ECLI:NL:RBNNE:2020:1284

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
18/219290-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een meerderjarige verdachte voor poging tot afpersing met toepassing van jeugdstrafrecht

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een meerderjarige verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 83 dagen, waarvan 80 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft besloten om de verdachte te berechten volgens het jeugdstrafrecht, gezien zijn persoonlijke omstandigheden en de ernst van het feit. De verdachte heeft op 25 september 2018 geprobeerd een medewerker van een benzinestation te dwingen tot afgifte van geld door hem te bedreigen met een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte dit feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de aangifte van het slachtoffer. De rechtbank heeft rekening gehouden met de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder een verstandelijke beperking. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een zwaardere straf had geëist, afgewezen en in plaats daarvan een deels voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd. De rechtbank heeft ook gelet op de artikelen 45, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77gg en 317 van het Wetboek van Strafrecht, die van toepassing zijn op de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/219290-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 maart 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 maart 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G. Meijer, advocaat te Veendam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 september 2018, te Stadskanaal, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om
zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld
een medewerker van een benzinestation gevestigd aan de [straatnaam],
genaamd [slachtoffer], te dwingen tot afgifte van geld en/of goederen, in
elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [benadeelde partij]
toebehoorde,
- genoemde benzinestation is binnengegaan, en/of
- een tas op de balie in het benzinestation heeft gelegd en daarbij die
[slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: "Vullen, vullen", en/of
- een mes heeft getoond aan en/of gehouden in de richting van die
[slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen verdachte ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen op basis van de zich in het dossier bevindende aangifte en de door verdachte ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring ten aanzien van het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu de verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 maart 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 25 september 2018, opgenomen op p. 8 e.v. van het dossier met nummer 2018253132 d.d. 28 september 2018, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] (mede namens [benadeelde partij]).

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 25 september 2018, te Stadskanaal, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om
zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld
een medewerker van een benzinestation gevestigd aan de [straatnaam],
genaamd [slachtoffer], te dwingen tot afgifte van geld,
dat geheel of ten dele aan [benadeelde partij] toebehoorde,
- genoemd benzinestation is binnengegaan, en
- een tas op de balie in het benzinestation heeft gelegd en daarbij die
[slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: "Vullen, vullen", en
- een mes heeft getoond aan en gehouden in de richting van die
[slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

poging tot afpersing

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt berecht volgens het jeugdstrafrecht en dat hij ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 2 dagen (met aftrek van voorarrest), alsmede tot een werkstraf voor de duur van 80 uren (subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis), waarvan 60 uren (subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis) voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ervoor gepleit om verdachte te berechten volgens het jeugdstrafrecht en hem te veroordelen tot een jeugddetentie, waarvan het onvoorwaardelijke deel in duur gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en om aan het voorwaardelijke deel een door de rechtbank te bepalen proeftijd te koppelen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Hij heeft thuis (op de zorgboerderij waar hij destijds woonde) een mes uit de keuken gepakt en is vervolgens naar een tankstation gefietst. Daar heeft hij de kassamedewerker van dat tankstation proberen af te persen door hem te bedreigen met het mes en hem te sommeren de door hem meegebrachte tas te vullen met geld. Door de geschrokken reactie van de kassamedewerker en door luid “Politie politie!” te roepen, heeft verdachte zijn poging gestaakt en is hij op de vlucht geslagen. Hierdoor is het bij een poging gebleven. De rechtbank vindt dit een ernstig feit, waarbij verdachte zich louter heeft laten leiden door zijn eigen financiële gewin en zich geen enkele rekenschap heeft gegeven van de mogelijke gevolgen van deze, voor het slachtoffer, emotioneel ingrijpende gebeurtenis. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen daarvan langdurig psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Daarnaast brengen misdrijven als deze gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg.
De rechtbank rekent dit verdachte aan en overweegt dat een dergelijk feit het opleggen van een substantiële (gevangenis-) straf in beginsel zonder meer rechtvaardigt.
De rechtbank dient echter ook rekening te houden met de persoon van verdachte. In dat kader heeft de rechtbank onder meer geconstateerd dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank voorts kennis genomen van het door het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering opgemaakte reclasseringsadvies
d.d. 24 februari 2020, waarin door de reclassering allereerst wordt geadviseerd om verdachte te berechten volgens het jeugdstrafrecht. De reclassering voert daartoe onder meer aan dat er bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking (een IQ van 48) en dat hij het sociaal-emotioneel vermogen van een tweejarig kind heeft.
De rechtbank neemt voornoemd advies van de reclassering over en zal verdachte berechten volgens het jeugdstrafrecht.
De rechtbank overweegt voorts dat het, alhoewel een advies hieromtrent ontbreekt, evident is dat er bij verdachte (ook) ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens. Derhalve zal de rechtbank het bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
Uit voornoemd rapport van de reclassering komt tevens naar voren dat verdachte momenteel woonachtig is in een woonvoorziening voor begeleid wonen van ’s Heeren Loo te Delfzijl, dat hij daarnaast ondersteuning ontvangt van het forensisch FACT-LVB-team te Groningen en dat hij onder curatele staat bij Masis Hoogezand. De reclassering geeft aan dat er, ondanks het feit dat verdachte dit grote hulpverleningsnetwerk om zich heen heeft, toch nog grote zorgen over hem zijn bij alle betrokken instanties. Om verdachte nog beter te kunnen beschermen tegen gevaren voor zichzelf en ter bescherming van de maatschappij wordt er momenteel dan ook ingezet op het verkrijgen van een rechterlijke machtiging voor verdachte. Vanuit dit oogpunt adviseert de reclassering de rechtbank dan ook om verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, zonder daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden (zoals een meldplicht bij de jeugdreclassering). De reclassering, en de overige bij verdachte betrokken instanties, schatten in dat de zorg en bescherming die verdachte nodig heeft het best middels voornoemde rechterlijke machtiging verkregen kan worden en dat een strafrechtelijk kader geen meerwaarde heeft.
Gelet op alle genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie moet worden opgelegd, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het reeds door verdachte ondergane voorarrest. Een voorwaardelijk deel acht de rechtbank geboden, opdat verdachte doordrongen raakt van de ernst van hetgeen hij gedaan heeft en beseft dat hij zich niet opnieuw schuldig moet maken aan soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank wijkt met haar straf af van de eis van de officier van justitie, nu zij van oordeel is dat met voornoemde straf, in dit geval, voldoende recht wordt gedaan aan de ernst van het feit.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 77c, 77g, 77i, 77x. 77y, 77gg en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 83 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
80 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. H.R. Bracht en mr. R.R van der Heide, rechters, bijgestaan door mr. L. van der Weide, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 maart 2020.
Mr. Nolta, mr. Van der Heide en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.