In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 december 2019 uitspraak gedaan in een rekestprocedure tussen verzoeker [A] en de Bestuurscommissie Bargerveen-Schoonebeek. De procedure betreft een geschil over de toedeling van gronden in het kader van een herverkaveling, waarbij de vraag centraal staat of de commissie rekening had moeten houden met een pachtcontract dat door [A] was ingediend. De rechtbank had eerder op 3 september 2019 een tussenbeschikking gegeven waarin werd geoordeeld dat de commissie rekening had moeten houden met de pachtinbreng van [A]. De commissie stelde echter dat het pachtcontract niet geregistreerd was en dat zij daarom geen rekening hoefde te houden met de pacht bij het opstellen van het ruilplan.
De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gehoord. [A] voerde aan dat de pachtovereenkomst bij de toedeling van de gronden had moeten worden betrokken, omdat volgens hem sprake was van een stilzwijgend verlengde pacht. De rechtbank oordeelde echter dat de pachtovereenkomst, die op 22 juni 2001 was gesloten, een eenmalige overeenkomst van 12 jaar was die niet voor stilzwijgende verlenging vatbaar was. Hierdoor was de commissie gerechtigd om de pachtovereenkomst niet te betrekken in de herverkaveling.
De rechtbank concludeerde dat het beroep van [A] ongegrond was en dat de commissie in redelijkheid had kunnen stellen dat zij het maximale voor [A] had bereikt. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking werd openbaar uitgesproken door mr. A. van der Meer.