ECLI:NL:RBNNE:2019:781

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2019
Publicatiedatum
28 februari 2019
Zaaknummer
18/830238-18 ontnemingsvordering
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingsvordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 1 maart 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een verdachte die was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie had op 7 december 2018 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat. De verdachte, geboren in 1992 en thans gedetineerd, had verklaard dat hij het geld dat bij hem thuis was aangetroffen, had verdiend met de handel in hennep. Tijdens de behandeling op 15 februari 2019 zijn de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman, mr. R.P. van der Graaf, gehoord.

De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte en proces-verbaal van bevindingen van de Politie Noord-Nederland. Uit deze bewijsmiddelen bleek dat er in totaal een bedrag van € 49.170,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel was verkregen door de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat dit bedrag door de verdachte was verdiend met de handel in wiet.

De rechtbank heeft vervolgens het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vastgesteld op € 49.170,00 en de verdachte verplicht tot betaling van dit bedrag aan de staat. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter mr. J. van Bruggen en de rechters mr. A. Jongsma en mr. B.F. Hammerle, bijgestaan door griffier mr. A.C. Fennema.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830238-18
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 1 maart 2019 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 7 december 2018 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 49.170,00 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/830238-18 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 15 februari 2019. De officier van justitie, veroordeelde en de raadsman van veroordeelde, mr. R.P van der Graaf, zijn gehoord.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
1. de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 februari 2019, voor zover inhoudende:
Ik heb het geld dat bij mij thuis is aangetroffen, verdiend met de handel in hennep.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 4 oktober 2018, opgenomen op pagina 24 e.v. van het dossier met nummer 2018261773 d.d. 4 november 2018, inhoudende een verklaring van verbalisanten:
Op 4 oktober 2018 waren wij op het adres gelegen aan de [straatnaam] te Groningen ten einde de externe opslagruimte behorende bij de woning voornoemd te doorzoeken. Ik zag in de hoek linksachter in de opslagruimte, een oude groene stalen kast staan. Toen ik de deur opende zagen wij dat er een zwartkleurige rugzak op de onderste plank van de kast stond. Toen wij de rugzak opende zagen wij een groen metalen geldkistje. Toen ik het geldkistje opende met deze sleutel zagen wij, dat hier minstens tienduizend euro in verschillende coupures in zat. (…) In de lade van de keukenblok vond ik tweehonderdtien euro aan coupures.
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 5 oktober 2018, opgenomen op pagina 49 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een verklaring van verbalisanten:
Op vrijdag 5 oktober 2018 hebben wij het inbeslaggenomen geld opnieuw geteld middels een geldtelmachine.
Hierop hebben wij alle in beslag genomen biljetten onder goednummer 1057942 benoemd in de kennisgeving van inbeslagname en voorzien van proces-verbaal nummer 2018261773-18, laten tellen door de hierboven genoemde telmachine. Wij zagen dat de telmachine de volgende telling had uitgevoerd:
- 4 keer 100 eurobankbiljetten;
-735 keer 50 eurobankbiljetten;
-493 keer 20 eurobankbiljetten;
-239 keer 10 eurobankbiljetten;
-12 keer 5 eurobankbiljetten.
Totaal 1473 keer eurobankbiljetten met een totaalwaarde van 48.960 euro.
Hierop hebben wij alle in beslag genomen biljetten onder goednummer 1057940 benoemd in de kennisgeving van inbeslagname en voorzien van proces-verbaal nummer 2018261773-18, laten tellen door de hierboven genoemde telmachine. Wij zagen dat de telmachine de volgende telling had uitgevoerd:
- 2 keer 50 eurobankbiljetten;
-4 keer 20 eurobankbiljetten;
-2 keer 10 eurobankbiljetten;
-2 keer 5 eurobankbiljetten.
Totaal 10 keer eurobankbiljetten met een totaalwaarde van 210 euro.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 1 maart 2019 in de zaak met parketnummer 18/830238-18 onder meer veroordeeld ter zake opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Op grond van de inhoud van de hierboven genoemde wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dit door hem gepleegde strafbare feit.
De rechtbank neemt de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 februari 2019 en voornoemd proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland van 5 oktober 2018 als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van het voormelde strafbare feit wordt geschat.
Uit voornoemd proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland van 5 oktober 2018 blijkt dat onder verdachte een bedrag van € 48.960,00 in beslag is genomen en een bedrag van € 210,00. In totaal is er dan ook een bedrag van € 49.170,00 in beslaggenomen. Uit de verklaring van verdachte volgt dat hij het gehele bedrag heeft verdiend met de handel in wiet.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 49.170,00 voordeel heeft genoten.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het door veroordeelde te betalen bedrag vaststellen op € 49.170,00.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 49.170,00;
- legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 49.170,00 (zegge: negenenveertigduizend eenhonderd zeventig euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze uitspraak is gegeven door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. A. Jongsma en
mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 maart 2019.