ECLI:NL:RBNNE:2019:781
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Veroordeling tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingsvordering
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 1 maart 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een verdachte die was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie had op 7 december 2018 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat. De verdachte, geboren in 1992 en thans gedetineerd, had verklaard dat hij het geld dat bij hem thuis was aangetroffen, had verdiend met de handel in hennep. Tijdens de behandeling op 15 februari 2019 zijn de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman, mr. R.P. van der Graaf, gehoord.
De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte en proces-verbaal van bevindingen van de Politie Noord-Nederland. Uit deze bewijsmiddelen bleek dat er in totaal een bedrag van € 49.170,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel was verkregen door de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat dit bedrag door de verdachte was verdiend met de handel in wiet.
De rechtbank heeft vervolgens het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vastgesteld op € 49.170,00 en de verdachte verplicht tot betaling van dit bedrag aan de staat. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter mr. J. van Bruggen en de rechters mr. A. Jongsma en mr. B.F. Hammerle, bijgestaan door griffier mr. A.C. Fennema.