ECLI:NL:RBNNE:2019:821

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
4 maart 2019
Zaaknummer
18/820328-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en overtreding van een gedragsaanwijzing

Op 14 februari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van zijn levensgezel en het overtreden van een gedragsaanwijzing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 augustus 2018 opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing die hem verbood zich op bepaalde locaties te begeven. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van poging tot zware mishandeling van zijn levensgezel op 6 augustus 2018, waarbij hij haar bij de keel heeft gepakt en dichtgeknepen. Tijdens de zitting op 31 januari 2019 heeft de verdachte bekend dat hij de gedragsaanwijzing heeft overtreden, maar hij heeft ontkend dat hij zijn levensgezel heeft mishandeld. De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van de gedragsaanwijzing, maar vrijspraak voor de poging tot zware mishandeling. De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van beide feiten, met de argumentatie dat de verdachte en de aangeefster ten tijde van de mishandeling al gescheiden waren.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het overtreden van de gedragsaanwijzing en de mishandeling van zijn levensgezel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 15 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een vermoedelijke autistische stoornis en zwakbegaafdheid, en heeft geoordeeld dat deze factoren de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte in verminderde mate beïnvloeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18/820328-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 februari 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 januari 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.C.L. Crozier, advocaat te Sneek. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Tromp.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 augustus 2018 te [pleegplaats],
opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven
krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van
strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 7 augustus 2018 gegeven
door de officier van justitie te Noord Nederland kort weergegeven inhoudende
dat hij, verdachte, zich niet mag begeven op de boot naar [pleegplaats] en/of op
het eiland [pleegplaats];
2.
hij op of omstreeks 6 augustus 2018 te [pleegplaats], ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te
weten [slachtoffer]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met
dat opzet die [slachtoffer] bij de keel heeft gepakt en/of (vervolgens) de keel van
die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 6 augustus 2018 te [pleegplaats], zijn
levensgezel, [slachtoffer], heeft mishandeld door die [slachtoffer] bij de keel te
pakken en/of (vervolgens) de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de bewijsmiddelen in het dossier gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft daartoe verwezen naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd omtrent de bewijsbaarheid van feit 1.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 2 primair ten laste gelegde. Voorts heeft de raadsman betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde, nu het bestanddeel ‘levensgezel’ niet bewezen kan worden omdat verdachte en aangeefster ten tijde van het feit al gescheiden waren.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank acht de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 31 januari 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 8 augustus 2018, opgenomen op pagina 17 e.v. van het dossier van politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018213963 d.d. 13 augustus 2018, inhoudend het relaas van verbalisant;
3. een gedragsaanwijzing d.d. 7 augustus 2018, uitgevaardigd door de officier van justitie, opgenomen op pagina 62 e.v. van voornoemd dossier.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 31 januari 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 augustus 2018, opgenomen op pagina 32 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018213963 d.d. 13 augustus 2018, inhoudend de verklaring van [slachtoffer].
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Uit de stukken in het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte en aangeefster in april 2018 gescheiden zijn. Verdachte en aangeefster woonden echter na de scheiding feitelijk nog samen en ook hadden zij samen de zorg over hun kinderen. Gelet ook op het feit dat verdachte en aangeefster nog samen op vakantie gingen, bestond er tussen verdachte en aangeefster ten tijde van de mishandeling een betrekking die gelet op haar aard en hechtheid volstaat om aangeefster aan te merken als levensgezel van verdachte. De mishandeling begaan tegen zijn levensgezel kan aldus wettig en overtuigend worden bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 8 augustus 2018 in de gemeente [pleegplaats] opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 7 augustus 2018 gegeven door de officier van justitie te Noord Nederland kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich niet mag begeven op de boot naar [pleegplaats] en/of op het eiland [pleegplaats];
2. subsidiair
hij op 6 augustus 2018 in de gemeente [pleegplaats] zijn levensgezel, [slachtoffer], heeft mishandeld door die [slachtoffer] bij de keel te pakken en vervolgens de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1: opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
2 subsidiair: mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel.
Deze feiten strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen (met aftrek van voorarrest), waarvan 15 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd in haar rapport d.d. 29 januari 2019.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een andere afdoening dan door de officier van justitie is gevorderd. De raadsman heeft aangevoerd dat voor het onder 1 ten laste gelegde een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel op zijn plaats is, nu verdachte de gedragsaanwijzing heeft overtreden, maar de omstandigheden op dat moment zo waren dat hij niet anders kon omdat verdachte zijn sleutels nodig had, welke op [pleegplaats] lagen.
De raadsman heeft aangevoerd dat bij een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde aan verdachte een taakstraf opgelegd dient te worden voor de duur van 40 uren, met aftrek van voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn levensgezel. Verdachte verbleef met zijn gezin op het strand van [pleegplaats], waar onenigheid is ontstaan tussen verdachte en aangeefster. In zijn boosheid heeft verdachte aangeefster bij de keel gegrepen en deze vervolgens dichtgeknepen. Door op deze manier te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Er was bovendien sprake van een ernstige uitbarsting van agressie midden op de dag op het strand, waar op dat moment veel mensen aanwezig waren. Uit de verklaringen die de verschillende getuigen hebben afgelegd blijkt dat zij behoorlijk zijn geschokt door het gedrag van verdachte en de gevolgen daarvan.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan overtreding van de gedragsaanwijzing uitgevaardigd door de officier van justitie, door op 8 augustus 2018 op de boot naar [pleegplaats] te gaan. Gelet op de omstandigheden dat de auto van verdachte, met daarin zijn huissleutels, nog op [pleegplaats] stond, hij geen contacten had die de auto voor hem op konden halen en hij voorts uit eigen beweging naar een verbalisant op de boot is gegaan om dit te melden, rekent de rechtbank het overtreden van de gedragsaanwijzing minder zwaar mee bij de oplegging van de straf.
Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische onderzoeksrapportage van 28 november 2018, opgemaakt door D. Breuker, psycholoog. De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte een autistische stoornis wordt vermoed met differentiaal diagnostisch de overweging van niet aangeboren hersenletsel en frontotemporale dementie. Daarnaast is er sprake van zwakbegaafdheid. Ten tijde van het ten laste gelegde was deze stoornis/beperking/handicap aanwezig en deze heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt om het plegen van het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met dit advies verenigen en neemt dat over. Met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het bewezen verklaarde aan hem in verminderde mate kan worden toegerekend.
De reclassering adviseert in haar rapportage van 29 januari 2019 om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest in combinatie met een voorwaardelijke straf, met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling en andere voorwaarden het gedrag betreffende.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, weliswaar eerder, maar meer dan 9 jaar geleden wegens een soortgelijk feit.
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf op zijn plaats is. Gezien de adviezen van de psycholoog en de reclassering acht de rechtbank het echter ter beperking van het recidiverisico ook noodzakelijk dat verdachte behandeling ondergaat voor zijn persoonlijke problematiek. De rechtbank zal daartoe een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, zoals door de officier van justitie geëist. Aan dit voorwaardelijk deel zal de rechtbank bijzondere voorwaarden koppelen, een en ander zoals hierna in het dictum is bepaald.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 184a, 300 en 304van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 15 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich binnen vijf dagen na dit vonnis (telefonisch) meldt bij Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen, en zich daarna bij de reclassering blijft melden dan wel huisbezoeken door de reclassering toelaat zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat veroordeelde zich laat begeleiden/behandelen door AFPN of soortgelijke (ambulante) forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die begeleiding/behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, ook als dat inhoudt dat hij verwezen wordt naar het Lentis ATN team;
3. dat veroordeelde meewerkt aan de (praktische) hulp geboden door/via Veilig Thuis Groningen.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis (met ingang van heden).
Dit vonnis is gewezen door P.H.M. Smeets, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. W. Geelhoed, rechters, bijgestaan door mr. S. Fokkert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 februari 2019.