ECLI:NL:RBNNE:2019:5701

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 december 2019
Publicatiedatum
17 februari 2020
Zaaknummer
LEE 19/616
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie en gebrek aan zorgvuldigheid in de procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 6 december 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een verzoek om naturalisatie door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, van Guinese nationaliteit, had op 17 februari 2017 een verzoek om naturalisatie ingediend, maar dit was bij besluit van 8 augustus 2018 afgewezen. De staatssecretaris had gesteld dat de identiteit en nationaliteit van eiseres niet konden worden vastgesteld op basis van de overgelegde documenten. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 8 januari 2019. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 7 november 2019 werd duidelijk dat de procedure niet zorgvuldig was verlopen. De staatssecretaris had verzuimd om een nieuw oordeel van Bureau Documenten tijdig aan de gemachtigde van eiseres te sturen, waardoor deze niet in de gelegenheid was gesteld om hierop te reageren. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid, en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij de gemachtigde van eiseres voldoende gelegenheid moet krijgen om op de aanvullende stukken te reageren.

De rechtbank benadrukte dat het aan eiseres is om haar identiteit en nationaliteit aan te tonen, maar dat de staatssecretaris de zorgvuldigheid van de procedure moet waarborgen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/616

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 december 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. T. Nauta).

Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om naturalisatie op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij verweerder bezwaar gemaakt. Bij besluit van 8 januari 2019 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (het bestreden besluit) heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1986, en van Guinese nationaliteit, heeft op
17 februari 2017 een verzoek om naturalisatie ingediend. Verweerder heeft dit verzoek om naturalisatie bij het primaire besluit afgewezen, reeds omdat met de door eiseres overgelegde documenten haar nationaliteit niet is komen vast te staan. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder - kort samengevat - overwogen dat met de door eiseres overgelegde documenten haar identiteit en nationaliteit niet zijn komen vast te staan.
3. Eiseres komt op tegen het bestreden besluit in beroep. Zij heeft het standpunt van verweerder gemotiveerd bestreden.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in zijn brief van 17 oktober 2019 heeft bericht dat gebleken is dat de gevolgde procedure in onderhavige zaak niet zorgvuldig is geweest, en dat is verzuimd om het nieuwe oordeel van Bureau Documenten toe te zenden aan de gemachtigde van eiseres en hem in de gelegenheid te stellen hierop te reageren. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder bij brief van 22 oktober 2019 de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 3 januari 2011 over het uittreksel geboorteakte, afgegeven op [datum] , en een afschrift van de mailwisseling die na de hoorzitting is gevoerd met Bureau Documenten om meer inzicht te krijgen in de kwestie rondom de afgifte van documenten aan (de gemachtigde van) eiseres, heeft ingezonden. In die brief heeft verweerder de gemachtigde van eiseres een termijn van twee weken gegeven om op de stukken te reageren.
4.2.
De rechtbank ziet aanleiding, gelet hierop, om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat verweerder het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid. Dat de zaak, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, ook zonder de aanvullende stukken inhoudelijk kan worden afgedaan, volgt de rechtbank niet, omdat dat zich niet verdraagt met het verdedigingsbeginsel.
4.3.
Anders dan verweerder ter zitting heeft voorgesteld, ziet de rechtbank geen aanleiding om bij de gegrondverklaring van het beroep op basis van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten. Hiervoor is van belang dat de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft verklaard dat hij niet in staat is om inhoudelijk te reageren op de onder 4.1. genoemde stukken en de aanvullende stukken nog niet met eiseres heeft besproken, en zonder een standpunt van eiseres de rechtbank geen beslissing kan nemen.
4.4.
Gelet op het voorgaande, dient verweerder een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daarbij geeft de rechtbank mee dat (de gemachtigde van) eiseres eerst nog inhoudelijk dient te reageren op het rapport van Bureau Documenten van 3 januari 2011 en ook op de ingezonden mailwisseling van Bureau Documenten. De gemachtigde van eiseres dient voldoende gelegenheid te krijgen om inhoudelijk op de aanvullende stukken te reageren.
4.5.
De rechtbank wijst er op dat het aan eiseres is om haar identiteit en nationaliteit, bijvoorbeeld met documenten, aan te tonen op grond van artikel 7 van de RWN en dat het vervolgens aan verweerder is om te beoordelen of de identiteit van eiseres met de overgelegde stukken is komen vast te staan. Dit houdt in dat de bewijslast in beginsel bij eiseres ligt.
4.6.
De rechtbank wijst partijen er ook op dat bij de beoordeling van de aanvraag relevant kan zijn hetgeen op pagina 21 van het algemeen ambtsbericht Guinee van 23 juni 2014, voor zover van belang, is vermeld, namelijk dat de jugements supplétifs (vervangende geboorteaktes) merendeels bij aanvraag ‘op maat’ – zonder enige verificatie – worden verstrekt, alleen op basis van de verklaringen van twee getuigen.
5. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt.
6. De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van 1.024,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. van der Werff, voorzitter, mr. S. Dijkstra en
mr. J. Boerlage-van den Bosch , leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 december 2019.
griffier voorzitter
Afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.