Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[veroordeelde],
Procesverloop
Beoordeling
Toepassing van de wetsartikelen
Beslissing
[veroordeelde]voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van
Rechtbank Noord-Nederland
Op 20 maart 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18/830195-19, waarin de veroordeelde werd aangeklaagd voor het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de handel in cocaïne. De officier van justitie had op 28 februari 2020 een vordering ingediend om het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak op 6 maart 2020 gehouden, waarbij de veroordeelde aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat, mr. P. Bonthuis, en het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. T.H. Pitstra.
De officier van justitie stelde dat de berekening van het door de veroordeelde genoten voordeel grotendeels gevolgd kon worden, maar dat er een aanpassing nodig was op basis van de verklaring van de veroordeelde over zijn cocaïnegebruik. De verdediging betoogde dat de veroordeelde geen voordeel had genoten, omdat de kosten van de gebruikte cocaïne van de inkomsten afgetrokken moesten worden.
De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde voordeel had verkregen door het meermalen plegen van strafbare feiten, en schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 28.080,00. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op om dit bedrag aan de staat te betalen ter ontneming van het voordeel. Tevens werd de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1080 dagen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. J.V. Nolta, mr. T.M.L. Veen en mr. H.R. Bracht, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.