ECLI:NL:RBNNE:2019:837

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
18/930084-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot doodslag en veroordeling voor mishandeling van levensgezel

Op 5 maart 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling van zijn levensgezel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk de dood van zijn levensgezel heeft beoogd. De rechtbank concludeerde dat het handelen van de verdachte, hoewel gewelddadig, niet de aanmerkelijke kans op de dood met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan mishandeling, aangezien hij zijn levensgezel meermalen had geslagen en haar keel had dichtgeknepen, wat leidde tot pijn en letsel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn spijt en de impact van het delict op de levensgezel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930084-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 maart 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 februari 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.W. van Weert, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 juni 2018 te Hoogeveen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te
beroven, met dat opzet (meermalen) de keel/hals van die [slachtoffer] heeft
dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt heeft
gehouden, in ieder geval gedurende enige tijd de bloed- en/of zuurstoftoevoer
van die [slachtoffer] heeft afgesloten/verminderd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 24 juni 2018 te Hoogeveen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan (zijn levensgezel) [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meermalen)
de keel/hals van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen/dichtgedrukt en/of enige
tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt heeft gehouden, in ieder geval gedurende enige
tijd de bloed- en/of zuurstoftoevoer van die [slachtoffer] heeft
afgesloten/verminderd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 24 juni 2018 te Hoogeveen (zijn levensgezel) [slachtoffer]
, heeft mishandeld door (meermalen) de keel/hals van die [slachtoffer]
dicht te knijpen/drukken en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt te
houden, in ieder geval gedurende enige tijd de bloed- en/of zuurstoftoevoer
van die [slachtoffer] af te sluiten/te verminderen.
2.
hij op of omstreeks 24 juni 2018 te Hoogeveen (zijn levensgezel) [slachtoffer]
heeft mishandeld door - haar (meermalen) in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of - haar in haar arm(en) te knijpen en/of - haar in haar kruis/schaamstreek te knijpen/grijpen en/of - haar (op een trap) ten val te brengen.
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2018 tot en met 31 mei 2018 te
Hoogeveen (zijn levensgezel) [slachtoffer] heeft mishandeld door haar (met
vlakke hand) in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 3 ten laste gelegde.
De officier van justitie acht het onder 1 primair, poging tot doodslag, en het onder 2, mishandeling, ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte, de getuigenverklaring van
[getuige], de bevindingen van de politie wanneer zij naar aanleiding van een
melding van de buren ter plaatse komen en de inhoud van de letselrapportage. De officier van justitie stelt zich - gelet op de wijze waarop verdachte aangeefster heeft toegetakeld - op het standpunt dat verdachte (vol) opzet heeft gehad op de dood van aangeefster.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde, nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag danwel poging tot zware mishandeling. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er bij verdachte geen sprake was van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster nu niet kan worden vastgesteld hoe lang en met welke kracht verdachte de keel van aangeefster heeft dichtgeknepen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op de aangifte en de zich in het dossier bevindende letselrapportage het onder 1 meer subsidiair en onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte ontkent ook niet dat hij zijn levensgezel heeft mishandeld.
Verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde, omdat verdachte ontkent en daarvoor, behalve de aangifte, verder steunbewijs ontbreekt.
Oordeel van de rechtbank
Aan verdachte wordt onder 1 primair ten laste gelegd dat hij getracht heeft opzettelijk [slachtoffer], zijn toenmalige levensgezel, van het leven te beroven. De rechtbank staat voor de vraag of het opzet van verdachte gericht was op de dood.
Uit de verklaring van verdachte kan opzet niet worden afgeleid, omdat verdachte - naar eigen zeggen - zich niets meer van het gebeuren kan herinneren, omdat hij onder invloed was van alcohol en drugs. Voor voorwaardelijk opzet moet eerst komen vast te staan dat het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster tot gevolg kon hebben.
Uit de verklaring van aangeefster [slachtoffer] leidt de rechtbank af dat verdachte tot tweemaal toe de keel van aangeefster heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen heeft gehouden. Onder omstandigheden kan het dichtknijpen van de keel dodelijk letsel tot gevolg hebben, maar dat is niet vanzelfsprekend het geval. In dit geval kan de rechtbank niet vaststellen of die kans aanmerkelijk was, omdat op basis van de inhoud van het strafdossier niet is komen vast te staan hoe lang verdachte de keel van aangeefster heeft dichtgeknepen. Ook kan uit het geconstateerde letsel, zoals weergegeven in de letselrapportage van de GGD Drenthe d.d. 18 september 2018, opgesteld door H. Snijders, forensische arts, niet worden afgeleid hoeveel druk verdachte op de keel van aangeefster heeft gezet. Uit de aard en de ernst van het uiteindelijk geconstateerde letsel kan ook niet worden afgeleid dat het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster in het leven zou roepen. Immers, aangeefster is niet buiten bewustzijn geweest en het letsel zal naar verwachting restloos genezen. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden voor het onder 1 primair ten laste gelegde, poging tot doodslag. De rechtbank zal verdachte daarvan dan ook vrijspreken.
Vervolgens is de vraag aan de orde of verdachte door voornoemd handelen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangeefster.
Nu, zoals hiervoor reeds is overwogen, uit de inhoud van het strafdossier niet kan worden afgeleid hoe lang verdachte de keel van aangeefster heeft dichtgeknepen en met welke kracht en intensiteit dit is gebeurd, acht de rechtbank het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, poging zware mishandeling, evenmin wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal verdachte daarvan ook vrijspreken.
Het onder 3 ten laste gelegde, mishandeling van zijn levensgezel in de periode van 1 april 2018 tot en met 31 mei 2018, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen.
Daartoe overweegt de rechtbank dat de aangifte niet, althans onvoldoende, wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, zodat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen.
De rechtbank acht het onder 1 meer subsidiair (mishandeling) en het onder 2 ten laste gelegde (mishandeling) wel wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 19 februari 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik had sinds februari 2018 een relatie met [slachtoffer] (aangeefster [slachtoffer]). Ik kan me niets meer herinneren van wat er in de nacht van 24 juni 2018 is gebeurd, omdat ik onder invloed was van alcohol en drugs. Als [slachtoffer] zegt dat het zo gebeurd is geloof ik dat wel.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 24 juni 2018, opgenomen op pagina 12 e.v. van het dossier van Politie Eenheid Noord-Nederland met registratienummer: PL0100-2018160246, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
Hierbij doe ik aangifte van mishandeling en poging doodslag. Deze mishandeling is gepleegd door mijn vriend, [verdachte], in Hoogeveen. Gisteren 23 juni 2018 omstreeks 23:30 uur, ben ik samen met [verdachte] en [naam] gaan stappen in het centrum van Hoogeveen.
Bij thuiskomst (noot griffier: in de nacht van 24 juni 2018) zag ik [verdachte] voor de portiek van mijn flat staan. [verdachte] heeft mij twee of drie keer met zijn vlakke hand in mijn gezicht geslagen. Ik voelde pijn. Nadat [verdachte] mij had geslagen, heb ik mijn tas gepakt en ben ik naar buiten gerend. [verdachte] kwam op dat moment achter mij aan en ik voelde dat [verdachte] mij vast pakte en mijn tas van mijn schouder trok. Ik ben hierop opnieuw gevlucht en ben richting mijn moeder gerend. Terwijl ik tegen het hekje bij mijn moeder zat besefte ik mij dat Gert -Jan mijn tas had. Ik bedacht mij dat daarin ook mijn portemonnee zat en ik haalde het in mijn hoofd dat ik deze terug moest hebben. Bij mijn woning aangekomen zag ik dat [verdachte] over een hekje naar mijn balkon probeerde te klimmen. Op dat moment heb ik mijn tas gepakt en ben ik opnieuw weggerend. [verdachte] heeft mij weten te achterhalen en pakte mij vast. Ik zag en voelde dat [verdachte] met veel kracht in mijn kruis greep. Ik voelde pijn. Door dit knijpen heb ik letsel bij mijn kruis. Ik heb een rode gezwollen kras op mijn rechter dij en ik heb een pijnlijke schaamlip. [verdachte] zei dat ik met hem mee naar huis moest komen en dit heb ik uit angst ook gedaan. Thuis aangekomen heeft [verdachte] mij in het portiek op de trap gegooid, waardoor ik ten val ben gekomen. Binnen greep [verdachte] mij met twee handen bij mijn keel. Ik voelde dat [verdachte] mijn keel dicht kneep. Ik voelde dat ik geen lucht meer kreeg. Ik zag dat [verdachte] op mij kwam zitten en opnieuw zijn beide handen om mijn keel plaatste. Ik voelde dat [verdachte] opnieuw kracht zette. Ik voelde dat ik opnieuw geen adem kreeg.
3. Een letselrapportage van de GGD Drenthe, met bijlagen, d.d. 18 september 2018, naar waarheid, volledig en naar beste inzicht opgesteld door H. Snijders, forensisch arts, inhoudende als zijn verklaring:
Er zijn bij mevrouw [slachtoffer] een groot aantal letsels geconstateerd. De letsels bestaan uit onderhuidse bloeduitstortingen, ontvellingen en erytheem. Onderhuidse bloeduitstortingen zijn een uiting van een kneuzing. Kneuzingen kunnen ontstaan door stomp botsend en drukkend geweld zoals stoten, slaan, stompen, knijpen, schoppen of vallen.
Er is bij mevrouw [slachtoffer] erytheem (roodheid) geconstateerd in de hals en in de nek. Dit zou kunnen passen bij vaatstuwing door strangulatie of versmoring en zou daarom goed kunnen passen bij de gemelde toedracht van dichtdrukken van de keel.
Bij een geweldsinwerking op de hals waarbij het slachtoffer geen lucht meer kan krijgen kan er bewustzijnsverlies optreden. Ondanks de inwerking geeft mevrouw aan niet buiten bewustzijn te zijn geweest. De geconstateerde letsels kunnen passen bij de door het slachtoffer aangegeven toedracht.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn levensgezel heeft mishandeld. Zijn levensgezel heeft daarbij pijn en letsel opgelopen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
verdachte op 24 juni 2018 te Hoogeveen zijn levensgezel [slachtoffer], heeft mishandeld door meermalen de keel/hals van die [slachtoffer] dicht te knijpen en dichtgeknepen te houden;
verdachte op 24 juni 2018 te Hoogeveen (zijn levensgezel) [slachtoffer]
heeft mishandeld door
- haar meermalen in het gezicht te slaan en
- haar in haar armen te knijpen en
- haar in haar kruis/schaamstreek te knijpen en
- haar op een trap ten val te brengen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel;
2. mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging in het bijzonder rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft inmiddels zijn leven weer op orde. Hij heeft eigen woonruimte, een baan en zijn zoontje verblijft om het weekend bij hem. Het contact met zijn zoontje is heel belangrijk voor hem. Daarnaast heeft verdachte zich bereidwillig opgesteld en heeft hij oprecht spijt getoond. De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een (voorwaardelijke) taakstraf. Mocht de rechtbank in tegenstelling tot hetgeen de reclassering thans adviseert toch aanleiding zien voor het opleggen van bijzondere voorwaarden, dan is verdachte bereid aan deze voorwaarden mee te werken.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de Reclassering Verslavingszorg Noord Nederland, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 januari 2019, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn levensgezel. Zijn levensgezel heeft daarbij pijn en letsel opgelopen. De verdachte heeft door aldus te handelen een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Verdachte was zwaar onder invloed van alcohol en drugs en vertoonde onberekenbaar gewelddadig gedrag. Het moet voor aangeefster een zeer nare ervaring zijn geweest dat zij zowel op straat als in haar eigen woning, de plek bij uitstek waar zij zich veilig moet kunnen voelen, gewelddadig is bejegend door haar toenmalige partner. Daarbij rekent de rechtbank verdachte vooral aan de respectloze wijze waarop hij zijn toenmalige vriendin bij de keel en in het kruis heeft gegrepen.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Er is geen sprake van een patroon met betrekking tot huiselijk geweld. Verdachte is wel eerder onherroepelijk veroordeeld wegens het overtreden van de Opiumwet. Verdachte verklaart dat hij gedurende onderhavig geweldsdelict ook onder invloed was van alcohol en drugs.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van Verslavingszorg Noord Nederland van 18 december 2018 en het voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever van de Verslagingszorg Noord Nederland van 15 februari 2019. In voornoemde rapportages is - onder meer - het volgende zakelijk weergegeven:
In het schorsingstoezicht is duidelijk geworden dat reclasseringsbemoeienis geen gedragsveranderende werking op verdachte heeft. Dit maakt dat justitiële interventies onuitvoerbaar zijn.
Verdachte heeft op 15 februari 2019 het laatste gesprek gehad bij de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord (AFPN) en daarmee heeft hij aan de schorsingsvoorwaarde "behandelverplichting" voldaan. De AFPN komt tot de conclusie dat er geen sprake is van psychiatrische problematiek in engere zin. De AFPN beschouwd het geweldsdelict als een incidentele fatale samenloop van omstandigheden en zien dan ook geen reden om verdachte een behandeling aan te bieden. Op basis van deze informatie acht de reclassering behandeling niet langer geïndiceerd. Het opleggen van reclasseringstoezicht / justitiële interventies heeft daarom ook geen meerwaarde.
De rechtbank zal een straf opleggen die beduidend lager is dan die door de officier van justitie is geëist. Enerzijds omdat de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde, mishandeling, en niet tot het onder 1 primair ten laste gelegde, poging tot doodslag, waarvan de officier was uitgegaan. Anderzijds omdat de rechtbank in het bijzonder rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Het voorwaardelijk strafdeel dient er toe verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan (soortgelijke) strafbare feiten.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en subsidiair en onder 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. M.A.M. Wolters en mr. J.N.M. Blom, rechters, bijgestaan door mr. H. Wachtmeester-Koning, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 maart 2019.
Mr. J.N.M. Blom is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.