ECLI:NL:RBNNE:2019:780

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2019
Publicatiedatum
28 februari 2019
Zaaknummer
18/830238-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het handelen in hennep en harddrugs met vrijspraak voor harddrugs

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 1 maart 2019 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het handelen in hennep en het in bezit hebben van verschillende soorten harddrugs. De verdachte heeft bekend hennep te hebben verhandeld en in bezit te hebben gehad, maar werd vrijgesproken van de beschuldiging van het handelen in harddrugs. De rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering voor het handelen in harddrugs onvoldoende was, terwijl de verdachte wel degelijk schuldig werd bevonden aan de andere feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 10 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank overwoog dat de verdachte eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat zijn handelen aanzienlijke schade toebrengt aan de maatschappij. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van de in beslag genomen scooter bevolen, omdat deze was gebruikt bij strafbare feiten. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf werd eveneens toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830238-18
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/830350-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 maart 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
16 februari 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode 1 april 2018 tot en met 4 oktober 2018, in de
gemeente Groningen, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd, een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende
hennep, zijnde hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst II;
2.
hij op of omstreeks 4 oktober 2018, in de gemeente Groningen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 903 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer
dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2018 tot en met 4 oktober 2018, in
de gemeente Groningen, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
- ( een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA, en/of
- ( een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende 4-Fluoramfetamine, en/of
- ( een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende 4-Gamma Hydroxy
Boterzuur (GHB), en/of
- ( een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde MDMA, 4-Fluoramfetamine en/of 4-Gamma Hydroxy Boterzuur en/of cocaïne
(telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 4 oktober 2018, in de gemeente Groningen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 13,61 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA, en/of
- ongeveer 43,46 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende 4-Fluoramfetamine, en/of
- ongeveer 48,68 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende 4-Gamma Hydroxy Boterzuur (GHB), en/of MDMA en/of amfetamine, en/of
- ongeveer 0,31 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne,
zijnde MDMA, 4-Fluoramfetamine, 4-Gamma Hydroxy Boterzuur, amfetamine en/of cocaïne (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd van de feiten 1, 2, 3 en 4.
De officier van justitie heeft met betrekking tot feit 1 aangevoerd dat verdachte heeft bekend dat hij het afgelopen halfjaar heeft gehandeld in hennep. Verder is er in de woning van verdachte een grote hoeveelheid hennep aangetroffen.
Met betrekking tot de feiten 2 en 4 heeft de officier van justitie betoogd dat er in de woning en schuur van verdachte hennep en verschillende soorten harddrugs zijn aangetroffen. Uit de verschillende processen-verbaal blijkt dat de aangetroffen stoffen harddrugs betreffen. Verdachte heeft dat ook bekend.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 3 aangevoerd dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij de afgelopen 6 maanden geld heeft verdiend met de handel in verdovende middelen. Verder is er een grote som geld bij verdachte aangetroffen. Daarnaast is in de woning en schuur van verdachte een meer dan geringe hoeveelheid harddrugs aangetroffen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 3.
De raadsman heeft daartoe betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat uit het dossier niet blijkt dat verdachte heeft gehandeld in harddrugs. In het dossier bevinden zich geen verklaringen van afnemers. Evenmin bevindt zich in het dossier ander ondersteunend bewijs waaruit blijkt dat verdachte in harddrugs zou hebben gehandeld. Bovendien heeft verdachte alles bekend, behalve dat hij in harddrugs heeft gehandeld.
De raadsman heeft verder betoogd dat de feiten 1, 2 en 4 wel bewezen kunnen worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feit 3 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek ter terechtzitting en het dossier onvoldoende aanknopingspunten bieden op basis waarvan vastgesteld kan worden dat verdachte heeft gehandeld in harddrugs. In de woning en schuur van verdachte zijn harddrugs aangetroffen. De hoeveelheid aangetroffen harddrugs sluit echter niet buiten redelijke twijfel uit dat dit voor eigen gebruik bedoeld was of voor gebruik in de vriendenkring, zoals verdachte heeft verklaard. Daarnaast kan onvoldoende worden uitgesloten dat verdachte het geld dat bij hem thuis is aangetroffen, heeft verdiend met alleen de handel in softdrugs. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat er zich geen enkele verklaring in het dossier bevindt van een afnemer die verklaart bij verdachte harddrugs te hebben gekocht. Eén en ander brengt met zich dat de rechtbank tot de conclusie komt dat niet bewezen kan worden dat verdachte in harddrugs heeft gehandeld.
De rechtbank acht feiten 1, 2 en 4 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Verdachte heeft de feiten 1, 2 en 4 duidelijk en ondubbelzinnig bekend. . De rechtbank volstaat daarom met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
Ten aanzien van feit 1:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 februari 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding van Politie Noord-Nederland d.d. 4 oktober 2018, opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier met nummer 2018261773 d.d. 4 november 2018 inhoudende de verklaring van verbalisanten;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 4 oktober 2018, opgenomen op pagina 34 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verbalisant.
Ten aanzien van feit 2:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 februari 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding van Politie Noord-Nederland d.d. 4 oktober 2018, opgenomen op pagina 1 e.v. van voornoemd dossier d.d. 10 oktober 2018, inhoudende de verklaring van verbalisanten;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 4 oktober 2018, opgenomen op pagina 24 e.v. van voornoemd dossier met nummer 2018261773 d.d. 10 oktober 2018, inhoudende de verklaring van verbalisanten.
4. een kennisgeving van inbeslagneming van Politie Noord-Nederland d.d. 4 oktober 2018, opgenomen op pagina 6 e.v. van voornoemd dossier;
5. een kennisgeving van inbeslagneming van Politie Noord-Nederland d.d. 4 oktober 2018, opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier;
6. een kennisgeving van inbeslagneming van Politie Noord-Nederland d.d. 4 oktober 2018, opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier;
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 4 oktober 2018, opgenomen op pagina 34 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verbalisant.
Feit 4:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 februari 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verdovende middelen van Politie Noord-Nederland d.d. 10 oktober 2018, opgenomen op pagina 67 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verbalisanten.
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal FTIR van Politie Noord-Nederland d.d. 10 oktober 2018, opgenomen op pagina 71 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verbalisant;
4. een schriftelijk bescheid, te weten een rapport NFiDent d.d. 11 oktober 2018, opgenomen op pagina 76;
5. een schriftelijk bescheid, te weten een rapport NFiDent d.d. 11 oktober 2018, opgenomen op pagina 77;
6. een schriftelijk bescheid, te weten een rapport NFiDent d.d. 15 oktober 2018, opgenomen op pagina 78;
7. een schriftelijk bescheid, te weten een rapport Identificatie van drugs en precursoren d.d. 25 oktober 2018, als los document gevoegd bij voornoemd dossier;
8. een schriftelijk bescheid, te weten een rapport Identificatie van drugs en precursoren d.d. 29 november 2018, als los document gevoegd bij voornoemd dossier.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1, 2 en 4 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in of omstreeks de periode 1 april 2018 tot en met 4 oktober 2018, in de
gemeente Groningen meermalen (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst II;
2.
hij op 4 oktober 2018, in de gemeente Groningen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 903 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op 4 oktober 2018, in de gemeente Groningen, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 13,61 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA, en
- ongeveer 43,46 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende 4-Fluoramfetamine, en
- ongeveer 48,68 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende 4-Gamma Hydroxy Boterzuur (GHB), en/of MDMA en/of amfetamine, en
- ongeveer 0,31 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne,
zijnde MDMA, 4-Fluoramfetamine, 4-Gamma Hydroxy Boterzuur, amfetamine en/of cocaïne telkens middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet
gegeven verbod;
2. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod;
4. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1, 2, 3, en 4 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Bij haar strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de eerdere veroordelingen voor drugsdelicten en het feit dat verdachte tijdens het plegen van de feiten in een proeftijd liep. Ook heeft de officier van justitie rekening gehouden met de houding van verdachte en het advies van de reclassering.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een gedeelte voorwaardelijke gevangenisstraf. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte al geruime tijd in voorlopige hechtenis zit. De duur van een op te leggen gevangenisstraf zal niet veel langer zijn dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis zit. De raadsman heeft daarom ook opheffing van de voorlopige hechtenis verzocht. Verder heeft de raadsman nog aangevoerd dat verdachte wellicht twijfelt of hij bereid is zich aan eventuele voorwaarden te houden, maar dat het voor verdachte wel goed zou zijn als hij zich nog aan voorwaarden van de reclassering zou moeten houden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de reclassering van 17 december 2018, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van 6 maanden in hennep gedeald. Daarnaast is bij hem thuis een aanzienlijke hoeveelheid hennep aangetroffen evenals verschillende soorten harddrugs.
Het is een feit van algemene bekendheid dat verdovende middelen grote schade toebrengen aan het sociaal-maatschappelijk functioneren van diegenen die daaraan verslaafd zijn. Bovendien brengt de verslavingsproblematiek en de daarmee samenhangende criminaliteit van drugsgebruikers mee dat aan de maatschappij jaarlijks grote schade wordt berokkend. Verdachte is hier door zijn handelen medeverantwoordelijk voor. Daarnaast gaat het dealen van drugs op straat gepaard met een hoop overlast en gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en heeft kennelijk slechts gehandeld uit winstbejag.
De rechtbank heeft verder nog acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Daarnaast bevond verdachte zich in een proeftijd. De eerdere veroordeling voor druggerelateerde delicten heeft kennelijke onvoldoende effect gehad. De rechtbank houdt tevens, op grond van de justitiële documentatie van verdachte, rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 17 december 2018 door Reclassering Nederland. Uit dit rapport volgt dat er vanuit de reclassering vanaf 2017 is ingezet op het stabiliseren van de verschillende leefgebieden en het creëren van een vangnet voor verdachte. Het gecreëerde vangnet, de gestabiliseerde leefgebieden en het gecreëerde toekomstperspectief hebben echter niet tot het gewenste resultaat geleid. Er is sprake geweest van een schijnaanpassing. Verdachte heeft betrokken instanties bewust een rad voor ogen gedraaid. Een reclasseringstraject lijkt in die zin contra geïndiceerd. De reclassering schat in dat verdachte alleen leert door middel van afstraffen en het direct ervaren van de consequenties van zijn keuzes.
Op grond van al het voorgaande acht de rechtbank slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als strafmodaliteit passend en geboden. Voor het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf ziet de rechtbank geen grond, gelet op het feit dat de eerder opgelegde voorwaarden verdachte er geenszins van hebben weerhouden zijn criminele activiteiten voort te zetten.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank tot slot gelet op de Landelijke Oriëntatiepunten voor Straftoemeting. Voor het dealen in en het in bezit hebben van wiet, alsmede het in bezit hebben van verschillende soorten harddrugs zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen.

Beslag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen scooter verbeurd moet worden verklaard, omdat de scooter is betaald met geld dat verdachte heeft verdiend met de handel in verdovende middelen. Bovendien zijn met de scooter stafbare feiten gepleegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de in beslag genomen scooter moet worden teruggegeven aan de beslagene, te weten verdachte, omdat de scooter niet is betaald met geld dat is verdiend met de handel in wiet. Verdachte heeft eerder een ongeluk gehad met een andere scooter waarna de verzekering geld heeft uitgekeerd. Verdachte heeft met het geld dat de verzekering heeft uitgekeerd de scooter gekocht die in beslag is genomen. Verder blijkt uit het dossier niet dat de scooter is gebruikt bij drugstransporten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt met betrekking tot het in beslag genomen voorwerp als volgt.
De rechtbank acht de in beslag genomen scooter (merk Peugeot speedfight) vatbaar voor verbeurdverklaring. In het dossier bevindt zich een proces-verbaal, waaruit blijkt dat verdachte op zijn scooter reed op het moment dat hij werd aangehouden met bij zich meerdere gripzakjes met daarin wiet en hasj. In de buddyseat van de scooter zijn vervolgens nog een weegschaal en meerdere lege gripzakjes aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat uit voorgaande voldoende blijkt dat met de scooter strafbare feiten zijn gepleegd.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 3 oktober 2016 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot - onder meer - een gevangenisstraf van 243 dagen, waarvan 240 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 18 oktober 2016. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 11december 2018 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Omdat veroordeelde de bewezenverklaarde feiten 1, 2 en 4 heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

Verklaart verbeurd de in beslag genomen scooter, merk Peugeot speedfight.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/830350-15:

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 3 oktober 2016, te weten: 240 dagen gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. A. Jongsma en
mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 maart 2019.