ECLI:NL:RBNNE:2020:1219

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
18/830257-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor overval met bedreiging op kassamedewerkers

Op 17 maart 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 33-jarige man die zich schuldig heeft gemaakt aan een overval op een winkel in Winschoten. De verdachte bedreigde twee kassamedewerkers met een mes en eiste geld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 577 dagen, waarvan 450 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De bijzondere voorwaarden zijn vastgesteld op basis van het advies van de reclassering, waaronder een meldplicht en opname in een forensische verslavingskliniek. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning van de bedreiging van de tweede kassamedewerker, niet geloofwaardig was en dat de verklaringen van de slachtoffers betrouwbaar waren. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafmaat. De verdachte heeft erkend dat hij de kassamedewerker heeft bedreigd en het geld heeft weggenomen, maar ontkende de bedreiging van de tweede medewerker. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van dat onderdeel van de tenlastelegging, maar het feit dat hij met een mes heeft gedreigd, werd als zeer ernstig beschouwd. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de problematiek van de verdachte, waaronder verslaving en financiële problemen, en heeft besloten dat behandeling noodzakelijk is om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830257-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 maart 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam],
thans gedetineerd in de P.I. Leeuwarden, Holstmeerweg 7 te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 maart 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G. van der Zee, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 december 2019 te Winschoten, gemeente Oldambt, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit
van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte,
- een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, heeft getoond en/of voorgehouden aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of daarbij die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd: "nu rustig het geld geven", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- voornoemde [slachtoffer 2] een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, heeft getoond en/of voorgehouden aan voornoemde [slachtoffer 2] en/of daarbij die [slachtoffer 2] de woorden heeft toegevoegd: "ga weg, ik prik je", althans woorden van gelijke aard en/of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte weliswaar heeft bekend de kassamedewerker [slachtoffer 1] te hebben bedreigd en geld uit de kassa te hebben weggenomen, maar dat hij moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer 2]. Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer 2] heeft bedreigd met een mes. Hij had het mes al in zijn broekzak gestopt toen hij naar buiten rende. Op een gegeven moment is verdachte stil blijven staan en is ook [slachtoffer 2] gestopt. Volgens verdachte omdat [slachtoffer 2] verdachte herkende. Derhalve is er gerede twijfel of verdachte aangever [slachtoffer 2] daadwerkelijk met een mes heeft bedreigd, zodat verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft erkend dat hij de kassamedewerker [slachtoffer 1] heeft bedreigd om het geld in handen te krijgen. Tijdens zijn vlucht is aangever [slachtoffer 2] achter verdachte aangerend. Op een gegeven moment is verdachte gestopt en heeft hij zich omgedraaid. Aangever [slachtoffer 2] is daarop eveneens blijven staan omdat verdachte, volgens aangever [slachtoffer 2], hem met een mes bedreigde en daarbij riep “ga weg, ik prik je”.
Hoewel verdachte ontkent dat hij genoemde [slachtoffer 2] heeft bedreigd met een mes, heeft de rechtbank geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] te twijfelen. Verdachtes verklaring dat [slachtoffer 2] is gestopt omdat deze verdachte zou hebben herkend legt de rechtbank terzijde, nu aangever [slachtoffer 2] daarover in zijn verklaring niets heeft verklaard. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 3 maart 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik blijf bij mijn verklaringen zoals afgelegd bij de politie. Ik heb de kassamedewerker het mes voorgehouden om hem te overtuigen om mee te werken het geld af te geven. Ik heb hem verteld dat hij rustig moest blijven en mij het geld moest geven. Ik heb het geld uit de kassa gepakt en ben weggerend.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 2 december 2019, opgenomen op pagina 16 e.v. van het dossier met nummer 2019320434 d.d. 24 januari 2020, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1];
Op 2 december 2019, omstreeks 14.30 uur, zat ik achter de kassa bij de [benadeelde partij] te Winschoten. Ik zag dat de persoon naar de kassa liep waar ik achter zat. Ik zie dat hij een mes in zijn hand had. Ik hoorde dat hij zei: “Nu rustig het geld geven”. Ik zag dat hij het briefgeld uit de kassalade pakte.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 2 december 2019, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2];
Op een gegeven moment had ik de persoon bijna ingehaald. Ik zag dat hij stopte en zich omdraaide. Ik zag dat hij zijn mes tevoorschijn haalde en ik hoorde hem daarbij zeggen: “ga weg , ik prik je”. Ik voelde mij op dat moment behoorlijk bedreigd.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 2 december 2019 te Winschoten, gemeente Oldambt, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, toebehorende aan [benadeelde partij], welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- een mes, heeft getoond en voorgehouden aan voornoemde [slachtoffer 1] en daarbij die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd: "nu rustig het geld geven", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en
- voornoemde [slachtoffer 2] een mes heeft getoond en voorgehouden aan voornoemde [slachtoffer 2] en daarbij die [slachtoffer 2] de woorden heeft toegevoegd: "ga weg, ik prik je", althans woorden van gelijke aard en/of strekking.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot 577 dagen gevangenisstraf waarvan 450 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, onder oplegging van reclasseringstoezicht en als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, opname in de forensische verslavingskliniek Piet Roorda of soortgelijke instelling voor de maximale duur van één jaar, het aansluitend daarop volgen van een ambulante behandeling en opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een drugsverbod en meewerken aan middelencontrole.
De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd van het reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het vervoer van verdachte naar de kliniek door DV&O zal worden uitgevoerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich geconformeerd aan de eis van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting de voorlichtingsrapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overval op een vestiging van het winkelbedrijf [benadeelde partij]. Verdachte is daartoe op klaarlichte dag de winkel binnen gegaan en heeft, onder bedreiging met een mes van de kassamedewerker, geld weggenomen. Nadat hij het geld uit de kassalade had gepakt, is hij er rennend vandoor gegaan. Een andere medewerker is verdachte daarop achterna gerend. Bij een confrontatie met verdachte heeft verdachte ook deze medewerker met een mes bedreigd.
Het onderhavige feit is buitengewoon ernstig. Het is een feit van algemene bekendheid dat een overval op een winkel een grote impact heeft op het (veelal jonge) winkelpersoneel. Het feit dat verdachte de medewerkers met een mes heeft bedreigd rekent de rechtbank verdachte in ernstige mate aan.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsrapport, waarin onder meer wordt gesteld dat bij verdachte sprake is van forse problematiek, zoals financiële problemen alsook zijn verslaving aan heroïne. Daarnaast heeft verdachte problemen op het gebied van huisvesting, dagbesteding, sociaal netwerk, gezin, familie, partnerrelaties en psychosociaal functioneren. Dit zijn allemaal risicoverhogende factoren. Het recidiverisico is hoog en om dit positief te beïnvloeden is een langdurige (klinische) behandeling noodzakelijk.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven de noodzaak van een behandeling in te zien en daartoe zeer gemotiveerd te zijn.
De rechtbank is van oordeel dat het van belang is dat verdachte voor zijn problematiek wordt behandeld. Zowel voor verdachte zelf als ter voorkoming van recidive en daarmee in het belang van de maatschappij.
Op grond van de landelijke oriëntatiepunten is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen. De rechtbank acht echter een onvoorwaardelijke gevangenisstraf thans niet geïndiceerd, nu zowel verdachte als de maatschappij er meer bij gebaat zijn dat verdachte zo spoedig mogelijk voor zijn problematiek wordt behandeld.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geformuleerde eis passend en geboden is. Daarbij betrekt de rechtbank dat verdachte nog geruime tijd in het kader van de klinische behandeling in zijn vrijheid zal worden beperkt.
De rechtbank zal dan ook verdachte, conform deze eis, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met reclasseringstoezicht met daarbij de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een klinische opname in de verslavingskliniek Piet Roorda, meewerken aan een ambulante behandeling, verblijf in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang en een drugsverbod met daarbij een middelencontrole.
De rechtbank zal daarbij de voorwaarde van het eventueel verplicht innemen van medicijnen als onderdeel van de behandeling niet opleggen.
De rechtbank zal met toepassing van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht bevelen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat er sprake is van een situatie waarin er ernstig rekening mee gehouden moet worden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Bij deze beslissing heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat sprake is van een hoog recidiverisico met betrekking tot het begaan van een nieuw strafbaar feit indien geen behandeling van verdachte zal plaatsvinden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde feit bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 577 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 450 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich uiterlijk binnen 5 dagen na deze uitspraak (telefonisch) meldt bij Verslavingszorg Noord Nederland, Oostergoweg 6 te Leeuwarden,
telefoonnummer [telefoonnummer].
Daarna moet veroordeelde zich zo vaak en zolang blijven melden als de Verslavingszorg Noord Nederland dat nodig acht.
2. dat de veroordeelde zich op 8 april 2020 om 11.00 uur zal laten opnemen in de forensische verslavingskliniek (FVK) Piet Roorda te 7207 BJ Zutphen, Verlengde Ooyerhoekseweg 30, of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing en dat verdachte in die instelling zal verblijven gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, met een maximale duur van één jaar.
Veroordeelde dient zich te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven.
Als de reclassering een overgang naar de ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst acht, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Veroordeelde dient op de opnamedag door DV&O te worden vervoerd naar de FVK Piet Roorda te Zutphen.
3. dat de veroordeelde aansluitend aan zijn klinische opname zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt onder (dag)behandeling zal stellen van de Forensische Polikliniek van Verslavingszorg Noord-Nederland of een soortgelijke zorgverlener op de tijden en plaatsen als door of namens de zorgverlener of reclassering aan te geven. Veroordeelde dient zich daarbij te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
4. dat de veroordeelde aansluitend aan zijn klinische behandeling gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig acht, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan de huisregels en het (dag-)programma dat de instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
5. dat de veroordeelde geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod, middels urineonderzoek, voor zolang de reclassering dit nodig acht. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.R. Bracht, voorzitter, mr. H.J. Schuth en
mr. R.R. van der Heide, rechters, bijgestaan door A. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 maart 2020.
Mr. Schuth, mr. Van der Heide en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.