In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 10 maart 2020 een tweede tussenvonnis gewezen in een geschil tussen Eneco Services B.V. en een gedaagde partij, tegen wie verstek is verleend. Eneco heeft gevorderd dat de gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van € 195,53, vermeerderd met rente en kosten. De kantonrechter heeft in een eerder tussenvonnis op 14 januari 2020 vastgesteld dat de dagvaarding van Eneco onvoldoende informatie bevatte en heeft Eneco bevolen om de vordering nader te onderbouwen. Dit omvatte het overleggen van bewijsstukken van de overeenkomst met de gedaagde, de onderliggende facturen en de relevante bepalingen uit de algemene voorwaarden. Eneco heeft vervolgens producties overgelegd en haar vordering toegelicht, maar gaf aan niet meer over de overeenkomst te beschikken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Eneco voldoende heeft aangetoond dat er een overeenkomst tot stand is gekomen en dat de gevorderde hoofdsom deugdelijk is onderbouwd. Echter, de kantonrechter heeft ook geconstateerd dat Eneco in de afgelopen jaren aanzienlijke incassokosten in rekening heeft gebracht, zonder aan te tonen dat zij voldaan heeft aan de wettelijke vereisten voor het in rekening brengen van deze kosten. De kantonrechter heeft Eneco in de gelegenheid gesteld om de benodigde stukken, zoals creditfacturen en veertiendagenbrieven, over te leggen. De zaak is verwezen naar de rolzitting voor verdere behandeling.