ECLI:NL:RBNNE:2020:1086

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
18/037789-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens ontucht plegen met kleinzoon

Op 10 maart 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn kleinzoon, geboren in 2005. De zaak kwam ter terechtzitting na een aangifte van de kleinzoon, die verklaarde dat de verdachte, zijn grootvader, hem op 12 januari 2018 in Hoogeveen had aangeraakt op een manier die hij als ongepast beschouwde. De verdachte was verschenen met zijn advocaat, mr. A. Veld, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. D. Roggen. De rechtbank heeft de verklaringen van de kleinzoon als geloofwaardig en consistent beoordeeld, ondanks de verdediging van de verdachte dat de handelingen per ongeluk waren en zonder seksuele intentie plaatsvonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk ontuchtige handelingen had gepleegd, wat blijkt uit de gedetailleerde verklaringen van de kleinzoon en de gedragsveranderingen die na het voorval waarneembaar waren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 120 uur als taakstraf, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de kwetsbare positie van het slachtoffer in haar overwegingen meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/037789-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 maart 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 februari 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Veld, advocaat te Hoogeveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 januari 2018 te Hoogeveen, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2005, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, te weten:
- het aanraken en/of betasten van en/of tussen de billen van die [slachtoffer] en/of
- het (over de kleding heen) aanraken en/of bestasten van de penis van die [slachtoffer] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte per ongeluk de bovenkant van de billen en het geslachtsdeel van zijn kleinzoon heeft aangeraakt en dat verdachte geen enkele seksuele bedoeling had. Zijn kleinzoon heeft de volgende dag hierover gesproken met zijn jongvolwassen zus en zijn ouders. De volwassenen lijken een seksuele lading te hebben gegeven aan hetgeen is gebeurd, met als gevolg dat de kleinzoon overeenkomstig verklaart. Immers, de vragen en reacties van de volwassenen brengen mee dat hem aangepraat wordt dat er iets is gebeurd dat niet normaal is. Uitdrukkelijk wordt betwist dat verdachte jegens zijn kleinzoon ontuchtig heeft gehandeld.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 25 februari 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
De nacht van 12 op 13 januari 2018 heb ik met mijn hand over het stuitje, net onder de rand van de onderbroek van mijn kleinzoon [slachtoffer] gewreven en over zijn onderbroek zijn geslachtsdeel aangeraakt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 31 januari 2018, opgenomen op pagina 22 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018022436 d.d. 7 april 2018, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
[slachtoffer] vertelde dat hij en opa bij elkaar zouden slapen, dat opa bij hem in bed was gestapt en dat opa aan zijn kont had gezeten. Dan vraag ik maar op wat voor manier? Toen zei [slachtoffer] : "op een manier die ik niet normaal vond". Toen gaf hij direct aan dat hij niet bij opa wilde slapen en dat hij nu bang was dat opa op de slaapkamer kwam om hem te benaderen en het weer zou gaan doen. Opa en [slachtoffer] sliepen bij elkaar in de nacht van 12 op 13 januari 2018. Bij het etentje met de familie, waar zowel opa als [slachtoffer] aanwezig waren, op zaterdag de 13e ben ik op signalen gaan letten of [slachtoffer] zich anders gedroeg. Hij wachtte waar iedereen ging zitten en wilde bij mij of [getuige 2] zitten. Het viel mij op dat hij die avond bijna niks gegeten heeft terwijl hij anders de ene na de andere biefstuk eet. Na het eten is [slachtoffer] gelijk naar boven gegaan wat niets voor hem is. Toen ik de kamer waar [slachtoffer] sliep binnen ging was [slachtoffer] meteen alert, helemaal wit, op zijn hoede, gelijk achter in zijn bed. De volgende avond zijn we met z’n drieën, mijn man, [slachtoffer] en ik gaan zitten. [slachtoffer] zei dat opa een kwartier lang over zijn billen had gewreven. Opa vroeg ook nog of ik het lekker vond. [slachtoffer] had gezegd: "Nee". Ook had opa nog over zijn piemel gezeten. Opa had ook gevraagd of hij dat lekker vond. [slachtoffer] zei: "Nee opa”.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 28 januari 2018, opgenomen op pagina 33 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Onderstaand betreft een uitgebreide samenvatting van het verhoor met de 12-jarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2005. Dit verhoor vond plaats in de huiskamer in Hoogeveen. Aan [slachtoffer] werd gevraagd wat hij ons wilde vertellen. Zijn spontane verhaal; Mijn opa ging oppassen. Hij deed heel raar. Hij ging aan mij zitten, ook aan mijn kont. Ik vond dat niet prettig. Aan [slachtoffer] werd gevraagd wat hij bedoelde met ook aan mijn kont zitten. [slachtoffer] vertelde dat opa probeerde om aan zijn privé gedeelte te zitten en dat hij dat raar vond.
V: Wie is Opa?
A: [verdachte] .
V: Waar is dat raars gebeurd?
A: Op mijn slaapkamer [de rechtbank begrijpt: in Hoogeveen].
V: Vertel daar eens alles over?
A: Hij ging aan mij zitten en vroeg: "Vind je het lekker?" Ik zei tegen hem: "Nee Opa". Hij ging door en zei nog een keer “Vind je het lekker?”
V: Je opa kwam in je slaapkamer. Vertel daar eens alles over?
A: Hij zat aan mijn kont, hij ging er overheen wrijven. Hij deed dat onder mijn onderbroek over mijn billen, op mijn blote vel. Toen wou hij ook aan mijn privé gedeelte zitten.
V: Wat is je privé gedeelte?
A: Dat is mijn piemel.
V: Je zegt proberen?
A: Ja, hij kwam steeds dichterbij. Door met zijn hand naar voren te gaan.
V: Heeft hij je piemel aangeraakt?
A: Ja 1x. Hij ging over mijn piemel wrijven. Ik vond dat niet fijn. Hij weet dat want hij vroeg: "Vind je het lekker". Ik heb toen: "Nee” gezegd.
V: Nog even terug dat opa aan je billen zat?
A: Opa ging wrijven over mijn billen en tussen mijn billen. Ik voelde dat. Dat heeft hij 3 of 4 keer gedaan. Hij heeft mijn piemel 1 keer aangeraakt. Opa heeft mijn piemel aangeraakt over mijn onderbroek.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van politie Noord-Nederland d.d. 7 februari 2018, opgenomen op pagina 39 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Mijn broertje [slachtoffer] vertelde mij dat opa aan zijn kont had gezeten en hem had gevraagd of hij het lekker vond. Hij begon er gewoon over.
V: Wanneer praat je er dan weer met [slachtoffer] over?
A: Onderweg naar huis.
V: Wie begon er weer over?
A: [slachtoffer] .
V: Wanneer zag je opa en [slachtoffer] weer?
A: De volgende morgen. [slachtoffer] was stil omdat hij op zijn telefoon zat. Opa zat ook gewoon in de kamer.
V: Is je toen iets opgevallen?
A: Ja hij was wel stiller en vroeg telkens of hij bij mij mocht zijn. Dat is vreemd voor [slachtoffer] want normaal gesproken is hij heel erg gericht op visite als die er is, maar nu wilde hij steeds bij mij zijn. Sinds het gebeurd is, is [slachtoffer] bang. Hij schrok ook al toen ik in de kamer kwam. Hij slaapt nu meestal bij mij op de kamer. Hij wilde per se bij mij liggen.
De rechtbank acht het tenlastegelegde op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat verdachte tijdens het oppassen op zijn kleinkinderen, samen met [slachtoffer] een tweepersoonsmatras naar de kamer van [slachtoffer] heeft gebracht met de bedoeling daar samen op te slapen. [slachtoffer] verklaart dat verdachte met zijn hand onder zijn onderbroek is gegaan en 3 à 4 keer over en tussen zijn billen heeft gewreven en dat verdachte vervolgens over zijn, [slachtoffer] ’s, piemel heeft gewreven over zijn onderbroek heen. Verdachte heeft verklaard dat hij tijdens het warm wrijven van de rug van [slachtoffer] , per ongeluk het achterwerk van [slachtoffer] heeft aangeraakt. Voorts heeft verdachte erkend dat hij [slachtoffer] ’s geslachtsdeel heeft aangeraakt, maar dat ook dit per ongeluk ging.
De rechtbank hecht meer geloof aan de verklaring van [slachtoffer] dan aan de verklaring van verdachte en overweegt daartoe het volgende.
In de eerste plaats constateert de rechtbank dat [slachtoffer] gedetailleerd en consequent heeft verklaard, niet alleen over de tenlastegelegde handelingen maar ook over hetgeen kort daarvoor en kort daarna is gebeurd. Hij heeft op vier verschillende momenten, tegenover verschillende personen – zijn zus, zijn moeder, zijn beide ouders en de (zeden)politie – gelijkluidend verklaard over hetgeen heeft plaatsgevonden. Daarnaast acht de rechtbank voor de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van [slachtoffer] ’s verklaring van belang dat hij uit eigen beweging heeft verteld over de tenlastegelegde handelingen. Zo verklaart de zus van [slachtoffer] – degene aan wie [slachtoffer] het als eerste heeft verteld – dat [slachtoffer] uit zichzelf begon te vertellen dat verdachte aan zijn kont had gezeten en dat [slachtoffer] er later die avond nog een keer uit zichzelf over begon. Tegenover zijn ouders vertelt hij spontaan dat opa niet alleen over zijn billen had gewreven, maar ook aan zijn piemel heeft gezeten. Ook over de details verklaart hij keer op keer uit zichzelf, zonder dat hem daarnaar wordt gevraagd. In het bijzonder valt op dat [slachtoffer] bij alle gelegenheden spontaan vertelt dat opa hem heeft gevraagd of hij het lekker vond dat opa aan zijn kont en aan zijn piemel zat. Dit duidt sterk op eigen ondervinding. Voorts verklaart [slachtoffer] ten overstaan van de politie uit eigen beweging dat hij het raar en niet prettig vond wat opa deed en op de open, niet suggestieve vraag van zijn moeder op wat voor manier verdachte aan zijn kont had gezeten, antwoordt [slachtoffer] “op een manier die ik niet normaal vond”. Gelet op vorenstaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw dat [slachtoffer] door volwassenen is aangepraat dat er iets was gebeurd wat niet hoorde. Ook overigens is van beïnvloeding door volwassenen niet gebleken. De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer] dan ook authentiek.
Daarnaast wordt de verklaring van [slachtoffer] ondersteund door de verklaring van zijn moeder en de verklaring van zijn zus. Beiden hebben na het incident een gedragsverandering bij [slachtoffer] waargenomen. De dag na het incident was hij stiller dan normaal en wilde hij graag bij zijn zus zijn terwijl hij normaal erg gericht is op visite, die avond heeft hij bijna niks gegeten en was hij meteen alert en op zijn hoede als iemand zijn kamer binnenkwam en in de eerste periode na het incident wilde hij niet op zijn eigen kamer slapen. Naar het oordeel van de rechtbank past dit gedrag meer bij de toedracht van de feiten zoals omschreven door [slachtoffer] dan bij een toedracht zoals geschetst door verdachte. Hetzelfde geldt voor het feit dat [slachtoffer] na het incident heeft aangegeven niet meer bij opa te willen slapen en dat [slachtoffer] heeft verklaard dat het ging om abnormaal fysiek contact. De toedracht zoals geschetst door verdachte wordt des te ongeloofwaardiger nu [slachtoffer] zelf zegt het niet koud te hebben gehad, wat ook volgens zijn moeder zeer waarschijnlijk is omdat [slachtoffer] het nooit koud heeft.
Tegenover al deze omstandigheden staat bovendien dat verdachte wisselend heeft verklaard over de vraag waar hij [slachtoffer] heeft aangeraakt. Zo heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij per ongeluk het achterwerk van [slachtoffer] over zijn onderbroek heeft aangeraakt, terwijl hij ter terechtzitting heeft verklaard dat hij niet verder naar beneden is gegaan dan het stuitje van [slachtoffer] waarbij hij hoogstens een klein stukje met zijn hand onder het elastische bandje van de onderbroek is gekomen. Een en ander doet af aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring.
Gelet op vorenstaande hecht de rechtbank meer waarde aan de verklaring van [slachtoffer] dan aan de verklaring van verdachte. De rechtbank gaat derhalve uit van de toedracht van de feiten zoals omschreven door [slachtoffer] . Bij een dergelijke toedracht – het meermalen wrijven over en tussen de billen en het vervolgens betasten van de piemel (over de onderbroek heen), bovendien nadat [slachtoffer] had aangegeven het niet prettig te vinden – past niet dat die handelingen per ongeluk hebben plaatsgevonden. Daarnaast versterkt de inhoud van het bericht dat verdachte heeft gestuurd aan de vader van [slachtoffer] , in reactie op diens verzoek om geen contact meer te hebben, de overtuiging dat verdachte wel degelijk het kwalijke van zijn handelen inziet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een en ander opzettelijk is gebeurd. Dat voornoemde handelingen een ontuchtig karakter hebben blijkt reeds uit de aard van de handelingen.
De rechtbank acht derhalve het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij omstreeks 12 januari 2018 te Hoogeveen, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2005, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:
- het betasten van en tussen de billen van die [slachtoffer] en
- het over de kleding heen betasten van de penis van die [slachtoffer] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandelverplichting. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het taakstrafverbod van toepassing is, dat volgens de richtlijnen van het Openbaar Ministerie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 tot 12 maanden het uitgangspunt is en dat ook gelet op de ernst van het feit een gevangenisstraf de enige passende reactie is. Omdat voorkomen moet worden dat verdachte in de toekomst recidiveert, ziet de officier van justitie meerwaarde in een deels voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden.
Standpunt van de verdediging
In het geval dat de rechtbank tot een veroordeling komt, heeft de raadsvrouw gepleit voor het opleggen van een taakstraf. Daartoe heeft zij aangevoerd dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest en dat het feit ruim 2 jaar geleden heeft plaatsgevonden. Een gevangenisstraf zou dan ook buitenproportioneel zijn.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies d.d. 25 april 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn kleinzoon, die destijds 12 jaar oud was. Verdachte heeft daarmee misbruik gemaakt van de afhankelijke en kwetsbare positie waar zijn kleinzoon zich in bevond en van het overwicht dat hij als grootvader op hem had. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij het vertrouwen dat [slachtoffer] in hem had, op grove wijze heeft geschonden. In plaats van een steun- en voorbeeldfiguur te zijn voor [slachtoffer] , heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke integriteit. De ontucht heeft plaatsgevonden in de woning van [slachtoffer] . De woning is bij uitstek de plek waar hij veiligheid en bescherming had moeten vinden. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij alleen oog heeft gehad voort zijn eigen lustgevoelens en zich niet heeft bekommerd om de gevoelens van [slachtoffer].
Voorts heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsadvies van 25 april 2019. De reclassering constateert dat het alcoholgebruik van verdachte zorgelijk is en dat, indien verdachte schuldig wordt bevonden en een verplicht reclasseringstoezicht opgelegd zou krijgen, een verwijzing naar de forensische polikliniek onderdeel van het toezicht zal zijn. Verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde feit onder invloed van alcohol, hetgeen zeer waarschijnlijk een ontremmende werking heeft gehad. De rechtbank acht het van belang dat onderzocht wordt of een behandeling voor deze problematiek geïndiceerd is en zo ja, dat verdachte daarvoor behandeld wordt. Verdachte heeft aangegeven bereid te zijn daaraan mee te werken. De rechtbank zal daarom, naast een onvoorwaardelijke straf, tevens een voorwaardelijke straf opleggen met bijzondere voorwaarden.
Ten aanzien van de strafmodaliteit overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op het bewezenverklaarde, het tijdsverloop en de omstandigheid dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf (van langere duur dan het voorarrest) thans niet is aangewezen. De rechtbank acht een taakstraf voor de duur van 120 uur een passende strafrechtelijke sanctie. Daarnaast ziet de rechtbank gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het alcoholgebruik van verdachte, alsmede ter voorkoming van recidive, aanleiding om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals hierna vermeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarbij een proeftijd van meer dan drie jaren op te leggen, zoals gevorderd door de officier van justitie, nu noch uit het dossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting concrete aanwijzingen naar voren komen dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde dan wel zoals deze ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het tenlastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 178 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich binnen drie werkdagen na de datum van de uitspraak telefonisch meldt bij Reclassering Nederland op telefoon nr. [nummer] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. dat veroordeelde zich, indien geïndiceerd, ambulant laat behandelen door een forensische polikliniek, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een taakstraf voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. R. Depping en mr. C. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. L. Lamers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 maart 2020.
Mr. Brouwer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.