ECLI:NL:RBNNE:2020:1109

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 januari 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
7842467 \ CV EXPL 19-4064
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde uitkeringen door wettelijke vertegenwoordiger van minderjarige

In deze zaak heeft Zorgkantoor een vordering ingesteld tegen [opposant], de wettelijke vertegenwoordiger van een minderjarige, om een bedrag van € 500,00 terug te vorderen dat onverschuldigd was betaald. De kantonrechter te Assen heeft op 21 januari 2020 uitspraak gedaan in deze zaak. De vordering van Zorgkantoor was gebaseerd op het feit dat de minderjarige, [naam], geen recht had op de ontvangen uitkeringen, en dat [opposant] als wettelijke vertegenwoordiger onvoldoende verantwoording had afgelegd over de besteding van de persoonsgebonden budgetten (pgb). Zorgkantoor stelde dat de uitkeringen onverschuldigd waren betaald en dat [opposant] zich ongerechtvaardigd had verrijkt door de pgb-gelden te besteden aan zorg die niet rechtmatig was.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van Zorgkantoor niet op de primaire grondslag van onverschuldigde betaling kon worden toegewezen, omdat [naam] ten tijde van de dagvaarding meerderjarig was en Zorgkantoor [naam] zelf had moeten dagvaarden. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de vordering op basis van onrechtmatig handelen van [opposant] wel toewijsbaar was. [opposant] had zijn verplichtingen als wettelijke vertegenwoordiger niet nageleefd, wat leidde tot de beslissing om het verstekvonnis te bekrachtigen en [opposant] te veroordelen in de kosten van de verzetprocedure.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van wettelijke vertegenwoordigers in het beheer van persoonsgebonden budgetten en de noodzaak om verantwoording af te leggen over de besteding van deze middelen. De kantonrechter heeft de kosten van de verzetprocedure vastgesteld op € 72,00 en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 7842467 \ CV EXPL 19-4064
vonnis van de kantonrechter van 21 januari 2020
in de zaak van
[opposant],
hierna te noemen: [opposant],
wonende te [postcode] [plaats], [adres]
opposant,
gemachtigde: mr. R. Kaya
tegen
de naamloze vennootschap Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V.,
hierna te noemen: Zorgkantoor,
gevestigd te [postcode] [plaats], [adres]
[geopposeerde],
gemachtigde: mr. D. Gogar (Flanderijn gerechtsdeurwaarders).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De partijen hebben de volgende stukken in het geding gebracht c.q. proceshandelingen verricht:
- de inleidende dagvaarding van 26 maart 2019 en het verstekvonnis van 30 april 2019;
- de dagvaarding in oppositie van 07 juni 2019 met producties;
- de conclusie van antwoord in oppositie met producties;
- de nadere toelichting(en) in oppositie.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten, die vaststaan omdat ze niet of niet voldoende zijn betwist en/of blijken uit de in zoverre onweersproken gelaten inhoud van de overgelegde producties.
2.2.
Bij exploot van 26 maart 2019 is [opposant] gedagvaard door Zorgkantoor, waarna de kantonrechter te Assen [opposant] op 30 april 2019 bij verstek heeft veroordeeld - overeenkomstig de bij dagvaarding ingestelde vordering - om aan Zorgkantoor te betalen een bedrag van € 500,00 met rente en kosten.
2.3.
Het hiervoor genoemde verstekvonnis is bij exploot van 14 mei 2019 aan [opposant] betekend.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[opposant] vordert in oppositie hem te ontheffen van voormelde veroordeling en de vordering van Zorgkantoor alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen, met veroordeling van Zorgkantoor in de kosten van het verzet.
3.2.
Zorgkantoor heeft in oppositie geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [opposant] in zijn verzet.
3.3.
Wat partijen verder hebben aangevoerd zal hierna - voor zover van belang voor de te nemen beslissing - worden besproken.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet is tijdig ingesteld.
4.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 147 Rv wordt door het verzet de instantie heropend, waarbij het exploot van verzet als conclusie van antwoord (thans in de nieuwe redactie van dat artikel: verweerschrift) geldt.
4.3.
Zorgkantoor heeft haar inleidende vordering gebaseerd op het volgende. Zorgkantoor heeft in het kader van de Regeling Persoonsgebonden Budget AWBZ (oud) aan [naam], geboren op [geboortedatum] 2001, van wie [opposant] de wettelijke vertegenwoordiger was, op basis van een indicatiebesluit een subsidie verleend door middel van toekenningsbeschikkingen over de jaren 2013 en 2014. Zorgkantoor heeft in dat kader een bedrag van € 71.644,96 overgemaakt op een bankrekening ten name van [naam] waarover [opposant] als wettelijke vertegenwoordiger het beheer voerde. Voorts heeft Zorgkantoor aangevoerd dat na controle is gebleken dat [naam] (achteraf gezien) geen aanspraak op voormelde uitkeringen kon maken en dat [opposant] als wettelijke vertegenwoordiger van [naam] geen althans onvoldoende verantwoording heeft afgelegd over de besteding van het persoonsgebonden budget (pgb). Volgens Zorgkantoor is genoemde uitkering daarom onverschuldigd betaald, zodat [opposant] - als wettelijke vertegenwoordiger van [naam] - dit bedrag dient terug te betalen. Subsidiair beroept Zorgkantoor zich op ongerechtvaardigde verrijking van [opposant], nu (een deel van) de pgb door [opposant] is besteed, terwijl daarop geen aanspraak kon worden gemaakt. Uiterst subsidiair beroept Zorgkantoor zich op een onrechtmatige daad van [opposant], nu deze als wettelijke vertegenwoordiger van [naam] niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen jegens Zorgkantoor. Zorgkantoor heeft de uitbetaalde bedragen van [opposant] teruggevorderd, maar ondanks aanmaning heeft [opposant] niet (volledig) aan zijn verplichting tot terugbetaling voldaan. Zorgkantoor heeft haar vordering beperkt tot een bedrag van € 500,00 vermeerderd met rente en kosten, onder reservering van haar rechten op het meerdere.
4.4.
Het eerste verweer van [opposant] betreft de stelling dat, nu de dagvaarding is uitgebracht op 26 maart 2019, [naam] bij het uitbrengen van de dagvaarding meerderjarig was en Zorgkantoor niet [opposant], maar [naam] had moeten dagvaarden. De kantonrechter zal dit verweer eerst beoordelen. Los van de vraag of Zorgkantoor (ook) [naam] had kunnen dagvaarden ter zake de tegen [opposant] ingestelde vordering, heeft Zorgkantoor haar vordering op [opposant] (mede) gebaseerd op de stelling dat [opposant] - destijds als wettelijk vertegenwoordiger van [naam] - geen of onvoldoende verantwoording heeft afgelegd over de besteding van de aan [naam] toegekende pgb-gelden, dan wel dat [opposant] zich ongerechtvaardigd heeft verrijkt door - zo begrijpt de kantonrechter - de aan [naam] toegekende pgb-gelden (zelf) te besteden, alsmede op grond van haar stelling dat [opposant] bij de uitoefening van zijn taak als wettelijk vertegenwoordiger niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen. De vordering is derhalve (mede) ingesteld op basis van het persoonlijk handelen of nalaten van [opposant]. Voor daden van de wettelijke vertegenwoordiger die zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid te buiten gaan kan deze zelf worden aangesproken. Het verweer van [opposant] dat Zorgkantoor niet hem maar [naam] had moeten dagvaarden zal om die reden worden gepasseerd.
4.5.
Zorgkantoor heeft onbetwist heeft aangevoerd dat de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij brief van 10 april 2017 heeft aangegeven het onwenselijk te achten dat minderjarigen worden aangesproken voor een pgb-schuld die is ontstaat tijdens hun minderjarigheid omdat het pgb in de regel wordt beheerd door zijn wettelijke vertegenwoordiger en niet door de minderjarige zelf. Verder zou blijken uit deze brief dat de staatssecretaris afspraken heeft gemaakt met de zorgkantoren om ervoor te zorgen dat niet langer de minderjarigen worden aangesproken, maar de schuld wordt verlegd naar zijn wettelijke vertegenwoordiger(s). Naar het oordeel van de kantonrechter betekent dat evenwel niet - zo lang daarvoor geen wettelijke basis bestaat - dat daarmee de pgb-schuld verschuift naar de wettelijke vertegenwoordiger als diens eigen schuld. Indien de betaling heeft plaatsgevonden aan de minderjarige op basis van een afgegeven indicatiebesluit en later mocht blijken dat deze gelden ten onrechte zijn verstrekt omdat er over de verstrekte pgb-gelden geen of onvoldoende verantwoording is afgelegd, geldt als uitgangspunt dat de minderjarige het te veel betaalde bedrag zelf moet terugbetalen. Dat uitgangspunt geldt ook wanneer het beheer van het pgb, inclusief de verantwoording van de besteding, is verricht door de wettelijke vertegenwoordiger(s) van de minderjarige aan wie het pgb is toegekend. In het onderhavige geval betekent dit naar het oordeel van de kantonrechter dat Zorgkantoor [opposant] niet pro se kan aanspreken wegens onverschuldigde betaling, maar dat [opposant] slechts gedurende de minderjarigheid van [naam] als wettelijke vertegenwoordiger had kunnen worden aangesproken om de onverschuldigd betaalde bedragen terug te betalen. Nu [naam] ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding inmiddels meerderjarig was, had het op de weg van Zorgkantoor gelegen [naam] zelf aan te spreken op terugbetaling van deze gelden. De primaire grondslag van de vordering van Zorgkantoor (onverschuldigde betaling) kan daarom niet tot toewijzing van de vordering leiden. Op het debat van partijen over de vraag of de onderhavige pgb-gelden onverschuldigd door Zorgkantoor zijn uitbetaald behoeft de kantonrechter daarom niet verder in te gaan.
4.5.
[opposant] heeft betwist ongerechtvaardigd te zijn verrijkt. Hij voert aan dat [naam] met de aan hem toegekende gelden zorg heeft ingekocht bij een zorgverlener, in dit geval [opposant]. Als tegenprestatie voor de verleende zorg aan [naam] heeft [opposant] een vergoeding ontvangen vanuit het pgb van [naam]. De kantonrechter beoordeelt dit verweer als volgt. Zorgkantoor heeft bij inleidende dagvaarding aangevoerd dat [opposant] (een deel van) het ontvangen pgb-geld heeft besteed, terwijl daarop geen aanspraak kon worden gemaakt. Het enkele feit dat [opposant] als wettelijke vertegenwoordiger door hem voor [naam] ontvangen pgb-gelden heeft aangewend om zorg in te kopen, ook al was hij daarbij zelf de zorgverlener, levert in beginsel geen ongerechtvaardigde verrijking op. Dat kan mogelijk anders zijn indien [opposant] wist dat de pgb-gelden ten onrechte waren toegekend en/of de door hem verleende zorg de aan hem verrichte betaling niet of onvoldoende rechtvaardigen. Zorgkantoor heeft evenwel dienomtrent niets gesteld, noch is zulks gebleken. Zorgkantoor heeft aangevoerd dat vanwege het geen of onvoldoende afleggen van verantwoording door [opposant] over de bij voorschot(ten) ontvangen bedragen geen andere conclusie kan worden getrokken dat deze bedragen door [opposant] pro se zijn besteed en ten goede zijn gekomen aan doeleinden die geen betrekking hebben op de inkoop van aan het kind te verlenen AWBZ-zorg. De kantonrechter deelt deze conclusie niet. Uit het enkele feit dat de verantwoording van de besteding onvoldoende was, kan niet worden afgeleid dat daardoor [opposant] is verrijkt. Ook op deze grondslag kan de vordering van Zorgkantoor niet worden toegewezen.
4.6.
[opposant] heeft ten slotte betwist jegens Zorgkantoor onrechtmatig te hebben gehandeld. Volgens [opposant] heeft hij de administratie gecontroleerd en blijkt daar uit dat deze over de betreffende jaren correct is. Om die reden zal hij een herzieningsverzoek indienen bij het Zorgkantoor. Verder voert hij aan de juiste zorg te hebben verleend en dat terecht vanuit het toegekende pgb-budget de verleende zorg is betaald. Zorgkantoor heeft in de inleidende dagvaarding haar standpunt dat [opposant] onrechtmatig heeft gehandeld als volgt onderbouwd. [opposant] heeft ten behoeve van het kind subsidie ontvangen van Zorgkantoor en heeft, ondanks redelijke verzoeken daartoe, geen (volledige) verantwoording afgelegd over de besteding daarvan, terwijl hij daartoe als wettelijk vertegenwoordiger van het kind wel verplicht was op grond van de Regeling Persoonsgeboden Budget AWBZ. Door de opstelling van [opposant] heeft Zorgkantoor niet kunnen controleren of de subsidiegelden juist besteed zijn. De kantonrechter beoordeelt dit als volgt. Het correct afleggen van verantwoording over de ontvangen pgb-gelden behoorde in het onderhavige geval tot de taak van [opposant] als de wettelijke vertegenwoordiger van [naam], ten behoeve van wie de pgb-gelden waren verstrekt. [opposant] heeft weliswaar (uiteindelijk en wel bij repliek in oppositie) aangevoerd dat hij halfjaarlijks verantwoording heeft afgelegd, maar niet betwist dat hij zich destijds onvoldoende van die taak heeft gekweten. De kantonrechter wijst er op dat deze halfjaarlijkse verantwoording klaarblijkelijk onvoldoende is geweest, nu het Zorgkantoor middels een drietal vaststellingsbeschikkingen tot terugvordering is overgegaan. Nu deze beschikkingen voorts formele rechtskracht hebben verkregen, zoals Zorgkantoor onweersproken heeft gesteld, gaat de kantonrechter uit van de juistheid van die beschikkingen. Het verweer van [opposant] dat hij thans de administratie heeft gecontroleerd en op die grond een herzieningsverzoek bij Zorgkantoor zal indienen doet daar niet aan af. Nu niet is gebleken dat dit herzieningsverzoek inderdaad tot een herziening van de terugvordering van de verleende pgb-gelden aan [naam] heeft geleid of zal leiden, brengt dit met zich mee dat [opposant] op grond van het feit dat Zorgkantoor wegens het niet (voldoende) verantwoorden van de besteding van de middelen tot terugvordering is overgegaan, zowel jegens [naam] als jegens Zorgkantoor onzorgvuldig en in strijd met zijn wettelijke taak heeft gehandeld. Om die reden acht de kantonrechter het gevorderde jegens [opposant] toewijsbaar.
4.7.
Nu de vordering op de (uiterst) subsidiaire grondslag kon worden toegewezen, zal de kantonrechter het verstekvonnis bekrachtigen en [opposant] veroordelen in de kosten van het verzet. Deze kosten zullen aan de zijde van Zorgkantoor worden vastgesteld op € 72,00 wegens salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
bekrachtigt het vonnis waarvan verzet;
5.2.
veroordeelt [opposant] in de kosten van de verzetprocedure, tot deze uitspraak aan de zijde van Zorgkantoor vastgesteld op € 72,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. A. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2020.
typ/conc: 482/AM
coll