Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor al het primair ten laste gelegde. Met betrekking tot de feiten 1 tot en met 8 is sprake geweest van stelselmatige oplichting. De officier van justitie heeft zich daarbij gebaseerd op de verklaring van verdachte en de aangiften. Verdachte heeft onder meer gebruik gemaakt van listige kunstgrepen en een valse naam waarmee hij vertrouwen bij de verkopers heeft gewekt. De officier van justitie acht ook de onder 9. ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen op basis van de aangifte en de getuigenverklaring van [slachtoffer 14] .
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd met betrekking tot de oplichting dan wel flessentrekkerij die onder 1. tot en met 8. ten laste zijn gelegd. Met betrekking tot het onder 9. ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit. De raadsman heeft hierbij verwezen naar een bij de pleitnota gevoegde brief waarin zoals hij stelt [slachtoffer 14] terugkomt op haar verklaring. Verder heeft verdachte de bedreiging altijd ontkend, hij heeft zijn zus enkel verteld dat een medegedetineerde hem vertelde dat hij zijn vrouw kon laten verdwijnen. Verdachte is niet op dit aanbod ingegaan.
Ten aanzien van de feiten 1 t/m 8
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder 1., 2., 3., 4., 5., 6., 7. en 8., steeds primair, bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte dit bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de door verdachte ter zitting van 10 maart 2020 afgelegde verklaring;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 12 augustus 2019, opgenomen op pagina 45 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020009103 van 11 januari 2020, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] ;
3.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 17 oktober 2019, opgenomen op pagina 55 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2];
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 14 augustus 2019, opgenomen op pagina 313 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 3] ;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 14 augustus 2019, opgenomen op pagina 305 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 5] ;
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 2 oktober 2019, opgenomen op pagina 334 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 6] ;
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 30 september
2019, opgenomen op pagina 324 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 7] ;
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 21 oktober 2019, opgenomen op pagina 328 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 6] ;
9. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 30 augustus 2019, opgenomen op pagina 316 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 9] ;
10. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 13 augustus 2019, opgenomen op pagina 297 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 10] ;
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 17 oktober 2019, opgenomen op pagina 303 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 11] ;
12. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 2 oktober 2019, opgenomen op pagina 330 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 12] .
Ten aanzien van feit 9
De verdachte heeft niet bekend dat hij het onder 9. ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank acht dit feit evenwel wettig en overtuigend bewezen op grond van de volgende bewijsmiddelen.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 10 maart 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb mijn zus [slachtoffer 14] in de P.I. Lelystad verteld dat een medegedetineerde ervoor kan zorgen dat mijn vrouw [slachtoffer 13] verdwijnt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 5 november 2019, opgenomen op pagina 373 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020009103 van 11 januari 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 13] :
Mijn schoonzuster [slachtoffer 14] is op bezoek geweest bij mijn ex-partner [verdachte] in de P.I. te Lelystad. Diezelfde dag belde [slachtoffer 14] mij, ik nam deze oproep aan en hoorde dat zij erg overstuur was. Ik hoorde haar al huilend vertellen dat [verdachte] erg nare uitspraken had gedaan. Tevens hoorde ik dat [slachtoffer 14] mij huilend vertelde dat [verdachte] tegen haar had gezegd dat hij in contact zou staan met ene [naam 4] , deze laatste zou vast zitten vanwege de [naam 7] zaak, zo had [verdachte] aan [slachtoffer 14] verteld. Ik hoorde dat [slachtoffer 14] mij huilend vertelde dat [verdachte] bij haar had uitgesproken tijdens haar bezoek aan hem, dat hij ervoor zou zorgen dat deze genoemde [naam 4] er voor zou gaan zorgen dat ik van de aardbodem zou gaan verdwijnen. Hier zou deze [naam 4] in opdracht van [verdachte] voor gaan zorgen als [verdachte] onze kinderen niet meer zou kunnen zien. Toen ik dit hoorde moest ik zelf ook huilen, ik voelde mij hierna erg bedreigd. Ik ben erg bang voor [verdachte] . Ik ben bang dat [verdachte] deze bedreiging uit gaat voeren en daadwerkelijk iemand opdracht gaat geven vanuit de P.I. Lelystad om mij iets aan te doen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 6 november 2019, opgenomen op pagina 376 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 14] :
Op 28 oktober 2019 ben ik bij mijn broer [verdachte] op visite geweest in de P.I. te Lelystad. Tijdens het gesprek met [verdachte] hoorde ik dat hij in de gevangenis contact had met ene [naam 4] . Deze [naam 4] zou iets te maken hebben met de ontvoering van [naam 7] . Ik zag dat
[verdachte] mij strak aankeek en ik zag in zijn ogen dat hij agressie uitstraalde. Ik hoorde dat hij tegen mij zei dat als hij zijn kinderen niet meer mocht zien, [naam 4] in opdracht van hem zijn vrouw [slachtoffer 13] zou laten verdwijnen.
Bewijsoverweging
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 28 oktober 2019 in de P.I. Lelystad heeft gesproken met zijn zus [slachtoffer 14] . Volgens aangeefster [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14] heeft verdachte tijdens dit gesprek een bedreiging geuit jegens [slachtoffer 13] door te verklaren dat [naam 4] ,
een medegedetineerde, zijn ex-partner zou kunnen laten verdwijnen als verdachte zijn kinderen niet meer zou mogen zien. Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer 13] heeft bedreigd en heeft verklaard dat hij nooit kwade intenties heeft gehad. De raadsman heeft hierbij verwezen naar een brief waarin [slachtoffer 14] haar verklaring nuanceert en toelicht. Los van de vraag in hoeverre deze brief authentiek is nu deze niet is ondertekend, overweegt de rechtbank dat uit de inhoud van de brief enkel blijkt dat verdachte aan [slachtoffer 14] heeft uitgelegd dat hij geen kwade bedoelingen heeft gehad en dat [slachtoffer 14] dit achteraf bezien gelooft. De inhoud van de brief doet geen afbreuk aan de eerdere verklaring van [slachtoffer 14] , over de door verdachte geuite bewoordingen en de omstandigheden waaronder die bewoordingen zijn geuit. Dat aangeefster [slachtoffer 13] [slachtoffer 14] onder druk heeft gezet om een getuigenverklaring af te leggen, acht de rechtbank niet aannemelijk; kort na haar gesprek met verdachte heeft [slachtoffer 14] immers aan aangeefster verteld over de bedreiging, omdat [slachtoffer 14] zich kennelijk ernstig zorgen maakte. In een telefoongesprek met de politie op 18 december 2019 heeft [slachtoffer 14] bovendien herhaald wat zij in oktober van verdachte had gehoord en stelt zij bij haar eerdere verklaring te blijven. Dat de woorden van verdachte in een andere context of met een ander doel zijn gebezigd, acht de rechtbank evenmin aannemelijk. Daarbij acht de rechtbank van belang dat [slachtoffer 14] heeft verklaard dat verdachte agressie in zijn ogen uitstraalde en aangeefster vervolgens heeft verklaard dat [slachtoffer 14] tijdens het telefoongesprek waarin zij over de geuite bewoordingen vertelde, overstuur was en huilde. Overigens heeft verdachte bevestigd dat hij zijn zus heeft verteld dat een medegedetineerde [slachtoffer 13] kon laten verdwijnen. Deze verklaring geeft steun aan de verklaring van [slachtoffer 14] . De rechtbank acht op grond van voorgaande feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 13] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.