ECLI:NL:RBNNE:2019:5825

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
18/720035-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met voorwaardelijk opzet in uitgaansgelegenheid

Op 3 december 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De zaak vond plaats in een uitgaansgelegenheid in Drachten op 17 februari 2019, waar de verdachte de aangever met een glas in het gezicht zou hebben geslagen, wat resulteerde in blijvende littekens. De rechtbank moest beoordelen of er sprake was van zware mishandeling of poging tot zware mishandeling. De verdachte ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat er een persoonsverwisseling had plaatsgevonden met zijn tweelingbroer. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangever en getuigen voldoende bewijs boden voor de poging tot zware mishandeling, maar niet voor de zware mishandeling zelf. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primaire feit, maar achtte de poging tot zware mishandeling bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 7 maanden op, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat de verdachte ook aansprakelijk was voor de schade aan de aangever, die een schadevergoeding van € 1.240,00 kreeg toegewezen. Daarnaast werd de voorwaardelijke straf van een eerdere veroordeling gedeeltelijk ten uitvoer gelegd, met een verlenging van de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/720035-19
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/730441-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 december 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 november 2019. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.A. de Boer, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 17 februari 2019 te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een/twee scheur-, snij- en/of steekwond(en) in het gezicht (voor de geneeskundige behandeling waarvan hechtingen zijn aangebracht en waaraan [slachtoffer] blijvende littekens zal overhouden), heeft toegebracht door die [slachtoffer] met (een) glas, althans een scherp voorwerp, in het gezicht te slaan of te stompen en/of te steken of te snijden;
subsidiair:
hij op of omstreeks 17 februari 2019 te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met (een) glas, althans een scherp voorwerp, in het gezicht heeft geslagen of gestompt en/of gestoken of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig het op schrift gestelde requisitoir, op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. De verdediging heeft daartoe onder meer aangevoerd dat verdachte niet degene is geweest die aangever [slachtoffer] met het glas heeft geslagen. Volgens de verdediging is sprake geweest van een persoonsverwisseling tussen verdachte en zijn tweelingbroer [naam tweelingbroer] , dan wel een ander sterk op hem gelijkend persoon. Deze persoonsverwisseling is mogelijk veroorzaakt door de omstandigheid dat het feit plaatsvond in een kleine, benauwde, drukke en met rook gevulde rookruimte. Het aanwezige uitgaanspubliek heeft verdachte vervolgens vanwege diens justitiecontacten en daarmee samenhangende reputatie, ten onrechte aangewezen als dader. Dit, terwijl verdachte op de bewuste avond niet in [uitgaansgelegenheid] aanwezig was, maar bij zijn vader en stiefmoeder verbleef, aldus de verdediging.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot integrale vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weersproken door de hierna te noemen bewijsmiddelen. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangever [slachtoffer] , dat hij opzettelijk met een glas in het gezicht is geslagen, voldoende steun vindt in de verklaring van getuige [getuige 1] en de geneeskundige verklaring van [naam] . De verklaring van aangever dat verdachte – en dus niet zijn tweelingbroer [naam tweelingbroer] , dan wel een onbekend gebleven derde – degene is geweest die hem met het glas heeft geslagen wordt daarnaast ondersteund door de verklaringen van getuigen [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] . Op grond van deze bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, kan worden vastgesteld dat verdachte in de nacht van 16 februari op 17 februari 2019 in de [uitgaansgelegenheid] te Drachten is geweest en aangever daar met een glas in het gezicht heeft geslagen.
De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de hierna te noemen bewijsmiddelen te twijfelen, ook niet naar aanleiding van hetgeen van de zijde van de verdediging is aangevoerd. Het enkele feit dat het geweld plaatsvond in een rookruimte van een uitgaansgelegenheid waar veel mensen aanwezig waren maakt de verklaringen van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige 1] nog niet per definitie onbetrouwbaar.
De rechtbank is voorts van oordeel dat voor het door de verdediging gesuggereerde scenario dat verdachte, naar de rechtbank begrijpt, in de chaos van het moment door aangever [slachtoffer] en het aanwezige uitgaanspubliek tot zondebok is gemaakt vanwege zijn justitiële verleden, geen aanknopingspunten voorhanden zijn. Dit scenario is daarmee niet aannemelijk geworden.
De rechtbank is verder van oordeel dat voor de stelling van de verdediging dat sprake is geweest van een persoonsverwisseling en dat niet verdachte, maar diens tweelingbroer [naam tweelingbroer] , dan wel een onbekend gebleven derde, met het glas heeft geslagen, geen objectieve en verifieerbare aanknopingspunten voorhanden zijn. De verklaringen van [getuige 5] , [getuige 6] en [naam tweelingbroer] , respectievelijk de vader, stiefmoeder en tweelingbroer van verdachte, zijn in dit verband onvoldoende ontlastend tegenover de hierna te noemen bewijsmiddelen. Deze verklaringen sluiten immers niet uit dat verdachte ten tijde van het feit in de [uitgaansgelegenheid] is geweest. Daarnaast is niet gebleken dat verdachtes tweelingbroer die nacht in de uitgaansgelegenheid aanwezig was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onaannemelijk is dat sprake is geweest van een persoonsverwisseling.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat een glas een hard, stevig en breekbaar voorwerp is. Indien een dergelijk voorwerp tegen het gezicht van een persoon wordt geslagen, ontstaat een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans dat het glas breekt en die persoon snijwonden in het gezicht oploopt. Dergelijke snijwonden kunnen een blijvende ontsierende werking hebben in de vorm van zichtbare littekens, hetgeen zwaar lichamelijk letsel kan opleveren. Daarnaast is de kans op ernstig oogletsel aanzienlijk. Door aangever met een glas tegen zijn gezicht te slaan heeft verdachte aldus op zijn minst voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van dergelijk zwaar lichamelijk letsel. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank ziet zich ten slotte voor de vraag gesteld of het bij aangever geconstateerde letsel als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht kan worden aangemerkt. De rechtbank overweegt ter zake dat aangever ten gevolge van de gedragingen van verdachte twee scheurwonden aan de linkerzijde van zijn voorhoofd heeft opgelopen. Deze scheurwonden zijn in het ziekenhuis gehecht. De restschade betreft twee littekens van respectievelijk 2 en 2,5 centimeter aan de linkerkant van het hoofd van aangever. Eén van de littekens betreft een zichtbaar, maar niet bijzonder opvallend, litteken boven de linker wenkbrauw in de vorm van een haak(je). Het tweede litteken bevindt zich onder het haar van aangever en is zichtbaar indien het haar aan de kant wordt geschoven. Beide littekens zijn blijvend.
Bij de beantwoording van de vraag of dergelijk letsel kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel heeft de rechtbank in aanmerking genomen de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op volledig herstel. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder gelet op de bij aangever geconstateerde restschade, te weten twee littekens in het gezicht, het uiterlijk en de ernst van deze littekens en de daarmee samenhangende mate waarin deze littekens het gezicht van aangever ontsieren. In het licht van het vorenstaande, en met name gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de mate waarin de littekens het gezicht van aangever ontsieren, is de rechtbank van oordeel dat het bij aangever geconstateerde letsel niet aangemerkt kan worden als zwaar lichamelijk letsel in de zin van voornoemd artikel. De rechtbank komt daarmee niet tot een bewezenverklaring van het primaire feit en zal verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank acht wèl bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Naar het oordeel van de rechtbank moeten de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm redelijkerwijs worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf zware mishandeling. Aangezien verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet had op de voltooiing van dit misdrijf levert zijn handelen aldus een strafbare poging op. De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiaire feit, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.

Bewijsmiddelen

De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 februari 2019, opgenomen op pagina 19 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019045752 d.d. 27 maart 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
In het weekend van 16 op 17 februari 2019 was ik omstreeks 3.00 uur in [uitgaansgelegenheid] te Drachten. Ik stond in de rookruimte te praten met een bekende van mij, een dame. Toen ik daar met haar stond te praten kwam de mij bekende [verdachte] erbij staan. Deze [verdachte] begon tegen de dame te praten die bij mij stond. Hij sprak op een agressieve manier tegen haar. Op een gegeven moment vond ik dat hij te ver ging en heb ik hem gevraagd of hij door wou lopen. Ineens haalde hij uit en sloeg hij mij met een glas tegen de linkerkant van mijn gezicht. Ik voelde het steken en het begon gelijk heel erg te bloeden. Ik ben naar het ziekenhuis gegaan. Daar zijn twee verwondingen in mijn gezicht gehecht. Ik heb in totaal 7 hechtingen gekregen.
2. een proces-verbaal verhoor getuige bij de rechter-commissaris in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden d.d. 20 juni 2019 met nummer 19/2575, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
U houdt mij voor dat ik verklaard heb dat ik [verdachte] van gezicht ken en vraagt mij om dat toe te lichten. Ik weet wie zijn tweelingbroer is dus ik weet ook wie hij is. De tweelingbroer is breder. Hij lijkt ouder dan [verdachte] en heeft korter haar. Op basis van het postuur en het gezicht kan ik ze uit elkaar halen.
3. Een geneeskundige verklaring, op 28 februari 2019 opgemaakt en ondertekend door [naam] , forensisch arts, op pagina 28 en verder van voornoemd dossier, voor zover inhoudend, als zijn geneeskundige verklaring:
Medische informatie betreffende: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1990.
Datum onderzoek: 28 februari 2019.
Datum incident: 17 februari 2019.
Het slachtoffer vertelt dat ongeveer 2 weken geleden verdachte een bierglas tegen zijn hoofd heeft geslagen. Het slachtoffer is direct naar de huisartsenpost in Drachten gebracht, waar de dienstdoende huisarts 2 scheurwonden aan de linkerkant van het voorhoofd ter plekke van de slaap heeft gehecht. Ter plekke van de linker slaap zijn 2 min of meer rechte rozerode iets dieper dan de huid liggende huidverkleuringen van respectievelijk 2 en 2,5 cm lengte te zien. Er is sprake van 2 littekens van scheurwonden, die ongeveer 2 weken oud kunnen zijn. Er zullen littekens zichtbaar blijven. De waargenomen letsels kunnen goed passen bij de door slachtoffer aangegeven toedracht.
Deze geneeskundige verklaring bevat, zakelijk weergegeven, twee foto’s van het bij aangever [slachtoffer] geconstateerde letsel (pagina 29 en 30).
4. De eigen waarneming van de rechtbank ter zitting van 19 november 2019, voor zover inhoudend:
Aangever [slachtoffer] heeft twee littekens aan de linkerkant van zijn hoofd. Eén van de littekens betreft een zichtbaar litteken boven de linker wenkbrauw in de vorm van een haak(je). Het tweede litteken bevindt zich onder het haar van aangever en is zichtbaar indien het haar aan de kant wordt geschoven.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 februari 2019, opgenomen op pagina 32 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
In de nacht van 16 februari 2019 op 17 februari 2019 was ik aan het werk als beveiliger bij [uitgaansgelegenheid] te Drachten. Ik stond bij de uitgang van [uitgaansgelegenheid] toen [slachtoffer] bij me kwam. Ik zag dat het hoofd van [slachtoffer] onder het bloed zat. Ik vroeg aan [slachtoffer] wat er gebeurd was. [slachtoffer] vertelde mij dat hij geslagen was door [verdachte] . Ik vroeg toen welke [verdachte] . Er stonden meerdere vrienden van [slachtoffer] bij ons gesprek en hierdoor was het wat rumoerig. Iemand uit de groep zei toen iets in de trant van " [verdachte] van het kamp". Toen wist ik dat ze [verdachte] bedoelden. Er werd door meerdere vrienden van [slachtoffer] gezegd dat [verdachte] het gedaan had. Ik ben toen in de zaak op zoek gegaan naar [verdachte] . Ik heb hem toen in de zaak aangetroffen en ik heb hem meegenomen richting de uitgang. Ik kan [verdachte] en [naam tweelingbroer] goed uit elkaar houden. Ik weet dat ze eeneiige tweeling zijn. [naam tweelingbroer] was die avond niet binnen bij [uitgaansgelegenheid] .
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 februari 2019, opgenomen op pagina 34 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
U vraagt mij naar een mishandeling gepleegd in de nacht van 16 februari 2019 en 17 februari 2019 in [uitgaansgelegenheid] in Drachten. Ik was die avond in de rokersruimte. Ik zag ineens dat [slachtoffer] een duw kreeg van een man. Ik zag daarna dat de man een drinkglas in zijn hand had. De man sloeg met dit glas op het voorhoofd van [slachtoffer] . Ik zag meteen dat het hoofd van [slachtoffer] aan het bloeden was.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 maart 2019, opgenomen op pagina 39 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3] :
U vraagt mij of ik 16 februari 2019 op 17 februari 2019 aan het werk was als beveiliger bij [uitgaansgelegenheid] . Dat klopt, ik was die avond aan het werk en ik kan me herinneren dat [slachtoffer] bij me kwam. Ik zag dat [slachtoffer] een snee boven zijn oog had en dat hij behoorlijk bloedde. Ik begreep van [slachtoffer] dat hij achter in de rokersruimte was mishandeld en dat [verdachte] dit gedaan zou hebben. Terwijl ik met [slachtoffer] bezig was, heb ik gezien dat [getuige 2] met [verdachte] bij de uitgang van [uitgaansgelegenheid] kwam. Ik heb bij de uitgang nog kort gesproken met [verdachte] . [verdachte] komt vaker bij ons in de zaak.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 4 maart 2019, opgenomen op pagina 41 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 4] :
Op 16 februari 2019 (de rechtbank begrijpt: in de nacht van 16 op 17 februari 2019) was ik aan het werk bij [uitgaansgelegenheid] . Ik ben werkzaam bij [uitgaansgelegenheid] als leidinggevende. Omstreeks 01:15 uur stond ik bij de deur. Hier bedoel ik mee dat ik bij de ingang stond van [uitgaansgelegenheid] . Toen ik daar stond zag ik dat [verdachte] de zaak binnen wilde. Bij [verdachte] was een jongen met een pet op zijn hoofd. [verdachte] is toen de [uitgaansgelegenheid] binnen gegaan. U vraagt mij of ik het verschil zie tussen [verdachte] en zijn tweelingbroer. Ik werk al 20 jaar in de horeca, ik heb al meerdere keren te maken gehad met [verdachte] en zijn broer. Ik kan de broers uit elkaar houden. Ook kon ik zien dat het [verdachte] betrof omdat [verdachte] op dat moment langer haar had dan zijn broer.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 maart 2019, opgenomen op pagina 48 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 8 maart 2019 werd door mij de camerabeelden bekeken die zijn veilig gesteld bij discotheek [uitgaansgelegenheid] te Drachten. De camerabeelden zijn van 17 februari en beginnen op tijdstip 00:30 uur en duren tot 04:00 uur. De volgende bijzonderheden zijn waargenomen op de beelden.
Camera l en 2.
Op deze beelden is de balie te zien waar de garderobe en de muntenverkoop is bevestigd.
Om 01:41:51 uur komt er een man bij camera 2 in beeld. De man is gekleed in een donkere jas met bontkraag. De man heeft donker achterover gekamd haar tot aan de nek. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , herken de man als [verdachte] . Verdachte [verdachte] komt de zaak binnen met een man. Deze man draagt een pet op zijn hoofd. Verdachte [verdachte] is tot 01:44:20 uur in beeld op camera's l en 2. De verdachte verdwijnt uit beeld als hij verder de discotheek in gaat. Om 03:18:16 uur loopt beveiliger (getuige [getuige 2] ) in beeld. [getuige 2] komt uit de richting van de uitgang en loopt de discotheek binnen. Om 03:19:43 uur loopt de man met pet naar de balie van de garderobe. De man neemt twee jassen in ontvangst. Tegelijkertijd lopen twee beveiligers, met een persoon tussen hen in, vanuit de discotheek in de richting van de uitgang, l van de beveiligers is getuige [getuige 2] . De man met pet loopt met de twee jassen vervolgens ook richting de uitgang. De man met pet heeft een jas met bontkraag in zijn handen.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 maart 2019, opgenomen op pagina 49 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 8 maart 2019 kreeg ik het verzoek om naar camerabeelden te kijken van 17 februari 2019 van discotheek [uitgaansgelegenheid] te Drachten. Ik kreeg het verzoek de beelden uit te kijken om te kijken of ik [verdachte] in deze beelden kon herkennen. Ik verbalisant ken [verdachte] ambtshalve van meldingen/incidenten van het verleden. Ik verbalisant heb [verdachte] enkele weken geleden tijdens een surveillance gesproken samen met zijn vader [getuige 5] . Ik sprak hen op de [straatnaam] ter hoogte van de woning van [getuige 5] . Ik zag dat hij (de rechtbank begrijpt: verdachte) toen langer haar had en het achterover had gekamd. Hij droeg op dat moment een Stone Island Jas met een bontkraag erop.
Ik zag op de camerabeelden om 01:42 uur in beeld verschijnen de mij ambtshalve bekende [verdachte] . Ik zag dat hij dezelfde soort Stone Island Jas aan had met bontkraag. Ik zag dat hij deze jas op de balie neerlegde en in de camera keek met zijn gezicht. Ik herken voor 100% zeker op de beelden de ambtshalve mij bekende [verdachte] .
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 maart 2019, opgenomen op pagina 50 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op 8 maart 2019 werd ik gevraagd om naar camerabeelden te kijken. Mij werd gevraagd of ik iemand herkende die als verdachte werd genoemd in een zware mishandeling gepleegd in discotheek [uitgaansgelegenheid] op 17 februari 2019 te Drachten. Toen ik de beelden bekeek werd ik geattendeerd op een man welke in beeld kwam en werd mij gevraagd of ik wist wie dat was. Omstreeks 01.42 uur zie ik een jongeman in beeld verschijnen. Ik herken hierin meteen de mij ambtshalve bekende [verdachte] . Ik herkende hem voor 100%. Ik kan hierbij opmerken dat ik enkele weken voor deze mishandeling samen met collega [verbalisant 2] nog heb gesproken met deze [verdachte] . Dat was op de [straatnaam] nabij de woning van zijn vader, de mij eveneens ambtshalve bekende [getuige 5] . Het viel mij daarbij op dat [verdachte] zwart achterover gekamd haar had. Ook zag ik dat hij toen een soort van bomberjack droeg met een bontkraag er op. Ik herken dan ook in de camerabeelden de mij ambtshalve bekende [verdachte] . Ik zie dat hij dezelfde haardracht heeft dan enkele weken daarvoor toen ik hem sprak.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiaire feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij op 17 februari 2019 te Drachten ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een glas in het gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van primaire feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Voorts heeft zij de rechtbank verzocht bij uitspraak de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat aan verdachte, bij een bewezenverklaring van het ten laste gelegde, een gevangenisstraf wordt opgelegd die gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede een taakstraf. De verdediging heeft daartoe onder meer aangevoerd dat verdachte zijn leven na de laatste detentieperiode een positieve wending heeft gegeven. Indien verdachte opnieuw van zijn vrijheid wordt benomen zal de door hem positief ingeslagen weg in ernstige mate worden doorkruist en zal hij zijn huis kwijtraken, aldus de verdediging.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Verslavingszorg Noord Nederland d.d. 14 juni 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de nacht van 16 op 17 februari 2019 in [uitgaansgelegenheid] te Drachten
schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever [slachtoffer] . Aangever had verdachte aangesproken op de wijze waarop hij een bekende van hem aansprak. Verdachte heeft hier vervolgens op een hevige, onbeheerste en volstrekt onaanvaardbare manier gereageerd door aangever uit het niets met een glas in het gezicht te slaan. Door aldus te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Aangever heeft hierdoor letsel opgelopen, te weten blijvende restschade in de vorm van twee littekens op het voorhoofd. Aangever zal zijn leven lang aldus geconfronteerd worden met deze littekens en zal op termijn mogelijk nog een medische ingreep moeten ondergaan ter verwijdering van een eventueel achtergebleven stukje glas.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk willekeurig, onvoorspelbaar en hevig geweld daarvan ook nog lange tijd de psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Dergelijke delicten dragen daarnaast bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen en bij het uitgaanspubliek in het bijzonder. Verdachte heeft geen rekening gehouden met de voornoemde gevolgen en heeft zich kennelijk enkel laten leiden door zijn eigen agressieve impulsen, al dan niet onder invloed van middelen. Verdachte heeft daarnaast telkens ontkend dat hij het misdrijf heeft gepleegd en wekt de indruk dat hij in deze zaak het slachtoffer is en tot zondebok wordt gemaakt vanwege zijn eerdere justitiële contacten. Aldus heeft hij geen verantwoordelijkheid genomen voor de gevolgen van zijn handelen.
De rechtbank weegt voorts in het nadeel van verdachte mee dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder verschillende delicten met een geweldscomponent. Deze eerdere veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Het voorgaande klemt temeer nu dit feit plaatsvond twee maanden nadat verdachte in vrijheid werd gesteld na het uitzitten van een eerdere langdurige gevangenisstraf en hij nog in een proeftijd liep.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat op dit feit enkel gereageerd kan worden met oplegging van een straf die vrijheidsbeneming met zich meebrengt. De rechtbank ziet in het hiervoor overwogene, sterke contra-indicaties voor het opleggen van de door de verdediging voorgestelde straf. Deze straf doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van het feit en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer. Dat verdachte zijn leven thans een positieve wending lijkt te hebben gegeven maakt dit oordeel niet anders.
Alles overziend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en oplegging daarvan geboden.
De rechtbank legt een aanzienlijk lagere straf op dan de officier van justitie heeft geëist, omdat de eis van het openbaar ministerie ziet op een bewezenverklaring van het primaire feit. Dit brengt eveneens met zich mee dat de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis niet zal opheffen zoals door de officier van justitie is verzocht, maar tot opheffing van de voorlopige hechtenis zal overgaan.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 40,00 ter vergoeding van materiële schade en € 1.200,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het gevorderde bedrag wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel daarbij wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor zover hier van belang, zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding, bij een bewezenverklaring, voor toewijzing vatbaar is.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 17 februari 2019.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 17 juli 2017 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 1 augustus 2017. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de gedeeltelijk tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf, te weten 9 maanden gevangenisstraf. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de proeftijd van de voorwaardelijke straf verlengd wordt met één jaar.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het thans te ver voert om de tenuitvoerlegging van de aan verdachte voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten. Volgens de verdediging is voornoemde straf opgelegd ter zake van een feit dat van een geheel andere orde is dan het onderhavige feit, namelijk een ripdeal. De verdediging verzoekt de rechtbank daarom om de vordering af te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het in de onderhavige zaak bewezen verklaarde feit door verdachte is begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. Aangezien verdachte zich in een relatief korte tijd na zijn detentie in de voornoemde zaak wederom heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit met een duidelijke geweldscomponent, zal de rechtbank de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelasten van deze straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Ten aanzien van het niet ten uitvoer gelegde gedeelte van de voorwaardelijke straf zal de rechtbank de proeftijd verlengen voor de duur van één jaar. De rechtbank acht het noodzakelijk dat verdachte na zijn detentie alsnog de nodige hulp en begeleiding kan krijgen. De verlenging van de proeftijd strekt er daarnaast toe om verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van het subsidiaire feit:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.240,00(zegge: duizend tweehonderdveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 1.240,00 (zegge: duizend tweehonderdveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 22 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 40,00 aan materiële schade en € 1.200,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/730441-16:
Gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 17 juli 2017, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Verlengt de in het voornoemd vonnis vastgestelde proeftijd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.C. Koelman, voorzitter, mr. G.W.G. Wijnands en mr. C.A.J. Tuinstra, rechters, bijgestaan door mr. W.D. de Boer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 december 2019.
Mr. Tuinstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.