ECLI:NL:RBNNE:2019:5742
Rechtbank Noord-Nederland
- Verstek
- Rechtspraak.nl
Ongeoorloofde debetstand en rechtsgeldige ingebrekestelling in kredietovereenkomst
In deze zaak heeft de eisende partij, ING Bank N.V., een vordering ingesteld tegen de gedaagde partij, die in verstek is gegaan. De eis was gericht op betaling van € 500,00 met rente en kosten, voortvloeiend uit een kredietovereenkomst die op 30 november 2003 was gesloten. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis op 24 september 2019 overwogen dat de vordering mogelijk onder de Richtlijn Consumentenkrediet valt en heeft aanvullende informatie opgevraagd. De eisende partij stelde dat de Wet op het consumentenkrediet (Wck) niet van toepassing was, omdat er sprake zou zijn van een ongeoorloofde debetstand, wat leidde tot een ingebrekestelling op 22 augustus 2017 en opeising op 5 september 2017.
De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de stelling van de eisende partij niet kon worden gevolgd. De kredietovereenkomst viel onder de Wck, die op het moment van sluiten al in werking was. De rechter concludeerde dat de eisende partij niet had aangetoond dat de gedaagde partij op een rechtsgeldige manier in gebreke was gesteld. De brieven van 22 augustus 2017 en 5 september 2017 konden niet worden aangemerkt als rechtsgeldige ingebrekestellingen, omdat deze betrekking hadden op het gehele kredietbedrag en niet op de achterstallige termijnen. Bovendien was de overeenkomst kennelijk al beëindigd op 28 december 2015.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de eisende partij afgewezen en deze veroordeeld in de kosten van de procedure, die tot op dat moment op nihil waren vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. J.E. Biesma op 3 december 2019, tijdens een openbare terechtzitting.