ECLI:NL:RBNNE:2019:5845

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 september 2019
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
C/17/166396
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen waterlossing in het kader van ruilplan herverkaveling Nieuw-Schoonebeek

In de zaak van [A] en [B], beiden wonende te [woonplaats], hebben zij beroep ingesteld tegen de BESTUURSCOMMISSIE BARGERVEEN-SCHOONEBEEK, zetelende te Assen, met als gemachtigde mr. E. Sportel. De zaak betreft een verzoek tot wijziging van het ruilplan voor de herverkaveling Nieuw-Schoonebeek, waarin een waterlossing is geprojecteerd die de huiskavel van [A] c.s. doorsnijdt. De rechtbank heeft op 10 september 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van [A] c.s. ongegrond is verklaard. De rechtbank oordeelde dat de waterlossing noodzakelijk is voor de afwatering van de percelen en dat de commissie niet bevoegd is om de toegewezen percelen in het kader van het ruilplan te wijzigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaren van [A] c.s. tegen het ruilplan niet langer handhaven, behalve het punt over de waterlossing. De rechtbank heeft ook overwogen dat het waterschap bereid is om de situatie te heronderzoeken en mogelijke oplossingen te zoeken, maar dat de waterlossing niet geheel kan worden geschrapt. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rekestnummer: C/17/166396 HA RK 19-49
Beschikking van 10 september 2019
in de zaak van

1.[A] ,2. [B] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
gemachtigde: mr. A. van Lohuizen.
tegen
de BESTUURSCOMMISSIE BARGERVEEN-SCHOONEBEEK,zetelende te Assen,
verweerder,
gemachtigde: mr. E. Sportel,
met als belanghebbenden
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
WATERSCHAP VECHTSTROMEN,
gemachtigde: T. Dijkstra en J. Kroeze,
en als belanghebbenden, tevens zelfstandig reclamanten:
2. [C] ,
wonende te [woonplaats] ,
gemachtigde: ir. S. Boonstra,
3.
[D]4. [E] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
gemachtigde: ir. S. Boonstra.
Partijen worden hierna [A] c.s., de commissie, het waterschap en de overige belanghebbenden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het ontwerpbesluit voor het ruilplan voor de herverkaveling Nieuw-Schoonebeek (hierna: het blok)
- de daartegen door [A] c.s. op 19 juli 2018 ingediende zienswijze
- het besluit tot vaststelling van het ruilplan van 12 februari 2019
- het verzoekschrift van 8 april 2019, ingekomen op 9 april 2019
- het verweerschrift van de commissie
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling gehouden op 24 juni 2019
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
In het inrichtingsplan Nieuw-Schoonebeek van 13 oktober 2009 is een nieuw waterbeheersingsplan opgenomen. Het plan voorziet onder meer in de aanleg van dwarsgangen achter de bedrijven langs de Europaweg om de waterafvoer te verbeteren. Hiertoe zijn gronden aan het waterschap toegewezen.
2.2.
Op de huiskavel die [A] c.s. inbrengen ten noorden van de Europaweg en die hen ook grotendeels weer is toegedeeld, is in het ruilplan een waterlossing geprojecteerd die hun kavel doorsnijdt.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[A] c.s. verzoeken de rechtbank hun beroep gegrond verklaren, het ruilplan gewijzigd vast te stellen, althans Gedeputeerde Staten op te dragen een heroverweging te laten plaatsvinden, met veroordeling van de commissie in de proceskosten. [A] c.s. stellen daartoe (samengevat) dat de achter hun huiskavel geprojecteerde dwarssloot een scheiding veroorzaakt tussen de huiskavel en de overgrote rest van het perceel. [A] c.s. stellen dat deze sloot niet in het belang van de ruilverkaveling is gerealiseerd omdat vrijwel niets overblijft van de huiskavel wat een afwaardering van hun percelen tot gevolg zou hebben. Volgens [A] c.s. is het ruilplan in strijd met artikel 15 en 17 van de Bilg. Verder blijkt volgens [A] c.s. niet dat de sloot noodzakelijk is en zijn alternatieven denkbaar. [A] c.s. stellen dat zij door de dwarssloot een extra stukje, waardeloze, grond krijgen toebedeeld en dat zij hiervan financieel nadeel ondervinden. [A] c.s. stellen voor dat het onderzoek van het waterschap snel van start gaat en wordt afgewacht zodat, mocht blijken dat de sloot inderdaad niet noodzakelijk is, dit uit het ruilplan kan worden gehaald.
De overige beroepsgronden uit het verzoekschrift (over tussensloten, vergelijkbare hoedanigheid en pachtverhoudingen) hebben [A] c.s. ter zitting ingetrokken.
3.2.
De commissie concludeert tot niet-ontvankelijkheid, althans afwijzing van het verzoek. De gronden die nodig zijn voor de waterlossing zijn in het onherroepelijk geworden inrichtingsplan aan het waterschap toegewezen en dit valt buiten het kader van de toedeling. De korting/vermindering die ontstaat door de toewijzing, valt binnen de wettelijke marges. Het is aan het waterschap om te beslissen hoe ze de haar toegewezen gronden aanwendt.
3.3.
Het waterschap heeft ter zitting toegelicht dat, om de percelen droog te houden, een waterlossing over een gedeelte van het perceel van [A] vanuit het westen in oostelijke richting nodig is. Door die waterlossing kan het overtollige water via de nog te realiseren (hoofd) waterlossing van het noorden naar het zuiden worden afgevoerd, terwijl momenteel nog water moet worden afgepompt. Het waterschap is bereid om de situatie te heronderzoeken en te praten over een oplossing, maar zij verwacht niet dat een waterlossing geheel achterwege kan blijven.
3.4.
De overige belanghebbenden, tevens zelfstandig reclamanten, sluiten zich aan bij [A] c.s..

4.4. De beoordeling4.1. De rechtbank stelt vast dat [A] c.s., behoudens het punt over de waterlossing, hun bezwaren tegen het ruilplan niet langer handhaven omdat zij hun bezwaren tegen de toegekende waarde en tegen de sanering in het kader van de lijst geldelijke regelingen zullen aanvoeren.

4.2.
In het onherroepelijk geworden inrichtingsplan zijn aan het waterschap percelen toegewezen om een waterlossing met een onderhoudspad te realiseren. De commissie is gebonden aan de beslissing in het inrichtingsplan om die gronden toe te wijzen. De commissie is niet bevoegd om de toegewezen percelen in het kader van het ruilplan toe te delen en ook de rechtbank kan niet aan deze uitgangspunten tornen. Dat het ruilplan op dit punt in strijd is met het doel van de wet en de herverkavelingsmethodiek, volgt de rechtbank niet. Bovendien heeft het waterschap ter zitting uiteengezet wat het nut en de noodzaak van de waterlossing is. Gesteld noch gebleken is dat [A] c.s. door de toewijzing aan het waterschap meer worden gekort dan op grond van artikel 56 van de Wilg is toegestaan.
Het beroep op de artikelen 17 en 15 Bilg gaat niet op omdat de gronden aan het waterschap zijn toegewezen in het inrichtingsplan en niet in het ruilplan zijn toegedeeld. De toewijzing valt buiten het ruilplan. Het beroep van [A] c.s. is daarom ongegrond.
4.3.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat ter zitting is gebleken dat het waterschap bereid is de situatie te heronderzoeken en een oplossing te zoeken door bijvoorbeeld de sloot noordelijker te leggen. Bovendien is zij bereid om brede dammen aan te leggen zodat een goede overschrijdbaarheid ontstaat. Door dat laatste worden de nadelen van de aanleg van een waterlossing voor een groot deel teniet gedaan.
4.4.
De conclusie is dat het beroep ongegrond is. De rechtbank ziet in de aard van de zaak aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart het beroep ongegrond,
5.2.
compenseert de kosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gewezen door mr. A. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2019.
type: CvdD
coll:
Rechtsmiddelverwijzing
Tegen deze beschikking staat voor de belanghebbenden, waaronder verzoeker, die voor de rechtbank zijn verschenen en voor de uitvoeringscommissie beroep in cassatie open bij de Hoge Raad te ’s-Gravenhage overeenkomstig de artikelen 426 tot en met 429 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het beroep in cassatie moet worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. Het beroep wordt aangebracht bij een door een advocaat bij de Hoge Raad getekend verzoekschrift en ingediend bij de griffie van de Hoge Raad.