ECLI:NL:RBNNE:2019:872

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
18/850084-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd, door verdachte met behulp van inlogcodes van de bewindvoerder van het slachtoffer

Op 7 maart 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel. De verdachte heeft in de periode van 13 februari 2017 tot en met 27 maart 2017, door het onbevoegd gebruik van inlogcodes van de bewindvoerder van het slachtoffer, in totaal 7.500 euro van de bankrekening van het slachtoffer overgeboekt naar zijn eigen rekening. Daarnaast heeft hij in de periode van 7 april 2017 tot en met 18 april 2017, tezamen met een medeverdachte, wederom 7.500 euro van het slachtoffer weggenomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 50 dagen indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat er een betalingsregeling is getroffen tussen de verdachte en het slachtoffer. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, de persoon van de verdachte en de vordering van de officier van justitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen respect heeft getoond voor andermans eigendom en financiële schade heeft berokkend aan het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een werkstraf had geëist, passend geacht en de verdachte veroordeeld tot de opgelegde taakstraf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/850084-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 7 maart 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 februari 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.Th. van Jaarsveld, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 februari 2017 tot en met
27 maart 2017 te Groningen, althans in de gemeente Groningen, althans elders in Nederland,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, (in totaal) 7.500,- euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen geldbedrag(en), althans enig goed, onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door het onbevoegd gebruik van (een combinatie van) (een) inlogcode(s), althans toegangscode(s), voor internetbankieren en/of een randomreader en/of een laptop en/of een mobiele telefoon van de bewindvoerder van die [slachtoffer] , zijnde [medeverdachte 1] , en/of (een) bankrekeningnummer(s) van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte met gebruikmaking van die gegevens en/of voorwerpen via internetbankieren, althans via een programma voor online bankieren, (telkens) geldbedragen van de bankrekening van die [slachtoffer] overgeboekt naar verdachtes eigen bankrekening;
en/of
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 april 2017 tot en met 18 april 2017 te Groningen, althans in de gemeente Groningen, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, (in totaal) 7.500,- euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn medeverdachte, waarbij verdachte en/of zijn medeverdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geldbedrag(en), althans enig goed, onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door het onbevoegd gebruik van (een combinatie van) (een) inlogcode(s), althans toegangscode(s), voor internetbankieren en/of een randomreader en/of een laptop en/of een mobiele telefoon van de bewindvoerder van die [slachtoffer] , zijnde [medeverdachte 1] , en/of (een) bankrekeningnummer(s) van die [slachtoffer] ,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn medeverdachte met gebruikmaking van die gegevens en/of voorwerpen via internetbankieren, althans via een programma voor online bankieren, (telkens) geldbedragen van de bankrekening van die [slachtoffer] overgeboekt naar verdachtes eigen bankrekening en/of de bankrekening van verdachtes medeverdachte, althans de bankrekening van een ander.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor beide feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat beide feiten bewezen kunnen worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Daarbij is ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts gebruikt met betrekking tot het feit of de feiten waarop het blijkens zijn inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 februari 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 6 september 2017, opgenomen op pagina 110 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN2R017101-NUBBUR d.d. 1 november 2017, inhoudend de verklaring van
[slachtoffer] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 13 februari 2017 tot en met 27 maart 2017 te Groningen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in totaal 7.500,- euro, toebehorende aan [slachtoffer] , waarbij verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door het onbevoegd gebruik van een combinatie van (een) inlogcode(s), voor internetbankieren en/of een randomreader en/of een laptop en/of een mobiele telefoon van de bewindvoerder van die [slachtoffer] , zijnde [medeverdachte 1] , en een bankrekeningnummer van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte met gebruikmaking van die gegevens en/of voorwerpen via internetbankieren telkens geldbedragen van de bankrekening van die [slachtoffer] overgeboekt naar verdachtes eigen bankrekening,
en
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 7 april 2017 tot en met 18 april 2017 te Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in totaal 7.500,- euro, toebehorende aan [slachtoffer] ,
waarbij verdachte en zijn medeverdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door het onbevoegd gebruik van een combinatie van (een) inlogcode(s) voor internetbankieren en/of een randomreader en/of een laptop en/of een mobiele telefoon van de bewindvoerder van die [slachtoffer] , zijnde
[medeverdachte 1] , en een bankrekeningnummer van die [slachtoffer] , immers hebben verdachte en zijn medeverdachte met gebruikmaking van die gegevens en/of voorwerpen via internetbankieren telkens geldbedragen van de bankrekening van die [slachtoffer] overgeboekt naar de bankrekening van verdachtes medeverdachte.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd
en
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf van 100 uur subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft daarbij de richtlijnen van het openbaar ministerie met betrekking tot verduistering in dienstbetrekking in aanmerking genomen, alsmede de omstandigheid dat er inmiddels een vaststellingsovereenkomst is gesloten tussen verdachte en aangeefster [slachtoffer] , waarbij een betalingsregeling is overeengekomen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een werkstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, nadat hij de inlogcodes via de bewindvoerder van aangeefster had verkregen, in een periode van twee maanden vijf keer een bedrag van de bankrekening van aangeefster naar zijn eigen bankrekening overgeboekt en drie keer een bedrag naar de bankrekening van medeverdachte [medeverdachte 2] , een vriend van verdachte. Met dit handelen heeft verdachte laten zien dat hij geen enkel respect had voor andermans goederen en eigendom en heeft hij financiële schade berokkend aan het slachtoffer.
De reclassering omschrijft verdachte in het rapport d.d. 18 februari 2019 als een enigszins ongrijpbare man, die de indruk wil wekken dat hij zijn zaken onder controle heeft en het allemaal zelf kan regelen. Of dit echt zo is heeft de reclassering niet kunnen verifiëren. De reclassering acht het aannemelijk dat financieel gewin de belangrijkste oorzaak was van zijn delictgedrag, hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft bevestigd, en ziet beschermende factoren in het feit dat verdachte werk heeft gevonden en daaruit inkomen genereert. Anderzijds ziet de reclassering een risicofactor in de schuldenlast van verdachte en zijn houding. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden, waarbij wordt opgemerkt dat bij een detentie de inkomsten van verdachte wegvallen en zijn schulden mogelijkerwijs oplopen.
In het voordeel van verdachte weegt mee dat hij inmiddels een betalingsregeling met aangeefster heeft getroffen. De getroffen betalingsregeling is neergelegd in een vaststellingsovereenkomst. Verdachte heeft ter zitting toegezegd dat de onlangs gerealiseerde salarisverhoging zo spoedig mogelijk tot een hoger aflossingsbedrag zal leiden.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 14.270,- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering is, omdat er een betalingsregeling is overeengekomen.
Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] en verdachte hebben in een vaststellingsovereenkomst het bedrag dat verdachte dient terug te betalen vastgesteld op € 14.270,- en zij hebben voor dit bedrag een betalingsregeling getroffen. [slachtoffer] heeft de rechtbank verzocht om de getroffen regeling vast te leggen in een proces-verbaal en/of vonnis zodat [slachtoffer] een executoriale titel verkrijgt. De rechtbank heeft geconstateerd dat tussen [slachtoffer] en verdachte hieromtrent geen afspraken zijn gemaakt in de vaststellingsovereenkomst. Bovendien maakt, naar het oordeel van de rechtbank, het feit dat er een betalingsregeling ter vergoeding van de geleden schade is getroffen, dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering moet worden verklaard. Mocht verdachte zijn betalingsverplichting niet nakomen, kan de benadeelde partij zich richten tot de burgerlijke rechter voor het verkrijgen van een executoriale titel.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf, voor de duur van 100 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.J.B. Holsink en
mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 maart 2019.