ECLI:NL:RBNNE:2020:1162

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
C/18/196061 / FT RK 19/1489
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 10 februari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening, specifiek een moratorium, als bedoeld in artikel 287b van de Faillissementswet (Fw). De verzoeker had dit verzoek ingediend in het kader van een aanvraag voor de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onvoldoende aannemelijk is dat de verzoeker kan worden toegelaten tot deze regeling. Dit oordeel is gebaseerd op de bevindingen dat de verzoeker, ondanks een beperkte schuldenlast van circa € 4.500,-, regelmatig substantiële contante bedragen stortte en aanzienlijke bedragen met een creditcard uitgaf, wat vragen opriep over zijn financiële situatie en de oprechtheid van zijn verzoek.

De rechtbank heeft op 13 december 2019 het verzoek tot het instellen van een moratorium ontvangen, en op 16 december 2019 een tussenvonnis gewezen. De behandeling van de zaak vond plaats op 5 februari 2020, waarbij de verhuurder niet aanwezig was. De rechtbank heeft geen kennis kunnen nemen van het standpunt van de verhuurder, wat de beoordeling van de zaak beïnvloedde. De verzoeker heeft aangegeven dat hij poogt een minnelijke regeling met zijn schuldeisers te treffen, maar de rechtbank oordeelde dat de gevraagde voorziening niet gerechtvaardigd was, gezien de twijfels over de financiële situatie van de verzoeker.

De rechtbank heeft de verzoeker opgedragen om binnen twee weken aan te geven of hij het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling handhaaft. Indien hij niet reageert, wordt het verzoek als ingetrokken beschouwd. De beslissing om de gevraagde voorziening af te wijzen is genomen om de rechten van de schuldeisers te beschermen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Assen
zaaknummer: C/18/196061 / FT RK 19/1489

vonnis van 10 februari 2020

in de zaak van:
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats]
, hierna te noemen: verzoeker,
tegen
Stichting Actium, vertegenwoordigd door Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders, correspondentieadres: Postbus 41, 9900 AA Appingedam (fax: 088 – 2092020), hierna te noemen: de verhuurder.

PROCESGANG

Op 13 december 2019 is door verzoeker tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het instellen van een moratorium als bedoeld in artikel 287b Faillissementswet (Fw).
Op 16 december 2019 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen. Daarbij is de behandeling van de zaak verwezen naar de zitting van 5 februari 2020, en is ter overbrugging van de tussenliggende periode een tijdelijke voorziening getroffen. Bij de behandeling van de zaak zijn verschenen:
  • [verzoeker] verzoeker;
  • [naam] , thuiscoach;
  • [naam] , beschermingsbewindvoerder;
  • [naam] , namens Sociaal.nl Schuldhulpverlening.
Hoewel behoorlijk opgeroepen is de verhuurder (met bericht vooraf) niet verschenen.

RECHTSOVERWEGINGEN

De gevraagde voorziening houdt in het van toepassing verklaren van artikel 305 Fw teneinde een ontruiming van de woning te voorkomen.
Verzoeker heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat hij poogt een minnelijke schuldregeling met zijn schuldeisers overeen te komen dan wel - als dat niet lukt - toelating tot de schuldsaneringsregeling zal verzoeken. De gevraagde voorziening is volgens verzoeker noodzakelijk om rust te creëren, zodat de minnelijke schuldregeling kans van slagen heeft.
Op 21 januari 2020 heeft Sociaal.nl Schuldhulpverlening, de instelling die de buitengerechtelijke schuldregeling voor verzoeker uitvoert, tussentijds verslag gedaan. Hieruit blijkt het volgende. Het minnelijk traject bevindt zich in de stabilisatiefase. De schulden worden geïnventariseerd. Er is sinds 13 december 2019 sprake van beschermingsbewind. De lopende huurtermijnen zijn de afgelopen periode tijdig betaald.
De rechtbank heeft geen kennis kunnen nemen van het standpunt van de verhuurder, aangezien deze niet bij de behandeling is verschenen noch schriftelijk verweer heeft gevoerd.
De rechtbank overweegt dat beslissend is de vraag of de gevraagde voorziening noodzakelijk en gerechtvaardigd is teneinde verzoeker in staat te stellen in het minnelijk traject tot overeenstemming met de schuldeisers te komen over een minnelijke schuldregeling. Met betrekking tot de vraag of de voorziening gerechtvaardigd is overweegt de rechtbank als volgt.
Bij het verzoekschrift zijn bankafschriften gevoegd over de voorgaande maanden. Daaruit blijkt dat met grote regelmaat substantiële bedragen (variërend van € 150,- tot € 900,-) contant worden gestort, en dat maandelijks een substantieel bedrag wordt afgeschreven aan uitgaven met een creditcard (gemiddeld ruim € 1.000,- per maand). In totaal gaat het in de periode juni 2019 tot en met november 2019 om circa € 3.500,- aan contante stortingen en circa € 7.000,- aan creditcardafschrijvingen.
Uit het bij het verzoekschrift overgelegde voorlopige schuldenoverzicht blijkt een beperkte schuldenlast (circa € 4.500,-). In het licht van voornoemde contante stortingen en creditcardafschrijvingen heeft de rechtbank twijfels bij de vraag in hoeverre er sprake is van een situatie dat verzoeker niet in staat is zijn schulden te betalen, althans in hoeverre verzoeker te goeder trouw is bij het onbetaald laten van zijn schulden. De rechtbank heeft verzoeker ter zitting meermalen gevraagd om een verklaring voor de genoemde bij- en afschrijvingen, maar deze is niet gegeven zodat de twijfels die bij de rechtbank zijn ontstaan niet zijn weggenomen.
Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een situatie waarin onvoldoende aannemelijk is dat verzoeker zou kunnen worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Daardoor acht de rechtbank het onvoldoende gerechtvaardigd om door middel van een voorlopige voorziening inbreuk te maken op de rechten van schuldeisers. De gevraagde voorziening zal dan ook worden afgewezen.
Verzoeker dient binnen twee weken na heden aan te geven of het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt gehandhaafd. Indien verzoeker niet binnen twee weken reageert, zal dit verzoek als ingetrokken worden beschouwd.

BESLISSING

De rechtbank
- wijst de gevraagde voorziening af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L. Goederee en in het openbaar uitgesproken op
10 februari 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.