ECLI:NL:RBNNE:2019:5956

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
LEE 19/2419
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek tot herziening van arbeidsvermogen en loonwaarde meting

In deze zaak heeft eiser op 9 juli 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde op zijn verzoek tot herziening van zijn arbeidsvermogen en loonwaarde meting. Het onderzoek ter zitting vond plaats op 12 september 2019, waarbij eiser aanwezig was en verweerder niet. Eiser heeft in zijn verzoeken verwezen naar eerdere correspondentie met verweerder over de beoordeling van zijn arbeidsvermogen en het vaststellen van een loonwaarde meting per 3 januari 2017. Eiser stelt dat hij recht heeft op een loonwaarde meting en dat verweerder nalatig is geweest in het nemen van een besluit op zijn verzoeken.

De rechtbank heeft overwogen dat er geen sprake is van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, omdat verweerder reeds op de door eiser genoemde onderwerpen heeft beslist. Eiser heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht die de rechtbank zouden kunnen overtuigen van het tegendeel. De rechtbank heeft het beroep van eiser dan ook niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, en is openbaar uitgesproken op 17 oktober 2019. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/2419

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats] , eiser
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 9 juli 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn herzieningsverzoek.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2019. Eiser is verschenen.
Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij e-mail van 11 juli 2018 heeft eiser verweerder om nadere inlichtingen verzocht met betrekking tot artikel 22a van de Participatiewet (Pw).
1.2.
Bij e-mail van 12 juli 2018 heeft eiser, onder verwijzing naar een eerder verzoek van september 2017, verweerder er op gewezen nalatig te zijn geweest ter zake van het ambtshalve vaststellen van een loonwaarde meting per 3 januari 2017, als onderdeel van eisers verzoek tot beoordeling van zijn arbeidsvermogen per die datum.
Eiser stelt dat hij eind oktober 2016, toen hij helemaal niet meer in staat was om te werken c.q. arbeidsongeschikt voor het eigen werk was, arbeidsbeperkingen had, dat er recht bestaat op maximaal 70% van het minimumloon en dat per 1 mei 2017 een gevalideerde loonwaarde meting had behoren plaats te vinden.
1.3.
Bij e-mail van 15 augustus 2018 heeft eiser verweerder herinnerd aan zijn verzoek tot herbeoordeling per 3 januari 2017.
1.4.
Bij e-mail van 25 september 2018 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn herzieningsverzoek met betrekking tot de beoordeling van het arbeidsvermogen bij aanvang van de proefplaatsing op 3 januari 2017, het niet toepassen van de opname in het doelgroepregister, alsmede de daaraan voorafgaande loonwaarde meting per 3 januari 2017.
1.5.
Bij e-mail van 26 oktober 2018 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn herzieningsverzoek met betrekking tot de beoordeling van het arbeidsvermogen bij aanvang van de proefplaatsing op 3 januari 2017, het niet toepassen van de opname in het doelgroepregister, alsmede de daaraan voorafgaande loonwaardemeting per 3 januari 2017.
1.6.
Bij e-mail van 29 juni 2019 heeft eiser verweerder er op gewezen dat hij nog steeds geen besluit heeft ontvangen met betrekking tot zijn herzieningsverzoek. Eiser verzoekt verweerder binnen 72 uur te beslissen en persisteert op betaling van de maximale dwangsom.
1.7.
Eiser was per 3 januari 2017 via de gemeente middels een proefplaatsing werkzaam bij [naam] . Per 1 mei 2017 trad eiser voor 24 uur in dienst tegen het minimumloon. In juni 2018 is eiser op non-actief gesteld. Hij kreeg nog tot eind 2018 uitbetaald.
Eiser stelt dat uit de rapportage van de verzekeringsarts ( [naam 1] ) van 14 juli 2019 blijkt dat hij slechts 6 uur per dag kon werken, zodat hij dus nooit het wettelijk minimumloon kon verdienen. Dus komt hij, aldus eiser, in aanmerking voor een loonwaarde meting zoals beschreven in de Pw en had hij al bij aanvang van de proefplaatsing recht op het wettelijk minimumloon. Verweerder had bijvoorbeeld een loonkosten-subsidie kunnen geven.
1.8
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank reeds op het herzieningsverzoek heeft beslist. Subsidiair stelt verweerder er geen procesbelang is op grond van de terugvordering.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
2.1.
Op 1 januari 2018 hebben eiser en [naam 2] beroepen ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun zelfstandig verzoek van 30 september 2017. Deze zaak is geregistreerd onder nummers LEE 18/127 en 18/128.
2.1.
Bij uitspraak van 15 maart 2018 heeft de rechtbank in die zaak het volgende overwogen:
“(…) anders dan eisers hebben gesteld, [is] geen sprake van het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank overweegt hiertoe dat eisers in hun beroepschriften hebben aangevoerd dat verweerder in een bezwaarprocedure in het kader van een terugvorderingsbesluit geen aandacht heeft besteed aan hun aanvullende gronden ingediend op 30 september 2017. Volgens eisers behoren deze gronden die onbehandeld zijn gebleven ingevolge artikel 79 van de Participatiewet (Pw) als een zelfstandig verzoek beschouwd te worden. Bij brief van 11 december 2017 hebben eisers verweerder in gebreke gesteld. Bij het beroep van 1 januari 2018 hebben eisers gesteld dat recht is op een dwangsom.
5. Uit de dossierstukken maakt de rechtbank op dat eisers bij mailbericht van 30 september 2017 aanvullende gronden van bezwaar hebben ingediend. Uit de dossierstukken (mailbericht van eiser van 14 oktober 2017) kan ook worden opgemaakt dat verweerder een beslissing op bezwaar heeft genomen. Dit betekent dat tegen die beslissing op bezwaar beroep als rechtsmiddel openstaat. In het kader van dat beroep kunnen eisers aanvoeren dat verweerder geen of onvoldoende acht heeft geslagen op hun gronden van bezwaar. De aanvullende gronden van bezwaar kunnen niet worden aangemerkt als een zelfstandig verzoek van eisers een besluit te nemen (…)”.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat er geen sprake is van een beroep niet tijdig beslissen op een aanvraag. De beroepen wordt niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 28 februari 2019 verklaart de rechtbank het verzet ongegrond.
2.2.
Eiser stelt zich op het standpunt dat er wel sprake is van een beroep niet tijdig beslissen, nu verweerder in geen van de besluiten in de bezwaarfase de kwesties heeft behandeld.
2.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder reeds op de door eiser genoemde onderwerpen heeft beslist. Desgevraagd ter zitting heeft eiser ook geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren gebracht.
3. Het beroep is niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van mr. M.B.A. Mensink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.