In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 7 maart 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bewindvoerder heeft gefunctioneerd. De verdachte heeft zich over een periode van ruim vier jaar, van 15 september 2009 tot en met 15 mei 2017, geld van de aangeefster wederrechtelijk toegeëigend voor eigen gebruik. Dit gebeurde door onjuiste bedragen te vermelden in de financiële overzichten die zij aan de rechtbank moest overleggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering en valsheid in geschrift. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur. De benadeelde partij is niet ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte de getroffen betalingsregeling tot dusverre naleeft.
De rechtbank heeft de feiten als bewezen verklaard, waarbij de verdachte op meerdere tijdstippen in de genoemde periode opzettelijk een geldbedrag heeft toegeëigend dat toebehoorde aan de aangeefster. Daarnaast heeft zij valselijk opgemaakte geschriften gebruikt die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen. De rechtbank heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, de persoon van de verdachte, en de vordering van de officier van justitie. De rechtbank heeft ook de leeftijd en gezondheid van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat er een vaststellingsovereenkomst is gesloten tussen de verdachte en de aangeefster, waarbij een betalingsregeling is getroffen die tot dusverre wordt nageleefd. De rechtbank heeft de toepasselijke wetsartikelen genoemd en de uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank.