ECLI:NL:RBNNE:2020:1204

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
18/930139-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer bij poging tot zware mishandeling met een mes in een auto

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De verdachte had op 12 augustus 2018 in Emmer-Compascuum, tijdens een conflict in een auto, een mes gepakt en daarmee in de richting van de aangever gezwaaid, wat resulteerde in snijwonden bij de aangever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in een noodsituatie bevond, waarbij de aangever hem bij de keel greep en hem verstikte. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte als verdedigingshandelingen konden worden gekwalificeerd, en dat deze in redelijke verhouding stonden tot de ernst van de aanranding door de aangever. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte een beroep op noodweer toekwam, omdat hij zich verdedigde tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Hierdoor werd de verdachte van alle rechtsvervolging ontslagen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar achtte het meer subsidiair ten laste gelegde, namelijk poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, maar dat zijn handelen gerechtvaardigd was onder de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930139-18

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

17 maart 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [straatnaam] te [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 maart 2020.
Verdachte is ter terechtzitting verschenen, bijgestaan door mr. I.M. Weijers, advocaat te Emmen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting van 3 maart 2020 vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
verdachte op of omstreeks 12 augustus 2018, te Emmer-Compascuum, (althans) in de gemeente Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, in elk geval eenmaal, met een (keuken)mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst (ter hoogte van de hartstreek) en/of in diens (rechter) lies, althans in het lichaam, heeft gestoken of geprikt of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
verdachte op of omstreeks 12 augustus 2018, te Emmer-Compascuum, (althans) in de gemeente Emmen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen, in elk geval eenmaal, met een (keuken)mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst (ter hoogte van de hartstreek) en/of in diens (rechter) lies, althans in het lichaam, heeft gestoken of geprikt of gesneden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
verdachte op of omstreeks 12 augustus 2018, te Emmer-Compascuum, (althans) in de gemeente Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, in elk geval eenmaal, met een (keuken)mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst (ter hoogte van de hartstreek) en/of in diens (rechter) lies, althans in het lichaam heeft gestoken of geprikt of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe, kort en zakelijk weergegeven, aangegeven dat zij uitgaat van de verklaring van verdachte dat hij door aangever [slachtoffer] bij de keel werd gegrepen, dat hij doodsbang was, dat hij geprobeerd heeft om aangever weg te duwen maar dat dit niet lukte, dat verdachte een mes heeft gepakt en aangever met het mes in de hand heeft weggeduwd, dat hij aangever daarbij, per ongeluk, met het mes heeft geraakt en verwond. Nu verdachte heeft verklaard dat hij niet de bedoeling had om aangever te doden of te verwonden, aangever in eerste instantie niet heeft gemerkt dat hij verwond was, niemand van de overige aanwezigen de precieze toedracht van het incident heeft waargenomen en uit de letselrapportage blijkt dat aangever slechts oppervlakkige snijwonden heeft opgelopen, acht de officier van justitie de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen. Gelet op de aard van de verwondingen, een tweetal oppervlakkige snijletsels, acht de officier van justitie ook het subsidiair ten laste gelegde niet bewezen, nu deze snijletsels niet zijn aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
De officier van justitie acht het meer subsidiair ten laste gelegde, poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, wel wettig en overtuigend te bewijzen. Verdachte heeft er bewust voor gekozen om een mes mee te nemen, hij heeft ongecontroleerd met het mes gezwaaid en geduwd in een beperkte ruimte, in de richting van het lichaam van aangever, waarbij verdachte een globaal bereik had van de borstkas van aangever tot diens bovenbeen. Verdachte heeft daarbij, naar de mening van de officier van justitie, het risico aanvaard dat hij kwetsbare lichaamsdelen zou raken en aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen en de aanmerkelijke kans op dat gevolg op de koop toe genomen. Dat dit risico niet is verwezenlijkt is niet aan verdachte te danken maar aan een ander die aangever bij verdachte vandaan heeft getrokken.
De officier van justitie acht het handelen van verdachte echter niet strafbaar omdat verdachte, gelet op de situatie waarin hij op dat moment verkeerde, een gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt. Er was sprake van een noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door aangever. De officier van justitie acht de geboden verdediging noodzakelijk omdat verdachte op dat moment geen reële mogelijkheid had om zich op andere wijze aan de aanranding te onttrekken terwijl de gekozen gedraging van verdachte - als verdedigingsmiddel - in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding door aangever. Gelet hierop dient verdachte ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe, kort en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verdachte aangever tweemaal met een mes op zijn lichaam heeft geraakt, dat dit bij aangever heeft geleid tot een tweetal (oppervlakkige) snijwonden, dat uit de letselrapportage volgt dat het nadrukkelijk gaat om snijletsels en niet om steekwonden en dat geen van beide letsels in deze vorm toegebracht tot een dodelijke verwonding had kunnen leiden. Nu er geen sprake was van potentieel dodelijk letsel en verdachte geen enkele intentie had om aangever van het leven te beroven ontbreekt het voor een bewezenverklaring benodigde opzet, aldus de raadsvrouw, en kan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat uit de letselrapportage inzake de door aangever opgelopen verwondingen niet blijkt van zwaar lichamelijk letsel. Gelet hierop dient verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte ook hiervan dient te worden vrijgesproken, omdat de verdachte niet het opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Subsidiair heeft zij betoogd dat verdachte een beroep op noodweer toekomt nu hij heeft gehandeld om zichzelf uit een uiterst penibele situatie te bevrijden en zich daartoe heeft verdedigd op een te rechtvaardigen wijze. Het enkele feit dat er sprake was van een tevoren meegebracht mes, puur uit angst en om het gevoel van veiligheid te vergroten, maakt dit niet anders. Ondanks de situatie waarin verdachte zich bevond - hij werd in een wurggreep gehouden en kon geen kant op - heeft hij op dat moment niet met het mes gestoken, maar heeft hij het slechts gebruikt om aangever van zich af te duwen, met als gevolg een tweetal vrij oppervlakkige snijwondjes. Nu sprake is van een rechtvaardigingsgrond, bepleit de raadsvrouw in subsidiaire zin dat verdachte terzake van het tenlastegelegde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het ten laste gelegde uit van de feitelijke gang van zaken zoals door verdachte is verklaard, te weten dat hij zittend in de auto door aangever bij de keel werd gegrepen, dat hij geprobeerd heeft om aangever van zich af te duwen, dat dit niet lukte, dat hij toen een mes heeft gepakt en met dit mes in de hand heeft gezwaaid om aangever te laten zien dat hij een mes had en toen dit geen effect had, het mes tegen aangever heeft aangeduwd, met de bedoeling hem weg te duwen, en dat hij aangever hierbij heeft geraakt, waarna aangever door een derde uit de auto werd getrokken. Deze verklaring vindt steun in de verklaring van aangever [slachtoffer] en in de letselrapportage van GGD Drenthe inzake het door aangever opgelopen letsel.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank overweegt met betrekking tot de primair tenlastegelegde poging tot doodslag dat niet is gebleken dat verdachte het opzet heeft gehad op de dood van aangever, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet. Niet duidelijk is geworden met welke kracht, gerichtheid en intensiteit het snijden met het mes plaatsvond. Voorts blijkt uit de letselrapportage van GGD Drenthe dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de handelingen van verdachte die geleid hebben tot het letsel zouden kunnen leiden tot de dood. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat in het onderhavige geval niet kan worden gesproken van het aanvaarden van de aanmerkelijke kans door verdachte dat aangever door het handelen van verdachte zou komen te overlijden. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde daarom niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank overweegt met betrekking tot de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling van aangever [slachtoffer] , dat het letsel van aangever, te weten een tweetal (oppervlakkige) snijwonden, niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd. De rechtbank zal verdachte derhalve ook van het subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde
Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen en de hierna opgenomen bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank wel vast dat verdachte opzettelijk heeft gepoogd aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder kort en zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 13 augustus 2018, opgenomen op pagina 100 e.v. van het proces-verbaal van de Politie eenheid Noord-Nederland, districtsrecherche Drenthe, met registratienummer 2018227483/2018214336/2018212970 opgemaakte en gesloten op 18 februari 2019, inhoudende:
Op zondag 12 augustus 2018 in Emmer-Compascuum zag ik de jongen in de auto zitten. Ik heb hem vastgegrepen en ik voelde iets aan mijn bovenbeen. Dat begon zeer te doen. Ik ben bij het hek gaan staan. Ik keek onder mijn shirt en zag dat ik gesneden en gestoken was. In de ambulance zag ik ook dat ik in mijn bovenbeen gestoken was. Vervolgens ben ik met de ambulance afgevoerd.
V: Waar haalde de verdachte het mes vandaan?
A: Nee dat heb ik niet kunnen zien. Ik heb het zelfs niet gemerkt dat ik gestoken ben.
V: Waar bent u gestoken?
A: Linker borstkas onder de tepel nabij de hartstreek en op mijn rechter bovenbeen nabij de lies.
V: Hoe groot is de wond op uw borstkas?
A: Volgens mij een centimeter of twee.
V: En die op uw been?
A: Die is ook ongeveer een centimeter of twee.
2.
De letselrapportage inzake [slachtoffer] , opgemaakt door J. Dekker, als forensisch arts werkzaam bij Forensische Geneeskunde GGD Drenthe, d.d. 13 augustus 2018, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Letselbeschrijving
Letsel 1: linksvoor op de borstkas, ca. 4 cm min of meer loodrecht onder de tepel, bevindt zich een gladrandig, rechtlijnig, klievend huidletsel waarbij de wondranden door 3 hechtingen zijn samen gebracht. De afmetingen zijn ca 3x0,1 cm. Dit betreft een steek of snijwond. Uit de medische informatie [van de Spoedeisende Hulp van het Scheperziekenhuis te Emmen d.d. 18 augustus 2018] is gebleken dat het geen steekwond maar een snijwond is.
Letsel 3: Aan de voorbinnenzijde van het rechter been, in de bloeduitstorting van letsel 2, ca. 2 cm onder de liesplooi, bevindt zich een rechtlijnig gladrandig penetrerend huidletsel met
afmetingen van ca. 2x0,1 cm waarbij de wondranden door 2 hechtingen zijn samen gebracht.
Dit betreft een steek of snijwond. Uit de medische informatie is gebleken dat het geen steekwond maar een snijwond is.
Conclusie
De penetrerende huidletsels bleken snijwonden te zijn.
Er is dus een geringe loodrechte kracht op de huid geweest hetgeen een steekbeweging
voorafgaand aan het letsel minder waarschijnlijk maakt dan een meer horizontale uithaal.
De snijletsels kunnen zijn ontstaan door inwerking van een scherprandig voorwerp dat langs de huid heeft gescheerd. Er is niet veel kracht nodig om met een scherp voorwerp een snijwond te veroorzaken. Gezien de geringe diepte van de snijwonden zal de verticale kracht die op het voorwerp is uitgeoefend niet groot zijn geweest.
In dit geval is er geen blijvend letsel (behoudens een tweetal kleine littekens).
- Zouden de gedragingen/handelingen die geleid hebben tot het letsel, geleid kunnen hebben
tot zwaar lichamelijk letsel?
De snijwond in de lies had, bij voldoende diepte en voldoende neerwaartse kracht
theoretisch een groot bloedvat kunnen doorsnijden leidend tot fors bloedverlies.
Ook had er zenuwletsel kunnen optreden. Gezien de diepte waarop de grote bloedvaten en zenuwen liggen zal dat bij een snijletsel zoals deze (met beperkte diepte) niet gauw optreden. Bij een steekwond zou de kans hierop veel groter zijn geweest.
Onder een iets andere hoek met een grotere verticale krachtscomponent, waarbij het contact met de huid precies plaatsvond in een tussenribruimte, had het huidpenetrerende voorwerp dat de snijwond op de borstkas veroorzaakte de borstholte kunnen binnendringen en daar kunnen zorgen voor bloeding en/of een klaplong. Gezien de aard van het letsel (snijwond en geen steekwond) en de beperkte diepte van het letsel is de kans daarop zeer klein.
3.
De verklaring van verdachte [verdachte] d.d. 14 augustus 2018, opgenomen op pagina 107 e.v. van voornoemd proces-verbaal, inhoudende:
De man was over mij heen gebogen en ik kon mij niet bewegen. Ik probeerde hem van mij
af te duwen, maar die man was gewoon veel te zwaar en te sterk voor mij.
Omdat ik die man niet van mij af kon krijgen, zocht ik iets met mijn linkerhand, die vrij was, om die man van mij af te krijgen. Ik zocht eerst in het bakje tussen de twee stoelen en daarna naast mijn stoel. Ik vond een mes. Dit mes lag onder de bijrijdersstoel.
Ik zwaaide eerst met het mes naar hem om hem proberen weg te jagen. Ik voelde dat de man mij nog steeds bij mijn keel had en deze dichtkneep. Het was mijn bedoeling om die man met het mes te prikken, zodat hij van mij af ging. Ik wilde hem niet verwonden, alleen zeer doen, zodat hij van mij afging en dat hij mij met rust liet.
4.
Verklaring verdachte [medeverdachte] d.d. 28 augustus 2018, p. 92 e.v.:
A: Ik kom bij de auto aan en dan zie ik [slachtoffer] met een handgemeen met [verdachte] in de auto.
Ik heb [slachtoffer] direct terug getrokken want ik kan dit zelf oplossen want het ging [slachtoffer] niet aan. Toen ik [slachtoffer] uit de auto trok zag ik [verdachte] met een mes in de auto zitten en toen dacht van ho laat maar en zijn we op afstand gaan staan. Ik zag bij [slachtoffer] wel die bloedplek. Daarna hoorde ik dat [slachtoffer] gestoken was.

Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

De rechtbank acht gelet op voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het voorwaardelijk opzet had om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Dit laatste wordt ook aangenomen als de gedragingen van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte zich van de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust is geweest en deze heeft aanvaard.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte bewust een mes heeft gepakt en in de krappe ruimte van de auto en in de directe nabijheid van aangever die daarbij beweegt, met dat mes heeft gezwaaid en met dat mes tegen het lichaam van aangever heeft geduwd, waardoor aangever een snijwond in de borstkas en een snijwond in de liesstreek heeft opgelopen.
Door aldus te handelen kunnen kwetsbare lichaamsdelen worden geraakt en kan zwaar lichamelijk letsel optreden, ongeacht de kracht, gerichtheid en intensiteit van dat duwen en snijden.
De gedragingen van de verdachte kunnen derhalve naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het - behoudens contra-indicaties, waarvan uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken - niet anders kan zijn dan dat verdachte zich van de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust is geweest en dat hij deze heeft aanvaard. Aldus heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever als gevolg van zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou bekomen en is het opzet van verdachte in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest.
De verweren van de raadsvrouw ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde worden verworpen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
verdachte op 12 augustus 2018, te Emmer-Compascuum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes in de borst ter hoogte van de hartstreek en in diens rechter lies, heeft gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Kwalificatie

Het meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van het (meer subsidiair) bewezenverklaarde

De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweer toekomt en dat verdachte derhalve van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Toen verdachte met zijn moeder terug liep naar de auto, zag hij - in zijn beleving - drie gespierde, stevige mannen op zich af sprinten waarbij werd geschreeuwd ‘ik maak je dood. Ik vermoord je’. Hierop is verdachte in de auto op de bijrijdersstoel gaan zitten en toen hij de autodeur dicht probeerde te doen, hield aangever de deur tegen. Hierop boog aangever zich half over verdachte die in de auto zat heen en pakte verdachte vast. Aangever pakte verdachte met twee handen bij zijn keel waardoor verdachte weinig lucht kreeg en het gevoel kreeg te stikken. Aangever was hierbij met zijn lichaam over verdachte heen gebogen zodat verdachte zich moeilijk kon bewegen. Hierop heeft verdachte geprobeerd aangever van zich af te duwen, wat niet lukte. Door de handen om zijn keel, kon hij niet praten, laat staan schreeuwen. Met zijn linkerhand heeft verdachte toen het mes gepakt dat bij de bijrijdersstoel lag. Verdachte heeft hierop eerst met het mes gezwaaid in de hoop dat aangever door het zien van het mes hem los zou laten. Toen dit geen effect had, heeft verdachte met het mes tegen aangever aangeduwd om hem te bewegen hem los te laten. Aangever is daarop door een derde persoon uit de auto getrokken.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van aangever worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waarbij de situatie zodanig is geweest dat het voor verdachte ook noodzakelijk was zich hiertegen te verdedigen. De rechtbank overweegt hiertoe dat aangever beide handen om de keel van verdachte had, waarbij dusdanige kracht is gezet dat verdachte niet meer kon praten, en weinig lucht meer kreeg waardoor hij het gevoel kreeg te stikken. Uit de letselrapportage van GGD Drenthe betreffende verdachte, blijkt ook dat bij verdachte letsel in zijn hals en nek is vastgesteld, bestaande uit onderhuidse bloeduitstortingen, wat duidt op een aanzienlijke kracht op de keel van verdachte. Gelet op de positie waarin verdachte zich bevond, was het voor hem ook niet mogelijk zich aan de gedragingen van aangever te onttrekken. Verdachte werd door aangever immers vastgeklemd op de bijrijdersstoel en kon zich amper bewegen. De rechtbank is van oordeel dat de daarop volgende handelingen van verdachte, gelet op diens bedoeling en de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedrag, kunnen worden aangemerkt als verdedigingshandelingen en dat deze verdedigingshandelingen in een redelijke verhouding staan tot de ernst van de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door aangever. De rechtbank acht daarbij van belang dat verdachte eerst minder vergaande verdedigingsmiddelen heeft gebruikt - zoals wegduwen met de handen, het ter hand nemen van het mes in de hoop dat dit verdachte zou afschrikken en het zwaaien met het mes, voordat hij het mes tegen aangever heeft aangedrukt en dat verdachte het mes enkel tegen aangever heeft aangeduwd, en geen steekbewegingen heeft gemaakt.
De rechtbank honoreert derhalve het beroep op noodweer. Dit leidt ertoe dat verdachte ten aanzien van het meer subsidiair bewezenverklaarde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 41, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor is weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het meer subsidiair bewezen verklaarde feit wordt gekwalificeerd als hiervoor is vermeld.
Stelt vast dat het meer subsidiair bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat verdachte terzake van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. M.A.M. Wolters en mr. L.E.A. Jonkers, rechters, bijgestaan door mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 maart 2020.