ECLI:NL:RBNNE:2019:5853

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
C/17/166401
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindbeschikking inzake pachtcontract en herverkaveling in de zaak van [A] tegen de Bestuurscommissie Bargerveen-Schoonebeek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 december 2019 uitspraak gedaan in een rekestprocedure tussen verzoeker [A] en de Bestuurscommissie Bargerveen-Schoonebeek. De procedure betreft een geschil over de toedeling van gronden in het kader van een herverkaveling, waarbij de vraag centraal staat of de commissie rekening had moeten houden met een pachtcontract dat door [A] was ingediend. De rechtbank had eerder op 3 september 2019 een tussenbeschikking gegeven waarin werd geoordeeld dat de commissie rekening had moeten houden met de pachtinbreng van [A]. De commissie stelde echter dat het pachtcontract niet geregistreerd was en dat zij daarom geen rekening hoefde te houden met de pacht bij het opstellen van het ruilplan.

De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gehoord. [A] voerde aan dat de pachtovereenkomst bij de toedeling van de gronden had moeten worden betrokken, omdat volgens hem sprake was van een stilzwijgend verlengde pacht. De rechtbank oordeelde echter dat de pachtovereenkomst, die op 22 juni 2001 was gesloten, een eenmalige overeenkomst van 12 jaar was die niet voor stilzwijgende verlenging vatbaar was. Hierdoor was de commissie gerechtigd om de pachtovereenkomst niet te betrekken in de herverkaveling.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van [A] ongegrond was en dat de commissie in redelijkheid had kunnen stellen dat zij het maximale voor [A] had bereikt. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking werd openbaar uitgesproken door mr. A. van der Meer.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rekestnummer: C/17/166401/ HA RK 19-51
beschikking van 3 december 2019
in de zaak van
[A] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. A.A. Westers,
tegen
de BESTUURSCOMMISSIE BARGERVEEN-SCHOONEBEEK,zetelende te Assen,
verweerder,
gemachtigde: mr. E. Sportel,
met als belanghebbende
[B] ,wonende te [woonplaats] ,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [A] , de commissie en [B] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de tussenbeschikking van 3 september 2019;
- de brief van de commissie 18 september 2019, ingekomen op 19 september 2019;
- de brief van [A] van 23 oktober 2019.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In de tussenbeschikking heeft de rechtbank op basis van de haar op dat moment bekende informatie als voorlopig oordeel gegeven dat de commissie bij de toedeling van gronden rekening had moeten houden met de pachtinbreng van [A] . De rechtbank heeft de commissie in de gelegenheid gesteld een toelichting te geven over de registratie van het pachtcontract en zij heeft [A] in de gelegenheid gesteld om daarop te antwoorden.
2.2.
De commissie stelt zich op het standpunt dat zij bij het opstellen van het ruilplan geen rekening hoefde te houden met het pachtcontract omdat sprake was van niet geregistreerde, liberale pacht. De commissie heeft als bijlage bij haar brief de pachtovereenkomst toegestuurd. De commissie stelt zich verder op het standpunt dat ook als sprake zou zijn geweest van reguliere (verlengde) geregistreerde pacht, zij niet tot een andere toedeling had kunnen komen omdat een groot deel van de huiskavel in de toekomstige bufferzone ligt en het belang van de verkaveling aanpassing van de huiskavel rechtvaardigt. De commissie is van mening dat zij het maximale voor [A] heeft bereikt door een naastgelegen melkveebedrijf te verplaatsen en grond van Assen direct grenzend aan de overige eigendom van [A] tegenover de bedrijfsgebouwen toe te delen.
2.3.
[A] voert aan dat de pachtovereenkomst bij toedeling van de gronden had moeten worden betrokken omdat volgens hem sprake is van een pachtsituatie waarbij de pacht stilzwijgend is verlengd. Verder betwist hij dat de commissie zich heeft ingespannen om het maximale voor [A] te bereiken en voert hij aan dat dit te danken is aan de medewerking van de verplaatste buurman en van [A] zelf.
2.4.
De rechtbank is, anders dan in de tussenbeschikking voorlopig was geoordeeld, van oordeel dat de commissie de pachtovereenkomst niet heeft hoeven te betrekken in de herverkaveling. De commissie heeft de pachtovereenkomst bij brief van 18 september 2019 alsnog toegezonden. Daaruit blijkt dat Assen en [A] op 22 juni 2001 zijn overeengekomen dat de pacht een eenmalige overeenkomst van 12 jaar is die niet voor stilzwijgende verlenging vatbaar is. In die overeenkomst zijn de destijds toepasselijke wetsartikelen over stilzwijgende verlenging immers uitgesloten zodat er geen van rechtswege verlengd pachtcontract is. De commissie heeft zich dus op het standpunt kunnen stellen dat zij bij het opstellen van het ruilplan geen rekening heeft hoeven en kunnen houden met de pachtrelatie. Dat betekent dat het beroep van [A] ongegrond is.
2.5.
De rechtbank overweegt nog ten overvloede dat de commissie zich terecht (subsidiair) op het standpunt stelt dat, ook als sprake zou zijn geweest van reguliere geregistreerde pacht, zij niet tot een andere toedeling zou zijn gekomen. De commissie heeft in redelijkheid kunnen overwegen dat het belang van de verkaveling, in het bijzonder de geplande bufferzone ten zuiden van het Bargerveen, een aanpassing van de huiskavel rechtvaardigt. De rechtbank is, los van de vraag aan wiens inspanningen het te danken is, van oordeel dat de commissie in redelijkheid concludeert dat voor [A] het maximaal haalbare is bereikt.
2.6.
De conclusie is dat het beroep ongegrond is. De rechtbank ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart het beroep ongegrond;
3.2. compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gewezen door mr. A. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2019.
type: CvdD