ECLI:NL:RBNNE:2020:1096

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
168102
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot omgangsregeling tussen grootmoeder en kleindochter met prioriteit voor contactherstel tussen ouders

Op 18 juli 2019 heeft de grootmoeder een verzoek ingediend bij de Rechtbank Noord-Nederland tot vaststelling van een omgangsregeling met haar kleindochter, die is geboren uit de relatie tussen de vrouw en de man. De zaak is op 16 januari 2020 mondeling behandeld, waarbij de grootmoeder, de vrouw en de man, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig waren. De rechtbank heeft besloten de zaak aan te houden om de ontwikkeling van het contactherstel tussen de man en de kleindochter af te wachten, aangezien dit op dit moment prioriteit heeft boven het contactherstel tussen de grootmoeder en de kleindochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen de grootmoeder en de kleindochter, maar dat het in het belang van de kleindochter is om eerst de situatie tussen de ouders te stabiliseren. De zaak is aangehouden voor zes maanden, met een pro forma datum op 30 juli 2020, waarop partijen de rechtbank moeten informeren over de stand van zaken. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden en verklaart de grootmoeder ontvankelijk in haar verzoek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/168102 / FA RK 19-881
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 19 februari 2020
inzake
[de grootmoeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: de grootmoeder,
advocaat: mr. A. van der Pol, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: vrouw,
en
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen: man,
advocaat: mr. T.W. Delhaye, kantoorhoudende te Leeuwarden.
hierna tezamen ook te noemen: de ouders.

1.Procesverloop

1.1.
Op 18 juli 2019 heeft de grootmoeder een verzoek tot vaststelling omgangsregeling ex artikel 1:377 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bij de rechtbank ingediend, ingekomen op diezelfde datum.
1.2.
Op 16 januari 2020 is de zaak mondeling behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de grootmoeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- [naam] , namens de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Leeuwarden (hierna: RvdK).
Na bespreking op de mondelinge behandeling heeft de rechtbank besloten de onderhavige zaak niet tegelijk te behandelen met zaak-/rekestnummer C/17/168107 / FA RK 19/882, betreffende het verzoek van de man tot wijziging van het hoofdverblijf en de zorgregeling met betrekking tot de hierna te noemen minderjarige [de minderjarige] .
1.3.
De rechtbank zal in de voormelde zaken separaat beslissen.

2.Feiten

2.1.
De ouders hebben van maart 2014 tot september 2017 een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is geboren de thans nog minderjarige [de minderjarige] , op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige] ).
2.2.
De man heeft [de minderjarige] erkend. Uit het uittreksel uit het gezagsregister, gevoegd als bijlage bij het verzoekschrift, volgt dat de ouders vanaf 24 februari 2017 gezamenlijk gezag hebben over [de minderjarige] .
2.3.
Verzoekster is de moeder van de vrouw en grootmoeder van [de minderjarige] .

3.Verzoek

3.1.
De grootmoeder heeft de rechtbank verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat er een omgangsregeling wordt vastgesteld, inhoudende dat [de minderjarige] :
- in week 1 van woensdag 17:00 uur tot vrijdag 17:00 uur bij grootmoeder verblijft;
- in week 2 van vrijdag 19:00 uur tot zondag 16:00 uur bij grootmoeder verblijft;
II. dan wel een beslissing te nemen welke de rechtbank in goede justitie juist acht.

4.Beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat grootouders van een kind in hun verzoek kunnen worden ontvangen indien zij voldoende concrete omstandigheden stellen voor het bestaan van gezinsleven (family life) als bedoeld in artikel 8 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Biologische verwantschap is één van de feiten en omstandigheden op grond waarvan een nauwe persoonlijke betrekking kan worden aangenomen. Dat de grootmoeder de grootouder is van [de minderjarige] , is derhalve van belang. Er dienen echter nog wel bijkomende omstandigheden te worden gesteld waaruit volgt dat er tussen haar en [de minderjarige] een nauwe persoonlijke betrekking bestaat of een band die kan worden aangemerkt als ''family life'' in de zin van artikel 8 lid 1 EVRM, zodanig dat voor een onderzoek naar de eventuele gerechtvaardigdheid van een omgangsregeling plaats is.
4.2.
De grootmoeder heeft in dit verband aangevoerd, dat sprake is van een nauwe familierelatie tussen haar en [de minderjarige] . Grootmoeder en de vrouw waren altijd onafscheidelijk. De vrouw is gediagnostiseerd met PTSS en ADD, de vrouw vertrouwde op haar moeder en grootmoeder stond altijd voor de vrouw klaar. De grootmoeder paste zowel gedurende als na de relatie van de ouders op de donderdag op [de minderjarige] . Het nauwe contact tussen grootmoeder en de vrouw bleef ook nadat de vrouw het contact tussen de man en [de minderjarige] eind juni 2018 had stopgezet. Grootmoeder fungeerde sindsdien steeds meer als enige oppas van [de minderjarige] . [de minderjarige] verbleef sindsdien een jaar lang wekelijks van woensdagmiddag 14:00 uur tot vrijdagmiddag 12:00 uur bij de grootmoeder. Daarnaast waren er nog de extra incidentele opvangmomenten. Nadat de vrouw in januari 2019 bij haar nieuwe partner met [de minderjarige] op de zorgboerderij is gaan wonen, maakte grootmoeder zich zorgen over [de minderjarige] . Volgens grootmoeder is de zorgboerderij geen plek om te wonen voor een meisje van 2 jaar, omdat onder meer op deze plek mensen worden opgevangen (ook crisisopvang) die kampen met (forse) psychische problemen. Op 3 mei 2019 heeft grootmoeder een zorgmelding gedaan bij Veilig Thuis, waarna de vrouw het contact tussen [de minderjarige] en grootmoeder heeft stopgezet.
4.3.
De vrouw heeft op de mondelinge behandeling verweer gevoerd en onder meer het volgende naar voren gebracht. De vrouw erkent dat de grootmoeder in het verleden veel op [de minderjarige] heeft gepast. Volgens de vrouw is er geen sprake van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootmoeder en [de minderjarige] , nu grootmoeder niet voor een langere periode structureel de zorg voor [de minderjarige] op zich heeft genomen.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat grootmoeder voldoende heeft onderbouwd dat zij een nauwe persoonlijke betrekking heeft met [de minderjarige] en dat haar stellingen op dit punt door de vrouw onvoldoende gemotiveerd zijn betwist. De rechtbank is van oordeel dat onbetwist vast is komen te staan dat de grootmoeder de vrouw zowel voor als na de geboorte van [de minderjarige] tot grote steun is geweest en er veelvuldig contact was tussen grootmoeder en de ouders en [de minderjarige] . Ook na het verbreken van de relatie van de ouders was er nauw contact tussen grootmoeder en [de minderjarige] . Zo heeft [de minderjarige] - naast de individuele opvangmomenten - een jaar lang wekelijks van woensdagmiddag 14:00 uur tot vrijdagmiddag 12:00 uur bij grootmoeder verbleven. De rechtbank is van oordeel dat hiermee vaststaat dat de grootmoeder in een nauwe persoonlijke betrekking tot [de minderjarige] staat, zodat de grootmoeder ontvankelijk is in haar verzoek. Dat het contact tussen grootmoeder en [de minderjarige] sinds mei 2019 door de vrouw is stopgezet, maakt niet dat deze nauwe persoonlijke betrekking nu is verbroken. De rechtbank zal de grootmoeder dan ook ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
4.5.
Wat betreft het verzoek van de grootmoeder tot een omgangsregeling met [de minderjarige] , overweegt de rechtbank als volgt.
Inhoudelijk
4.6.
Volgens artikel 1:377a lid 1 BW heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Ingevolge lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
4.7.
In artikel 1:377a lid 3 BW is bepaald dat de rechter het recht op omgang slechts ontzegt, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.8.
Op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat er omgang plaatsvindt tussen de grootmoeder en [de minderjarige] . Zoals grootmoeder op de mondelinge behandeling heeft aangegeven, heeft echter contactherstel tussen de man en [de minderjarige] prioriteit boven haar contactherstel met [de minderjarige] . De grootmoeder realiseert zich - en handelt daarmee in het belang van [de minderjarige] - dat twee trajecten van contactherstel op dit moment te belastend zijn voor [de minderjarige] . De ouders volgen op dit moment een hulpverleningstraject om hun onderlinge communicatie als ouders te verbeteren en te werken aan contactherstel tussen de man en [de minderjarige] . De rechtbank is van oordeel dat eerst het verloop hiervan dient te worden afgewacht alvorens er contactherstel tussen grootmoeder en [de minderjarige] kan plaatsvinden. Daar komt bij dat op dit moment de verhouding tussen grootmoeder en de vrouw ernstig is verstoord. De vrouw heeft op de mondelinge behandeling aangegeven dat zij - gelet op de gebeurtenissen in haar relatie met haar moeder - behoefte heeft aan rust. De rechtbank heeft de indruk dat - na een periode van rust - de vrouw bereid is te werken aan het verbeteren van de relatie met haar moeder en bij een goed verloop hiervan open staat voor contactherstel tussen grootmoeder en [de minderjarige] .
4.9.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de zaak voor zes maanden (vanaf de datum van de mondelinge behandeling) aanhouden. Dit geeft een voldoende lange tijd om de ontwikkeling van het contactherstel tussen de man en [de minderjarige] te volgen. Uiteraard staat het partijen vrij om - voor zover dit in het belang is van [de minderjarige] - en betrokkenen het daarover eens zijn om zodra dit mogelijk is contactherstel tussen de grootmoeder en [de minderjarige] te laten plaatsvinden. Partijen kunnen een pro forma behandeling bij vervroeging verzoeken indien hiertoe aanleiding bestaat. De rechtbank zal partijen opdragen op de hierna te noemen pro forma datum de stand van zaken weer te geven, alsmede hoe de procedure dient te worden voortgezet.
4.10.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aan houden en beslist als volgt.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart de grootmoeder ontvankelijk in haar verzoek;
5.2.
verwijst de zaak naar de
pro forma datumvan
30 juli 2020;
5.3.
verzoekt de beide advocaten de rechtbank uiterlijk op
30 juli 2020de rechtbank schriftelijk te berichten over de stand van zaken, alsmede mee te delen hoe de procedure dient te worden voortgezet;
5.4.
bepaalt dat partijen in geval van aanhouding tot een nadere pro forma behandeling tegen die behandeling op dezelfde wijze aan voormelde opdrachten dienen te voldoen, voor zover dat dan nog niet heeft plaatsgevonden en de rechtbank niet anders heeft bepaald;
5.5.
bepaalt, dat partijen de rechtbank een pro forma afdoening bij vervroeging kunnen verzoeken indien daartoe aanleiding bestaat;
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. S.M. Barkhuijsen-Venselaar, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
woensdag 19 februari 2020in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: 433