ECLI:NL:RBNNE:2019:813

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2019
Publicatiedatum
1 maart 2019
Zaaknummer
18/830259-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wapenbezit, opzetheling en bedreiging met geweld

Op 1 maart 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten. De verdachte, geboren in 1979 en thans gedetineerd, werd aangeklaagd voor het voorhanden hebben van vuurwapens van categorie III, het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne, opzetheling van een politiejas, en poging tot bedreiging met geweld. De feiten vonden plaats op 24 oktober 2018 in Groningen, waar de politie tijdens een doorzoeking in de woning van de verdachte verschillende wapens, munitie en een aanzienlijke hoeveelheid heroïne aantrof. De verdachte ontkende kennis te hebben van de wapens en drugs, maar de rechtbank oordeelde dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van deze voorwerpen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waaronder het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en de Opiumwet. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de wapens, omdat hij langere tijd niet in zijn woning was geweest. Echter, de rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de verdachte de wapens en drugs opzettelijk voorhanden had gehad. Ook de bedreigingen die hij had geuit richting een medewerker van de benadeelde partij werden als ernstig beschouwd, waarbij de verdachte had gedreigd met geweld om zijn bankrekening te deblokkeren.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. Tevens werden de in beslag genomen wapens en drugs onttrokken aan het verkeer. De uitspraak benadrukt de ernst van het ongecontroleerd bezit van vuurwapens en de gevolgen van het handelen in strijd met de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830259-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 maart 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 februari 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 oktober 2018 te Groningen, een (aantal) vuurwapen(s) van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk Walther) en/of een revolver (merk Zastava) en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 14 (kogel)patronen, voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
2.
hij op of omstreeks 24 oktober 2018 te Groningen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid (te weten 51,7 gram) van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
(artikel 2 onder C Opiumwet)
3.
hij op of omstreeks 24 oktober 2018, te Groningen, een goed, te weten een jas van de nationale politie, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed
betrof
(artikel 416 lid 1 onder a subs. artikel 417bis lid 1 onder a Wetboek van Strafrecht)
4.
hij op of omstreeks 2 oktober 2018 te Groningen, (althans) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een ander, te weten [slachtoffer] (medewerker bij de afdeling Veiligheidszaken Kantoren van de [benadeelde partij].), door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander, wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten het deblokkeren van zijn, verdachtes, bankrekening en/of hem, verdachte te laten beschikken over geld, door tegen voornoemde [slachtoffer] te zeggen: “Ik wil wel mijn geld hebben”, “Moet ik de [benadeelde partij] gaan overvallen? Ik doe het zo hoor” en/of “Als jullie mijn geld niet willen geven dan ga ik ook maatregelen nemen
en/of “Ik ga lekker de [benadeelde partij] een nep bommelding geven”, “Ik heb al een strafblad van hier tot gunter”, “Ik werk jullie tegen”, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 284 lid 1 juncto artikel 45 Wetboek van Strafrecht)

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1, 2, 3 en 4.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1, 2, 3 en 4. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte is een aantal maanden niet in zijn woning geweest. In deze periode hebben er anderen in de woning verbleven. Hij was niet op de hoogte van het feit dat de aangetroffen wapens, munitie, heroïne en politiejas in de woning lagen en hij had deze dus niet voorhanden of opzettelijk aanwezig zoals aan hem is tenlastegelegd. Dat hij niet van de aanwezigheid van deze voorwerpen op de hoogte was, blijkt ook uit het feit dat deze zijn aangetroffen in de slaapkamers van de woning, waar verdachte zelf niet verbleef, getuige het feit dat daarin van hem geen kleding of andere persoonlijke spullen zijn gevonden. Daar komt bij dat de politie geen (verder) onderzoek heeft verricht naar de door verdachte genoemde persoon “[naam]”, noch naar sporen op de aangetroffen voorwerpen die mogelijk naar anderen hadden kunnen leiden. Verder is er ten aanzien van feit 1 sprake van een absoluut ondeugdelijke poging. De ‘Walther’ valt niet te kwalificeren als een wapen van categorie III, omdat dit wapen niet geschikt is om projectielen mee af te schieten. Het is slechts geschikt voor het afschieten van stoffen door de loop.
Voor wat betreft feit 4 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft bekend de tenlastegelegde bewoordingen te hebben gebruikt. Verdachte heeft deze bewoordingen echter alleen gebruikt om zijn frustratie te uiten. Het zijn emotionele uitingen geweest die niet bedoeld waren om vrees op te wekken.
De raadsman wijst daarbij op pagina 47 van het dossier, waar staat dat verdachte zegt: ‘dat is geen dreigement’. Daarnaast is er pas laat aangifte gedaan en is er door een rechtspersoon aangifte gedaan en niet door de medewerker zelf.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 15 februari 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik verbleef in Utrecht en vanaf ongeveer 15 september 2018 was ik weer in mijn woning aanwezig. Over feit 4 kan ik zeggen dat ik al die dingen heb gezegd.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
25 oktober 2018 opgenomen op pagina 58 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer d.d. BVH 2018281408, inhoudende de relatering van verbalisant:
Blijkens GBA-informatie woont [verdachte] op het adres [straatnaam] te Groningen. Op dat adres staan geen andere personen ingeschreven. 24 oktober 2018 werd aangevangen met de doorzoeking op basis van de WWM. Daarbij werden aangetroffen een uniformjas van de politie, en een pistool. Naast eerdergenoemde goederen werden o.a. nog aangetroffen:
- circa 800 gram op verdovende middelen gelijkend poeder;
- een vuurwapen (revolver) geladen met scherpe munitie.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek vuurwapen/ munitie d.d. 7 januari 2019 opgenomen op pagina 94 e.v. van voornoemd dossier:
Op 24 oktober 2018 werd door de plaatselijke politie tijdens een onderzoek in een woning op perceel [straatnaam] Groningen de navolgende vuurwapens en munitie aangetroffen en inbeslaggenomen.
Na onderzoek is het volgende naar voren gekomen:
Semiautomatisch pistoolGoednummer PL0100-2018281408-1065960
Object Vuurwapen (Semiautomatisch pistool)
Merk/ type Walther Pk 380
Spoor identificatie nr. AAGP5526NL
Was half geladen.
Dit vuurwapen is een semiautomatisch gaspistool dat van origine was bestemd
om stoffen door een loop te verschieten. De loop van dit pistool hoort
namelijk voorzien te zijn van een sper(blokkering) waardoor het geen
projectielen kan verschieten. De werking van dit pistool berust op het teweeg
brengen van een scheikundige ontploffing.
Bij het pistool was een passend patroonmagazijn aanwezig:
Goednummer PL0100-2018281408-1065964
Object Wapens, munitie/springstof
Merk/ type Walther Pk 380
Bijzonderheden: Afkomstig uit AAGP5526NL
Technisch onderzoek
Na onderzoek bleek ons dat het projectiel tijdens het IBIS-onderzoek [
waarbij getracht werd proefschoten af te vuren – rechtbank] in de loop was blijven steken waardoor het vuurwapen door de ontstane druk onherstelbaar beschadigd werd. De binnenzijde van de loop vertoonde meerdere niet fabrieksmatige werktuigsporen en de sper(blokkering) die normaal gesproken in de loop aanwezig is, was verwijderd. Dit kan verklaren dat was getracht om het pistool geschikt te maken voor het verschieten van projectielen.
Categorisering
Derhalve is dit pistool een vuurwapen in de zin van artikel l onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder l van de Wet wapens en munitie.
Het vuurwapen valt niet onder categorie II, sub 2, 3 of 6 van de Wet wapens
en munitie.
Munitie 1
Goednummer PL0100-2017328254-956369
Object Munitie
Merk/ type Geco 380 Auto
Spoor identificatie nr. AAGP5526NL
De projectielen in de hulzen van deze kogelpatronen bevonden zich lager in
de hulzen dan gebruikelijk is bij dit betreffende kaliber(.380/9xl7mm)
kogelpatronen. Dit kan verklaren dat de betreffende kogelpatronen waren
aangepast zodat deze in het genoemde magazijn en pistool zouden passen.
Deze patronen zijn geschikt om een projectiel door middel van een
vuurwapen af te schieten. Door de aanpassing was getracht deze
kogelpatronen geschikt te maken om met het genoemde pistool te worden
verschoten.
Categorisering
Derhalve zijn deze patronen munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet
op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie
Revolver
Object Vuurwapen ( Revolver)
Merk/ type Zastava M83
Spoor identificatie nr. AAGP5535NL
Bijzonderheden Cilinder was geladen
Met het betreffende vuurwapen werden op de afdeling Wapens Munitie en
Explosieven, Politie eenheid Noord-Nederland proefschoten afgevuurd.
Het vuurwapen werkte hierbij naar behoren en is daarom geschikt om
projectielen door een loop te verschieten.
Munitie 2
Goednummer PL0100-2018281408-1065978
Object Munitie
Merk/ type Cbc.38spl
Spoor identificatie nr. AAGP5534NL
Bijzonderheden afkomstig uit AAGP5535NL
Deze patronen zijn geschikt om een projectiel door middel van de
genoemde revolver af te schieten.
Categorisering
Derhalve zijn deze patronen munitie in de zin van artikel l onder 4 gelet
op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
4.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aanvullend onder nummer
PL 0100-2018281408-36 d.d. 29-01-2019 als aanvulling op voornoemd dossier inhoudend de relatering van verbalisant:
In de tekst van het pv met als kenmerk nummer PL 0100-2018281408-36 mist bij de beschrijving van de revolver de categorisering van dat betreffende vuurwapen
Revolver
Object Vuurwapen ( Revolver)
Merk/ type Zastava M83
Spoor identificatie nr. AAGP5535NL
Bijzonderheden Cilinder was geladen
Voor deze revolver geldt het volgende:
Deze revolver is een vuurwapen in de zin van artikel l onder 3, gelet
Op artikel 2 lid 1 categorie III onder l van de Wet wapens en munitie.
Het vuurwapen valt niet onder categorie II, sub 2, 3 of 6 van de Wet wapens
en munitie.
5. Kennisgeving van inbeslagneming opgenomen op pagina 112 van voornoemd dossier.
Inbeslagneming
Plaats [straatnaam] Groningen
Datum en tijd 24 oktober 2018
Goednummer PLOl00-2018281408-1065523
Object Verdovende middelen (heroïne)
SIN AAJU5013NL
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal NFident d.d. 5 november 2018
opgenomen op pagina 90 e.v. van voornoemd dossier:
Goednummer: PLOl00-2018281408-1065523
SIN: AAJU5013NL
A
Monster SIN AAMD7024NL
Netto gewicht (opgegeven) 2,01 gram
B
Monster SIN AAMD7025NL
Netto gewicht (opgegeven) 49,72 gram
7. Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport NFident d.d. 1 november 2018 opgenomen op pagina 92 van voornoemd dossier:
Politie registratienummer: PL0100-2018281408
Resultaten en conclusie
Kenmerk Omschrijving FO Conclusie
AAMD7024NL 2,01 gram poeder en brokjes, bruin bevat heroïne
8. Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport NFident d.d. 1 november 2018 opgenomen op pagina 93 van voornoemd dossier:
Politie registratienummer: PL0100-2018281408
Resultaten en conclusie
Kenmerk Omschrijving FO Conclusie
AAMD7025NL 49,72 gram poeder en brokjes, bruin bevat heroïne
9.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 8-1-2019
opgenomen op pagina 6 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Onderzoek officiële jas van de nationale politie.
Tijdens de zoekingen in de woning van de verdachte [verdachte] werd een (1)
officiële jas van de nationale politie aangetroffen en inbeslaggenomen. Deze jas
is in het maatschappelijke verkeer niet vrij te koop.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 oktober 2018 opgenomen op pagina e.v. 45 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer]:
Ik ben bevoegd tot het doen van aangifte van strafbare feiten gepleegd tegen [benadeelde partij]. Namens [benadeelde partij] doe ik aangifte tegen [verdachte] inzake bedreiging van een [benadeelde partij] medewerker tijdens een telefoongesprek op 2 oktober 2018.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 oktober 2018 opgenomen op pagina 83 e.v. van voornoemd dossier inhoudende de relatering van verbalisant:
Het geluidsfragment is door mij verbalisant deels uitgewerkt in een letterlijke
weergave van de gesproken tekst. Uit het gesprek kan blijken dat verdachte [verdachte] met de desbetreffende medewerker [code] van de [benadeelde partij] in discussie raakte omdat zijn rekeningnummer was geblokkeerd. Door die blokkade kon [verdachte] niet beschikken over het geld dat nog op zijn rekening stond.
(...) Ik wil wel mijn geld hebben. (…)Moet ik de [benadeelde partij] gaan overvallen? Ik doe het zo hoor.
(...) Dit is geen dreigement, ik wil gewoon mijn geld. Als jullie gewoon mij geld
afdoen, als jullie mijn geld niet willen geven dan ga ik ook maatregelingen nemen.
Dit is geen dreigement. Het is heel simpel ik ben een persoon die dingen doet. (...)
Ik ga lekker de [benadeelde partij] een nep bommelding geven. (…) Ik heb al een strafblad van hier tot gunter. (...) Ik werk jullie tegen. (...) Ik woon in Groningen, ik ben niet thuis, ik bevind mij in de stad. (De rechtbank begrijpt: in de stad Groningen).
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte verbleef tijdens zijn aanhouding alleen in de woning. Daarnaast blijkt uit de gegevens van de GBA dat verder ook niemand anders staat ingeschreven op het adres [straatnaam] in Groningen. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij langere tijd niet in zijn woning verbleef en dat er in die periode anderen in de woning verbleven. Verdachte heeft echter geen gegevens willen verstrekken aan de hand waarvan die anderen zouden kunnen worden getraceerd. Ook anderszins heeft verdachte niet onderbouwd dat er anderen in de woning hebben verbleven. Gelet op vorenstaande passeert de rechtbank deze verklaring van verdachte.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het er voor gehouden moet worden dat verdachte de in de woning aangetroffen en onder de feiten 1, 2 en 3 tenlastegelegde voorwerpen voorhanden dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad. De rechtbank oordeelt dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van voornoemde voorwerpen nu er geen omstandigheden zijn aangevoerd waaruit het tegendeel blijkt.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat het pistool van het merk Walther niet kan worden gekwalificeerd als wapen van de categorie III van de Wet wapens en munitie, omdat het niet geschikt is om projectielen mee af te schieten en dat derhalve sprake zou zijn van een absoluut ondeugdelijke poging.
De rechtbank overweegt dat uit het wapenonderzoek blijkt dat het betreffende wapen oorspronkelijk een semiautomatisch gaspistool is geweest, waarbij handmatig de sper(blokkering) die in de loop hoort te zijn aangebracht was verwijderd. De onderzoeker concludeert dat het om die reden thans gaat om een vuurwapen in de vorm van een pistool en daarmee om een wapen van categorie III onder 1 in de zin van de Wet wapens en munitie. Deze conclusie wordt bevestigd door het gegeven dat het wapen werd aangetroffen inclusief bijpassend patroonmagazijn en zich in half geladen staat bevond. Dat bij het afvuren van het wapen door de het personeel van de Forensische Opsporing van de Politie Gelderland Oost, het wapen bij het eerste schot onherstelbaar beschadigd raakte, kennelijk vanwege de amateuristische wijze waarop de blokkering was verwijderd, doet daar niets aan af.
Ten aanzien van feit 3 overweegt de rechtbank nog dat de aangetroffen jas een officiële jas van de nationale politie betreft en dat deze niet legaal verkrijgbaar is voor particulieren. De jas kan derhalve niet anders dan van misdrijf afkomstig zijn. Dit is een feit van algemene bekendheid en er zijn geen redenen om aan te nemen dat verdachte deze wetenschap niet had. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.
De rechtbank acht het onder feit 1, 2 en 3 tenlastegelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte slechts gefrustreerd was en dat zijn uitlatingen niet bedreigend waren bedoeld. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte tijdens het gesprek heeft gezegd: ‘dit is geen dreigement’. Uit het dossier blijkt dat verdachte deze woorden in het volgende verband heeft gebruikt: ‘Als jullie mij mijn geld niet willen geven, ga ik ook maatregelen nemen. Dit is geen dreigement. Het is heel simpel ik ben een persoon die dingen doet‘. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de context waarin verdachte dit heeft gezegd, deze bewoordingen er juist toe strekten het bedreigende en intimiderende karakter van het gesprek kracht bij te zetten. Nu verdachte zich op deze wijze en met dergelijke bewoordingen heeft uitgedrukt heeft hij daarmee minstens bewust de aanmerkelijk kans aanvaard dat de medewerker van de [benadeelde partij] zich gedwongen zou voelen om zijn rekening te (laten) deblokkeren.
Verdachte heeft bekend de in de tenlastelegging gebruikte bewoordingen tegen een medewerker van [benadeelde partij] te hebben geuit, hierover bestaat ook geen onduidelijkheid in de stukken. De rechtbank zal derhalve de tekst van de tenlastelegging, die abusievelijk veronderstelt dat de bewoordingen waren geuit tegen degene die de aangifte namens [benadeelde partij] heeft gedaan, in zoverre verbeterd lezen.
Het onder feit 4 tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1, 2, 3, 4 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 24 oktober 2018 te Groningen, een (aantal) vuurwapen(s) van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk Walther) en/of een revolver (merk Zastava) en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 14 (kogel)patronen, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 24 oktober 2018 te Groningen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid (te weten 51,7 gram) van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
3.
hij op 24 oktober 2018, te Groningen, een goed, te weten een jas van de nationale politie, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4.
hij op 2 oktober 2018 te Groningen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een ander, te weten een medewerker van de [benadeelde partij]., door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander, wederrechtelijk te dwingen iets te doen, te weten het deblokkeren van zijn, verdachtes, bankrekening en hem, verdachte te laten beschikken over geld, door tegen voornoemde medewerker te zeggen: “Ik wil wel mijn geld hebben”, “Moet ik de [benadeelde partij] gaan overvallen? Ik doe het zo hoor” en “Als jullie mijn geld niet willen geven dan ga ik ook maatregelen nemen en “Ik ga lekker de [benadeelde partij] een nep bommelding geven”, “Ik heb al een strafblad van hier tot gunter”, “Ik werk jullie tegen”, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. handelen in strijd met art. 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd en handelen in strijd met art. 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
2. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
3. opzetheling;
4. poging tot een ander door bedreiging met geweld, bedreiging met een feitelijkheid gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1, 2, 3 en 4 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een lagere straf dan geëist, nu de eis niet in verhouding staat tot de door de rechtbank voor dit soort feiten gehanteerde oriëntatiepunten.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Bij een doorzoeking in de woning van verdachte zijn een politiejas, twee vuurwapens met de bijbehorende munitie en een hoeveelheid heroïne aangetroffen. De wapens lagen voor het grijpen en waren gebruiksklaar.
Het voorhanden hebben van een vuurwapen is een ernstig strafbaar feit, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan een onaanvaardbaar risico met zich brengt voor de veiligheid van personen en ernstig inbreuk maakt op de rechtsorde.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan heling van een politiejas. Misbruik van een politiejas kan leiden tot misleiding dan wel nieuwe strafbare feiten
Verdachte heeft zich daarnaast ook nog schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs, te weten heroïne. Het is algemeen bekend dat harddrugs een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Het is ook een feit van algemene bekendheid dat een groot deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong vindt in het gebruik van drugs. Verdachte is hier door zijn handelen medeverantwoordelijk voor.
Tot slot heeft verdachte gepoogd een medewerker van [benadeelde partij] door dreiging met geweld te dwingen zijn rekening te deblokkeren. Verdachte heeft zich op zeer agressieve en beledigende wijze uitgelaten tegen voornoemde medewerker.
Verder heeft de rechtbank in strafverzwarende zin nog in aanmerking genomen dat verdachte, door het blijven ontkennen van zijn strafbaar handelen geen verantwoordelijkheid voor zijn daden heeft genomen.
De rechtbank heeft tevens rekening gehouden met de justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor handelen in strijd met de Opiumwet.
Gezien bovenstaande is een gevangenisstraf van substantiële duur op zijn plaats. De rechtbank acht, alles overwegende, de gevorderde gevangenisstraf passend en geboden.

Inbeslaggenomen goederen

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwerpen, te weten het pistool, de revolver, de magazijnhouder en de munitie zoals vermeld op de beslaglijst d.d. 15 januari 2019 onder de nummers 7 tot en met 10, onttrokken worden aan het verkeer.
De raadsman heeft zich ten aanzien van voornoemde in beslaggenomen voorwerpen niet uitgelaten.
De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
  • 1 Pistool, Walther Pk 380 kleur zwart, G1065960/ inclusief patroonmagazijn half geladen;
  • 1 stuk Munitie Walther Pk 380, G1065964/ magazijnhouder;
  • 1 Revolver Zastava M83, G1065972/ Kaliber: 357 (9x32,5);
  • 6 stuks Patroon, CBC 38spl, G1065978/ Kaliber: .38 special;
vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu het onder feit 1 tenlastegelegde met deze voorwerpen is begaan en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 45, 57, 284, 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2, 3, en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen:
Verklaart de volgende goederen
  • 1 Pistool, Walther Pk 380 kleur zwart, G1065960/ inclusief patroonmagazijn half geladen;
  • 1 stuk Munitie Walther Pk 380, G1065964/ magazijnhouder;
  • 1 Revolver Zastava M83, G1065972/ Kaliber: 357 (9x32,5);
  • 6 stuks Patroon, CBC 38spl, G1065978/ Kaliber: .38 special;
onttrokken aan het verkeer.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. A. Jongsma en
mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Reese-Knigge, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 maart 2019.