Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.Het verloop van de procedure
2.De vaststaande feiten
3.De vorderingen en de verweren
4.De beoordeling
niet(onderstreping ktr) op de onder 2.2. vermelde wijze te kennen geeft de huur te willen
verlengen(onderstreping ktr) de huur van rechtswege eindigt als de onder 2.1. vermelde termijn is verstreken. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn deze twee bepalingen innerlijk tegenstrijdig. Daarbij komt dat - indien de huurder wel heeft verlengd (en dus niet heeft opgezegd, ktr) - de huur volgens datzelfde artikel 2.3. van rechtswege eindigt als twee dan wel vijf jaar is verstreken na afloop van de in artikel 2.1. vermelde termijn. Kortom, niet duidelijk is welke situatie op het onderhavige geschil van toepassing is. In dat geval zal de voor de huurder gunstigste uitleg van de contractsbepalingen op zijn plaats zijn. Het in artikel 2.2. genoemde optierecht is immers een aan de huurder toegekend recht, dat pas verplichtend wordt indien huurder daarvan gebruik heeft gemaakt. Door de tegenstrijdige contractsbepaling van artikel 2.3. echter is thans niet duidelijk of verlenging van het contract heeft plaatsgevonden op grond van het toegekende optierecht of doordat het contract voor bepaalde tijd op 28 maart 2011 is geëindigd en vervolgens is voortgezet als een contract voor onbepaalde tijd. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat het huurcontract vanaf 1 maart 2011 is voortgezet als een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd.