmaaiers zijn eigen naam, maar ook valse namen, stelde hij specifieke eisen aan de zitmaaiers, nam hij soms zijn kinderen mee naar de winkel en onderhandelde hij over de prijs. Deze gedragingen waren naar het oordeel van de rechtbank enkel gericht op het wekken van vertrouwen bij de verkopers. Dat het instructies waren van de criminelen acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk. Ook het dossier biedt hiervoor geen enkel aanknopingspunt. De rechtbank zal het beroep op psychische overmacht dan ook verwerpen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 tot en met 8, telkens primair, en feit 9 wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Daarnaast heeft de officier van justitie geëist dat aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd in de vorm van een contact- en locatieverbod teneinde te voorkomen dat verdachte met zijn ex-partner [slachtoffer 13] in contact treedt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat bij een veroordeling bij het bepalen van de strafmaat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een nagenoeg blanco strafblad en is door de gang van zaken bijna alles kwijtgeraakt dat hem lief was.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter zitting, het reclasseringsrapport van 27 februari 2020, de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich binnen een tijdsbestek van vier maanden schuldig gemaakt aan acht oplichtingen. Verdachte heeft in de periode daarna, toen hij in detentie zat, gedreigd zijn vrouw te laten verdwijnen.
Verdachte heeft zich door het aannemen van een valse hoedanigheid bij acht winkels gepresenteerd als een bonafide koper waardoor hij dure zitmaaiers heeft verkregen die hij vervolgens nooit heeft betaald. Hierbij is verdachte berekenend te werk gegaan. Verdachte nam zijn kinderen mee naar de winkel, simuleerde overleg met zijn vrouw over de aankoop, en vroeg de verkopers naar technische details van de zitmaaiers waarin hij geïnteresseerd was. Al die handelingen waren er enkel op gericht om de verkopers te misleiden en zichzelf te bevoordelen. Hiermee heeft verdachte misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen en heeft hij de verkopers financiële schade berokkend. Bovendien beschadigen dergelijke oplichtingspraktijken het vertrouwen in eerlijke handel; het is immers in deze markt gebruikelijk dat onder bepaalde omstandigheden goederen pas na levering worden betaald.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn gedrag, maar zich verschuilt achter een ongeloofwaardig verhaal over criminelen die hem zouden hebben gedwongen zitmaaiers te verkopen. Verdachte heeft geen enkel berouw getoond over de financiële schade die hij aan de benadeelden heeft berokkend. Dit geldt ook voor de bedreiging van zijn ex-vrouw. Verdachte heeft miskend dat zijn woorden angst bij haar teweeg hebben gebracht.
Op deze feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank gelet op de modus operandi, het grote aantal strafbare feiten en de financiële schade. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld voor verduistering, maar verder niet in aanraking is gekomen met justitie. Volgens het reclasseringsrapport is een eerder opgelegde taakstraf mislukt en neemt verdachte geen verantwoordelijkheid voor zijn daden. De reclassering ziet dan ook geen mogelijkheden om interventies toe te passen en de kans op recidive te verminderen. Ook de rechtbank ziet daarom geen aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel aan verdachte op te leggen. Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd zal de rechtbank geen vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een contactverbod met betrekking tot de ex-partner van verdachte of een locatieverbod met betrekking tot hun voormalige echtelijke woning opleggen. Gelet op de aard en ernst van de bedreiging, de omstandigheden waaronder deze is geuit en de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een geweldsfeit, is het opleggen van dergelijke maatregelen naar het oordeel van de rechtbank disproportioneel.
Alles overwegend zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 6.985,00 ter vergoeding van materiële schade en
€ 1.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente;
2. [benadeelde partij 3] , vertegenwoordigd door [naam 5] , tot een bedrag van € 5.700,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente;
3. [benadeelde partij 4] , vertegenwoordigd door [slachtoffer 6] tot een bedrag van € 5.650,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente;
4. [benadeelde partij 6] , vertegenwoordigd door [slachtoffer 9] tot een bedrag van € 5.445,00 ter vergoeding van materiële schade en € 500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente;
5. [benadeelde partij 7] , vertegenwoordigd door [slachtoffer 10] tot een bedrag van € 4.400,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente;
6. [benadeelde partij 8] , vertegenwoordigd door [slachtoffer 12] tot een bedrag van € 6.000,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft volledige toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ook de door de benadeelde partijen gemaakte proceskosten zijn voor toewijzing vatbaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vorderingen van de benadeelde partijen dienen te worden afgewezen gelet op het door hem bepleite ontslag van alle rechtsvervolging met betrekking tot deze feiten.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank constateert dat aan de benadeelde partij schade is toegebracht door het onder 1. primair bewezen verklaarde. Deze schade bestaat uit onder meer € 5.985,00 aan goederen die aan verdachte zijn geleverd, maar nooit door hem zijn betaald. Dit bedrag is voldoende onderbouwd met facturen. De rechtbank merkt het door de benadeelde partij genoemde bedrag van € 1.000,00 aan als buitengerechtelijke kosten in de zin van artikel 6:96, eerste lid, onder c van het Burgerlijk Wetboek. Dit betreft onder meer de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt ter verkrijging van voldoening buiten rechte, zoals incassokosten en kosten van ingebrekestelling. De door verdachte geschatte kosten van € 1000,00 zal de rechtbank, gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek, matigen en schatten op € 250,00. In totaal zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van € 6.235,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2019.
De vordering zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan desgewenst het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Gevoelens van onzekerheid, angst of machteloosheid vormen nog geen aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. Ernstige psychische schade, als hiervoor bedoeld, is door de benadeelde partij niet aangevoerd. De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt dan ook afgewezen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het onder 3. primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2019.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [benadeelde partij 4]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade van € 5.650,00 heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het onder 4. bewezen verklaarde. De rechtbank merkt de door de benadeelde partij genoemde proceskosten van € 120,00 aan als buitengerechtelijke kosten in de zin van artikel 6:96, eerste lid, onder c van het Burgerlijk Wetboek. Dit betreft onder meer de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt ter verkrijging van voldoening buiten rechte, in dit geval de reiskosten van Rotsterhaule naar Warten en vice versa. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid zal de rechtbank deze kosten matigen en schatten op € 10,00 aan brandstofkosten, nu brandstofkosten tot die hoogte volgens de ANWB Routeplanner reëel zijn, en € 75,00 euro aan verletkosten (uitgaand van een geschat bedrag aan gemiste inkomsten van € 50,00 per uur en de opgegeven anderhalf uur aan tijdsbesteding).
In totaal zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van € 5.735,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2019.
De vordering zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan desgewenst het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [benadeelde partij 6]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het onder 6. primair bewezen verklaarde. Deze schade bestaat uit € 5.445,00, de waarde van de niet-betaalde zitmaaier. De rechtbank merkt het door de benadeelde partij genoemde bedrag van
€ 548,00 aan als buitengerechtelijke kosten in de zin van artikel 6:96, eerste lid, onder c van het Burgerlijk Wetboek. Dit betreft onder meer de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt ter verkrijging van voldoening buiten rechte. De door verdachte geschatte kosten van € 548,00 zal de rechtbank, gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek, matigen en schatten op € 250,00. In totaal zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van € 5.695,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2019.
De vordering zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan desgewenst het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Ernstige psychische schade, als hiervoor bedoeld, is door de benadeelde partij niet aangevoerd. De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt dan ook afgewezen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [benadeelde partij 7]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het onder 7. primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2019.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [benadeelde partij 8]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 8. primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2019.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, die de rechtbank begroot op € 20,00 en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Tot slot overweegt de rechtbank dat nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, de rechtbank ten aanzien van alle vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 285 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank:

Verklaart het onder 1. primair, 2. primair, 3. primair, 4. primair, 5. primair, 6. primair, 7. primair, 8. primair en 9. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 6.235,00 (zegge: zesduizend tweehonderdvijfendertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] met betrekking tot de overige materiele schade niet-ontvankelijk en wijst de vordering af voor wat betreft de immateriële schade.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 6.235,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 66 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit
€ 6.235,00 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Benadeelde partij [benadeelde partij 3]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 5.700,00 (zegge: vijfduizend zevenhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] , te betalen een bedrag van € 5.700, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 63 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 5.700,00 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Benadeelde partij [benadeelde partij 4]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 5.735,00 (zegge: vijfduizend zevenhonderd en vijfendertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2019.
Verklaart de vordering voor de overige materiële schade niet-ontvankelijk.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4] , te betalen een bedrag van € 5.735,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 63 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit
€ 5.735,00 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Benadeelde partij [benadeelde partij 6]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 5.695,00 (zegge: vijfduizend zeshonderd vijfennegentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2019.
Verklaart de vordering voor de overige materiële schade niet-ontvankelijk en wijst de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de immateriële schade af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
4-in-1Service, te betalen een bedrag van € 5.695,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 63 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 5.695 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer € 5.695,00, daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Benadeelde partij [benadeelde partij 7]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 4.400 (zegge: vierduizend vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 7] , te betalen een bedrag van € 4.400, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 54 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 4.400,00 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 7] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Benadeelde partij [benadeelde partij 8]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 8] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 6.000,00 (zegge: zesduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, door de rechtbank begroot op € 20,00.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 8] , te betalen een bedrag van € 6.000,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 65 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit
€ 6.000,00 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 8] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. A. Nieuwenhuis, rechters, bijgestaan door mr. M. Postma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 maart 2020.
Mr. K. Post en mr. A. Nieuwenhuis zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.