ECLI:NL:RBNNE:2020:1221

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
18/830241-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 21-jarige man voor straatroof met geweld in Groningen

Op 17 maart 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 21-jarige man die zich schuldig heeft gemaakt aan straatroof. De verdachte beroofde op 23 augustus 2018 een oudere man van 660 euro, waarbij hij geweld gebruikte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 224 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim omdat de verklaringen van de aangever en zijn echtgenote waren afgelegd zonder beëdigde tolk, wat in strijd is met de wet. Ondanks dit verzuim oordeelde de rechtbank dat de verklaringen voldoende betrouwbaar waren, ondersteund door camerabeelden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf toegewezen, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en de impact van het delict op de slachtoffers. De rechtbank heeft ook de schadevergoeding van 660 euro aan de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830241-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 maart 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum 2] 1998 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 maart 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S.A.S. Jansen, advocaat te Veenendaal.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 augustus 2018, in de gemeente Groningen, op de [adres] , althans op de openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 660 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte die [slachtoffer] heeft geduwd en/of geslagen en/of gestompt en/of dat verdachte zich heeft losgerukt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte weliswaar het feit heeft erkend, maar hij ontkent dat hij daarbij aangever geslagen heeft. Er is in deze zaak een verklaring afgelegd door aangever [slachtoffer] en zijn echtgenote [naam echtgenote] . Aangevers echtgenote heeft verklaard dat verdachte aangever heeft geslagen. Als aangever en zijn vrouw daarna aangifte doen wordt alleen gezegd dat aangever pijn heeft, maar er is door de politie niet geconstateerd dat aangever een bult op zijn hoofd had. Er is daarnaast geen medische verklaring overgelegd waaruit kan blijken dat er sprake was van lichamelijk letsel.
Uit het proces-verbaal blijkt dat beide personen zijn gehoord zonder beëdigde tolk. De verklaringen van aangever en zijn echtgenote zijn afgelegd met behulp van de dochter als tolk.
Die handelwijze is in strijd met het bepaalde in artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers, op grond waarvan een afnameplicht voor beëdigde tolken geldt. De vraag is dan ook of beide verklaringen wel juist zijn vertaald. Mogelijk zijn zij ingekleurd door de dochter, hetgeen niet te controleren is. Nu niet is voldaan aan de eis van het horen door middel van een beëdigde tolk, kan de rechtbank enkel uitgaan van de verklaring van verdachte. Nu die ontkent dat hij geslagen heeft kan niet worden bewezen dat hij heeft geslagen en dient vrijspraak voor dat onderdeel van de tenlastelegging te volgen.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aangever en zijn echtgenote zijn gehoord zonder bijstand van een beëdigde tolk. Blijkens het bepaalde in artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) juncto artikel 5 van de Aanwijzing bijstand van tolken en vertalers bij de opsporing en vervolging van strafbare feiten dient ook een getuige met behulp van een beëdigde tolk te worden gehoord indien hij/zij de Nederlandse taal niet machtig is. Van dit uitgangspunt mag, blijkens het derde lid van artikel 28 Wbtv, slechts worden afgeweken indien wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is of indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat. De reden van afwijking moet schriftelijk worden vastgelegd. Ingeval geen sprake is van spoedeisende inzet van een tolk of vertaler, dient deze voorafgaand aan dan wel (indien dat vanwege de spoedeisendheid niet mogelijk is) uiterlijk na zijn inzet een recente verklaring omtrent het gedrag dan wel een integriteitsverklaring over te leggen.
De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige proces-verbaal niet is gerelateerd waarom er geen gebruik is gemaakt van een beëdigde tolk. Tevens ontbreekt een recente verklaring omtrent het gedrag of een integriteitsverklaring van de dochter. In het licht van de vorenweergegeven regelgeving levert dit een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering op.
Bij de beoordeling of, en zo ja welk, gevolg aan dit verzuim verbonden dient te worden, houdt de rechtbank rekening met het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt. Het belang van het voorschrift is groot, in die zin dat het de kwaliteit van de in te schakelen tolk (en daarmee van zijn of haar werkzaamheden) beoogt te waarborgen. De vraag is echter wat het nadeel als gevolg van het vormverzuim in het onderhavige geval is.
Door de raadsman is het nadeel in zijn algemeenheid gesteld, maar voor het overige niet voldoende geconcretiseerd. Zo heeft de raadsman de verklaring van aangever [slachtoffer] en zijn echtgenote alleen in twijfel getrokken voor zover het gaat om het slaan door verdachte. De raadsman heeft niet gesteld dat de verklaringen voor het overige onjuist zijn. Tevens heeft de raadsman niet dan wel onvoldoende onderbouwd waarom juist op het punt van de klap, de dochter de verklaringen niet juist zou hebben vertaald. De enkele constatering dat de politie niet heeft gerelateerd over een bult op het hoofd van aangever acht de rechtbank onvoldoende. Ook de stelling van de raadsman dat de dochter mogelijk haar eigen verhaal heeft verteld is niet nader onderbouwd. In dit verband stelt de rechtbank vast dat de door aangever en zijn echtgenote afgelegde verklaringen elk hun eigen details kennen die niet terugkomen in de andere verklaring. Tevens worden de verklaringen ondersteund door de camerabeelden.
De rechtbank is daarom van oordeel dat van de juistheid van de vertalingen kan worden uitgegaan en dat niet is gebleken van een concreet nadeel voor de verdachte, zodat zal worden volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 maart 2020, voor zover inhoudend:
Op 23 augustus 2018 heb ik aangever en zijn vrouw gevolgd door de stad. Ter hoogte van de [adres] heb ik geld uit het borstzakje van de aangever gepakt en ben ik weggerend. Ik herken mijzelf op de camerabeelden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 23 augustus 2018, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier met nummer 2018223623 d.d. 9 november 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
De jongeman liep voor ons op de [adres] . Plotseling draaide hij zich om en greep hij met zijn linkerhand richting mij borstzak. Toen die jongeman mij bij mijn borstzak vastpakte pakte ik zijn arm vast en probeerde hem te bijten. Direct daarop sloeg die jongeman mij met zijn rechter gebalde vuist tegen mijn rechter slaap. Ik voelde pijn. Ik had in mijn borstzak dertien (13) bankbiljetten van vijftig (50) euro en één (1) bankbiljet van tien (10) euro. Nadat die jongeman het geld had gepakt ging hij er hard lopend van door.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 24 augustus 2018, opgenomen op pagina 8 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam echtgenote] :
Ik zag dat de man ineens mijn man beetpakte. Ik heb die man toen nog een stomp tegen het oog gegeven. Mijn man probeerde die man te bijten. Ik zag toen dat de man mijn man een stomp gaf. Ik zag dat mijn man daarna een bult had.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 23 augustus 2018, in de gemeente Groningen, op de [adres] , op de openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 660 euro, toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat verdachte die [slachtoffer] heeft gestompt en dat verdachte zich heeft losgerukt .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte onder toepassing van het volwassenenstrafrecht ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot 240 dagen gevangenisstraf waarvan 224 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, met aftrek van voorarrest, onder oplegging van reclasseringstoezicht en als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, begeleiding door de zorggroep Stad en Ommeland, een ambulante behandeling, een drugsverbod, een verbod op meedoen aan betaalde kansspelen en het volgen van een schuldhulpverleningstraject.
De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd van het reclasseringstoezicht en van de bijzondere voorwaarden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. De raadsman heeft voorts verzocht om, mocht de rechtbank een voorwaardelijke straf noodzakelijk achten, deze drastisch te beperken, temeer nu verdachte na het gepleegde feit niet meer met justitie in aanraking is gekomen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting , de voorlichtingsrapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Adolescentenstrafrecht
Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan de rechter ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van het strafbare feit de leeftijd van 18 jaar maar nog niet de leeftijd van 23 jaar heeft bereikt, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh Sr. Uitgangspunt blijft dat ten aanzien van de groep van 18- tot 23-jarigen in beginsel het strafrecht voor volwassenen van toepassing is. Toepassing van het jeugdstrafrecht ten aanzien van deze groep blijft een uitzondering: een uitzondering voor die gevallen waarbij de rechter in de persoonlijkheid van de adolescent of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe grond vindt.
De reclassering adviseert in haar rapport van 23 mei 2019, op basis van het wegingskader adolescentenstrafrecht, het jeugdstrafrecht toe te passen ondanks dat zij ook argumenten zien voor toepassing van het volwassenenstrafrecht. Zij overwegen daarbij dat verdachte nog jong overkomt en zoekend is naar zijn identiteit en constateren een kwetsbaarheid gelegen in zijn traumatische ervaringen en zijn verslavingen.
In het aanvullend reclasseringsadvies van 9 augustus 2019 wordt nog benadrukt dat toepassing van het volwassenenstrafrecht niet contra-geïndiceerd is gezien de verantwoordelijkheid die verdachte neemt voor zijn delict en het feit dat geen sprake is van verminderde intellectuele vermogens die van invloed zijn op zijn handelingsvaardigheden. Bovendien lijkt de geïndiceerde hulpverlening beter tot stand te kunnen komen vanuit het volwassenenstrafrecht.
Ter terechtzitting hebben de deskundigen aangegeven dat de huidige hulpverlening in het kader van het schorsingstoezicht ontoereikend is gebleken en dat verdachte inmiddels is aangemeld voor diagnostiek en behandeling bij de AFPN.
De rechtbank is van oordeel dat – gelet op het wegingskader adolescentenstrafrecht en het advies van de reclassering – er geen doorslaggevende reden is voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, hij woont inmiddels niet meer thuis, hij heeft een vaste baan voor 40 uur in de week en kan zodoende in zijn eigen onderhoud voorzien. Deze omstandigheden, in combinatie met het feit dat de hulpverlening in het kader van het jeugdstrafrecht niet het beoogde effect heeft gehad, maakt dat de rechtbank verdachte naar het volwassenenstrafrecht zal berechten.
Strafoverweging
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een straatroof waarbij hij een geldbedrag heeft buitgemaakt. Verdachte had in het casino gezien dat aangever een geldbedrag in de borstzak van zijn overhemd had gestopt. Nadat aangever het casino samen met zijn echtgenote had verlaten, heeft verdachte hem gedurende lange tijd gevolgd. Op een gegeven moment zag verdachte zijn kans schoon en heeft hij het slachtoffer, een man op leeftijd, met toepassing van geweld van zijn geld beroofd.
Dergelijke feiten hebben veel impact op de slachtoffers en zij versterken de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij doelgericht te werk is gegaan en dat hij slechts zijn eigen financieel gewin voor ogen heeft gehad.
Een dergelijk feit rechtvaardigt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Blijkens de voorlichtingsrapportage heeft verdachte een belaste voorgeschiedenis en last van traumaklachten. De kans op herhaling wordt ingeschat als gemiddeld. Er is sprake van drie direct delict gerelateerde factoren. Dit betreffen verdachtes (gok- en cannabis-)verslaving, financiën en denkpatronen en gedrag en vaardigheden. Er is een behandeltraject uitgezet bij de VNN en een ambulante begeleiding bij Stad en Ommeland om de leefgebieden te stabiliseren en stabiel te houden. Deze trajecten komen echter niet van de grond omdat verdachte zich niet aan de gemaakte afspraken houdt. Dat maakt dat er inhoudelijk niet gewerkt kan worden aan direct delict gerelateerde factoren.
Er zijn echter ook positieve ontwikkelingen te zien. Verdachte heeft sinds kort een eigen woning, heeft in januari 2020 twee schone urinecontroles geleverd en hij is in februari gestart met een fulltime baan. Vanuit de reclassering is verdachte duidelijk gemaakt dat de aangeboden hulpverlening een laatste door de reclassering aangeboden kans is.
De rechtbank is van oordeel dat het van belang is dat verdachte voor zijn problematiek wordt behandeld, zowel voor verdachte zelf als ter voorkoming van recidive en daarmee in het belang van de maatschappij. De rechtbank zal verdachte daartoe een laatste kans geven.
De rechtbank acht de door de officier van justitie geformuleerde eis passend en geboden bij het door de rechtbank bewezen en strafbaar verklaarde en zij zal dan ook verdachte, conform deze eis, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met reclasseringstoezicht en daarbij de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, begeleiding door de zorggroep Stad en Ommeland, meewerken aan een ambulante behandeling, een drugsverbod met daarbij een middelen controle, een verbod om deel te nemen aan betaalde kansspelen en inzage geven in de financiën.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de gedane vordering tot dadelijke uitvoerbaarheid van het reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden toe te wijzen, omdat verdachte reeds onder reclasseringstoezicht is geplaatst en hij na het gepleegde feit, dat inmiddels ruim anderhalf jaar is geleden, geen strafbare feiten meer heeft begaan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 660,-- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd deze vordering toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet verzet tegen toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 23 augustus 2018.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde feit bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 224 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 5 dagen na deze uitspraak meldt bij Reclassering Nederland, regio Midden-Noord (of Verslavingszorg Noord-Nederland).
Daarna moet veroordeelde zich zo vaak en zolang blijven melden als de reclassering dat nodig acht;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal laten begeleiden door zorggroep Stad en Ommeland. Veroordeelde dient zich daarbij te houden aan de aanwijzingen die door of namens de zorgverlener worden gegeven;
3. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt, in verband met zijn verslavingsproblematiek en het onderzoeken en behandelen voor zijn traumaklachten onder (dag)behandeling zal stellen van (de polikliniek van) Verslavingszorg Noord-Nederland of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens de zorgverlener of reclassering aan te geven. Veroordeelde dient zich daarbij te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
4. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt, zal onthouden van het gebruik van drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe en wanneer veroordeelde wordt gecontroleerd;
5. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt, zal onthouden van het deelnemen aan kansspelen waarbij er geld ingezet moet worden, zowel in casino's als online kansspelen;
6. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt, inzicht geeft in zijn financieren en zijn medewerking zal verlenen aan een financieel traject bij het GKB, Eurocoach of andersoortige instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 660,-- (zegge: zeshonderdzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 660,-- (zegge: zeshonderdzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 13 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 660,-- aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. H.R. Bracht en
mr. R.R. van der Heide, rechters, bijgestaan door A. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 maart 2020.
Mr. Van der Heide en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.