ECLI:NL:RBNNE:2019:5852

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
C/17/166328
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot vaststelling ruilplan herverkaveling Nieuw-Schoonebeek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 september 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen [A] en de Bestuurscommissie Bargerveen-Schoonebeek, met als belanghebbende de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM). [A] heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de commissie, waarin hij geen perceel toegewezen kreeg in het kader van een ruilplan voor de herverkaveling van Nieuw-Schoonebeek. [A] stelt dat het besluit onterecht is, omdat zijn kavel aan een derde in eigendom overgaat zonder dat hij een andere kavel toegewezen krijgt. Hij vraagt om een andere kavel of een hogere vergoeding, omdat zijn perceel niet agrarisch in gebruik is en volgens hem een hogere waarde vertegenwoordigt.

De commissie heeft echter geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek van [A], omdat de inbreng van zijn kavel te klein is om een andere kavel aan hem toe te delen zonder ondoelmatige perceelvorming. De rechtbank heeft in haar beoordeling overwogen dat de commissie in redelijkheid heeft kunnen besluiten om [A] geen kavel toe te delen, gezien de geringe oppervlakte van zijn perceel en het belang van een doelmatige verkaveling. Het subsidiaire verzoek van [A] om een hogere vergoeding is eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat de hoogte van de vergoeding in een latere procedure kan worden aangevochten.

De rechtbank heeft het beroep van [A] ongegrond verklaard en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Tegen deze beschikking staat voor belanghebbenden beroep in cassatie open bij de Hoge Raad, binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rekestnummer: C/17/166328/ HA RK 19-39
Beschikking van 3 september 2019
in de zaak van
[A] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
verschenen in persoon,
tegen
de BESTUURSCOMMISSIE BARGERVEEN-SCHOONEBEEK,zetelende te Assen,
verweerder,
gemachtigde: mr. E. Sportel,
met als belanghebbende
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEDERLANDSE AARDOLIE MAATSCHAPPIJ,statutair gevestigd te Assen,
gemachtigde: M.J. Eurlings.
Partijen zullen hierna [A] , de commissie en de NAM genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het ontwerpbesluit voor het ruilplan voor de herverkaveling Nieuw-Schoonebeek (hierna: het blok)
- de zienswijze van [A] van 27 juli 2018
- het besluit tot vaststelling van het ruilplan van 12 februari 2019
- het verzoekschrift van 4 april 2019, ingekomen op 5 april 2019
- het verweerschrift van de commissie, ingekomen op 10 juli 2019
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling gehouden op 16 juli 2019
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[A] brengt een perceel met een oppervlakte van 0.01.74 ha als eigendom in. Over dit perceel loopt een NAM-weg. [A] ontvangt voor de verhuur van zijn grond een vergoeding van de NAM.
2.2.
In het ruilplan is aan [A] geen perceel toegedeeld.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[A] stelt in beroep (samengevat) dat hij zich niet kan verenigen met het besluit omdat dit voor hem tot gevolg heeft dat zijn kavel aan een derde in eigendom overgaat, terwijl hij geen ander perceel krijgt toebedeeld. [A] stelt dat hij de kosten voor opslag van veevoer nu bekostigt uit de opbrengsten van het verhuren van de NAM-weg die over zijn perceel gaat. [A] wenst een andere kavel toegedeeld te krijgen die eenzelfde waarde vertegenwoordigt. Mocht dat niet mogelijk zijn, dan wil [A] een hogere vergoeding ontvangen omdat het perceel niet agrarisch in gebruik is en geen cultuurgrond betreft, zodat het perceel volgens hem een hogere waarde vertegenwoordigt. [A] beroept zich op een uitspraak uit 2009 waarin is geoordeeld dat op de vergoeding van NAM-locaties een factor 13 toegepast moet worden.
3.2.
De commissie concludeert tot niet-ontvankelijkheid, althans afwijzing van het verzoek. Zij voert aan (samengevat) dat de door [A] ingebrachte kavel niet meer aan [A] is toebedeeld omdat de inbreng een dermate klein stukje grond onder een NAM-weg is dat compensatie in grond elders niet te realiseren valt en leidt tot een ondoelmatige perceelvorming, wat niet in het belang is van de verkaveling.
3.3.
De NAM is van plan om de huurovereenkomst per 1 januari 2020 op te zeggen omdat de weg niet meer wordt gebruikt.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 58, tweede lid, WILG, kan in het ruilplan worden bepaald dat een eigenaar, in afwijking van artikel 56, tweede lid, WILG, een algehele vergoeding in geld zal ontvangen indien de oppervlakte van zijn in een blok gelegen onroerende zaken zo gering is dat de toepassing van artikel 56, tweede lid, zou leiden tot de vorming van een niet behoorlijk te exploiteren kavel en hij geen redelijk belang heeft bij het verkrijgen van een zodanige kavel.
4.2.
De rechtbank is in het licht van die bepaling van oordeel dat de commissie in redelijkheid heeft kunnen besluiten om [A] geen kavel meer toe te delen. De commissie heeft daarbij in overweging kunnen nemen dat het verkavelingsbelang zich ertegen verzet om [A] op een andere plek een kleine, niet te exploiteren kavel, toe te delen. Daarmee wordt immers een ondoelmatig perceel gevormd. Het beroep tegen de toedeling is ongegrond.
4.3.
Het subsidiaire beroep van [A] om een hogere vergoeding toe te kennen, is niet-ontvankelijk. Zoals de commissie heeft toegelicht, zal aan [A] bij het opstellen van de lijst der geldelijke regelingen de waarde van de inbreng worden vergoed. Als [A] het niet eens is met de hoogte van de vergoeding kan hij dat in de procedure in het kader van de lijst der geldelijke regelingen aan de orde stellen.
4.4.
De conclusie is dat het beroep ongegrond is. De rechtbank zien in de aard van de zaak aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1.
verklaart het beroep ongegrond;
5.2. compenseert de kosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gewezen door mr. A. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2019.
type: CvdD
coll:
Rechtsmiddelverwijzing
Tegen deze beschikking staat voor de belanghebbenden, waaronder verzoeker, die voor de rechtbank zijn verschenen en voor de uitvoeringscommissie beroep in cassatie open bij de Hoge Raad te ’s-Gravenhage overeenkomstig de artikelen 426 tot en met 429 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het beroep in cassatie moet worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. Het beroep wordt aangebracht bij een door een advocaat bij de Hoge Raad getekend verzoekschrift en ingediend bij de griffie van de Hoge Raad.