In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 september 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen [A] en de Bestuurscommissie Bargerveen-Schoonebeek, met als belanghebbende de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM). [A] heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de commissie, waarin hij geen perceel toegewezen kreeg in het kader van een ruilplan voor de herverkaveling van Nieuw-Schoonebeek. [A] stelt dat het besluit onterecht is, omdat zijn kavel aan een derde in eigendom overgaat zonder dat hij een andere kavel toegewezen krijgt. Hij vraagt om een andere kavel of een hogere vergoeding, omdat zijn perceel niet agrarisch in gebruik is en volgens hem een hogere waarde vertegenwoordigt.
De commissie heeft echter geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek van [A], omdat de inbreng van zijn kavel te klein is om een andere kavel aan hem toe te delen zonder ondoelmatige perceelvorming. De rechtbank heeft in haar beoordeling overwogen dat de commissie in redelijkheid heeft kunnen besluiten om [A] geen kavel toe te delen, gezien de geringe oppervlakte van zijn perceel en het belang van een doelmatige verkaveling. Het subsidiaire verzoek van [A] om een hogere vergoeding is eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat de hoogte van de vergoeding in een latere procedure kan worden aangevochten.
De rechtbank heeft het beroep van [A] ongegrond verklaard en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Tegen deze beschikking staat voor belanghebbenden beroep in cassatie open bij de Hoge Raad, binnen drie maanden na de uitspraak.