ECLI:NL:RBNNE:2019:5700

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
14 februari 2020
Zaaknummer
C18/196700 PR RK 20-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter wegens vermeende partijdigheid in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoeker op 25 april 2019 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. L. Mulder, de behandelend rechter in een bestuursrechtelijke procedure. Verzoeker stelde dat mr. Mulder niet objectief en onafhankelijk zijn belangen afwoog, omdat hij niet als belanghebbende was aangemerkt in een eerdere zaak die door mr. Mulder was behandeld. Het wrakingsverzoek werd op 14 mei 2019 behandeld door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit mr. Th. A. Wiersma, A.M.A.M. Kager en L.T. de Jonge. Verzoeker was niet verschenen, en ook mr. Mulder was afwezig. In haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek stelde mr. Mulder dat er geen feiten of omstandigheden waren die haar onpartijdigheid in gevaar zouden brengen. De rechtbank oordeelde dat de enkele betrokkenheid van mr. Mulder bij eerdere procedures niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechtbank benadrukte dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek afgewezen, en de procedure werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Locatie Groningen
Meervoudige wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: C18/191910 / PR RK 19-153
Datum beslissing: 21 mei 2019
Beslissing op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van
[naam],
[woonplaats], [adres],
hierna te noemen: verzoeker.

1.1. Procesverloop

1.1.
Bij de behandeling ter zitting van 25 april 2019 inzake de rechtszaak met registratienummer LEE AWB 19/130 WABOA T1 heeft verzoeker een verzoek gedaan tot wraking van de behandelend rechter mr. L. Mulder (hierna te noemen: mr. Mulder).
Mr. Mulder heeft aangegeven niet in de wraking te berusten. Bij brief van 8 mei 2019 heeft mr. Mulder haar reactie op het wrakingsverzoek gegeven.
1.2.
Op 14 mei 2019 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld door mr. Th. A. Wiersma, voorzitter, en mrs. A.M.A.M. Kager en L.T. de Jonge, leden.
Verzoeker is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Ook mr. Mulder is niet verschenen.
1.3
Verzoeker heeft zijn standpunt per op 14 mei 2019 ontvangen brief van 13 mei 2019 nader toegelicht.

2.Standpunt van verzoeker

2.1
Uit het schriftelijke wrakingsverzoek dat aan het proces-verbaal d.d. 25 april 2019 is gehecht en de toelichting op dat verzoek blijkt dat verzoeker mr. Mulder wraakt, omdat zij verzoekers belangen niet objectief en onafhankelijk zou afwegen. Verzoeker heeft dat schriftelijk als volgt toegelicht: “Tijdens mijn voorbereiding van de zitting van de beroepszaak (bomenkap A-Kerkhof)/zaaknummer LEE 19/130 WABOA, werd mij gisteravond (24 april 2019, 20:30 uur) een document overhandigd. Uit het document blijkt dat er van alles gaande is zonder dat ik daarvan op de hoogte ben. De inhoud van het document toont aan dat u mijn belangen niet objectief afweegt en dat de zaak al beklonken is.” Uit het proces-verbaal van de zitting van 25 april 2019 blijkt dat verzoeker heeft aangegeven dat mr. Mulder niet onpartijdig is, omdat er overleg heeft plaatsgevonden met andere partijen waar verzoeker buiten is gehouden, terwijl ingevolge artikel 7:20 van de Awb belanghebbenden in elkaars aanwezigheid zouden moeten worden gehoord. De vooringenomenheid van mr. Mulder zou tevens blijken uit haar volgende reactie op het wrakingsverzoek: “Omwonenden zijn in die procedure – naar mijn mening terecht – niet als (belanghebbende) partij aangemerkt.”
3. Het standpunt van de gewraakte rechter
3.1
Mr. Mulder heeft zich in haar schrijven van 8 mei 2019 op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en dat het wrakingsverzoek derhalve moet worden afgewezen. Mr. Mulder heeft in haar schrijven aangegeven dat verzoeker geen vertrouwen in haar als rechter zou hebben, omdat zij verzoeker in een eerdere zaak die zij behandeld heeft, te weten een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een kapvergunning voor het A-Kerkhof, ingediend door de Stichting Bomenridders Groningen (verder: de Stichting), ten onrechte niet als belanghebbende zou hebben aangemerkt en daarom niet voor de zitting heeft uitgenodigd. Mr. Mulder heeft verder toegelicht dat zij in voornoemde zaak de omwonenden weliswaar, zoals gebruikelijk, niet als belanghebbende heeft aangemerkt, maar dat zij daarmee geen oordeel heeft gegeven over de vraag of verzoeker, zou hij zelf een procedure voeren, als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb zou kunnen worden aangemerkt. Tot slot heeft mr. Mulder aangegeven dat artikel 7:20 van de Awb een bijzondere bepaling betreft over administratief beroep en niet van toepassing is in het kader van een (voorlopige voorziening)procedure bij de bestuursrechter.

4.4. Beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 8:15 e.v. van de Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM, geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van de verzoeker is niet doorslaggevend. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het verzoek beoordelen.
4.3
De rechtbank stelt vast dat er een door de Stichting aanhangig gemaakte bodemprocedure (beroepsprocedure) loopt met betrekking tot een door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (verder: het college) verleende omgevingsvergunning (kapvergunning) voor het vellen van vijf bomen op het A-Kerkhof aan de gemeente Groningen. Door de Stichting is tevens een verzoek om een voorlopige voorziening te treffen ingediend. In laatstgenoemde procedure heeft mr. Mulder het verzoek toegewezen en de omgevingsvergunning voorlopig geschorst. De bodemprocedure is door mr. Mulder verwezen naar de meervoudige kamer. Door haar is tevens een gerechtelijke deskundige benoemd om de meervoudige kamer van advies te voorzien.
4.4
Ook verzoeker heeft tegen de afgifte van genoemde omgevingsvergunning bij het college een bezwaarschrift ingediend. Dat bezwaarschrift is niet-ontvankelijk verklaard omdat verzoeker volgens het college geen belanghebbende zou zijn. De vraag of verzoeker door het college terecht niet als belanghebbende is aangemerkt is in het kader van de door verzoeker aanhangig gemaakte beroepsprocedure aan bestuursrechter mr. Mulder voorgelegd.
4.5
De rechtbank begrijpt dat het wrakingsverzoek van verzoeker is ingegeven door een gebrek aan vertrouwen in mr. Mulder dat is ontstaan doordat hij in de genoemde procedures onder 4.3 niet als belanghebbende is aangemerkt en gehoord. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of mr. Mulder door haar betrokkenheid bij voornoemde procedures vooringenomen is met betrekking tot de vraag of verzoeker als belanghebbende kan worden aangemerkt in het kader van de procedure genoemd in 4.4.
4.6
De rechtbank stelt vast dat in de genoemde, door de Stichting aanhangig gemaakte bodemprocedure geen beslissing is genomen over de vraag of verzoeker al dan niet als belanghebbende dient te worden aangemerkt en dat evenmin in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure hierover is beslist.
4.7
Naar het oordeel van de rechtbank kan de enkele omstandigheid dat mr. Mulder bij de behandeling van de procedures onder 4.3 betrokken is (geweest) niet leiden tot het oordeel dat sprake is van (objectieve vrees voor) vooringenomenheid bij de behandeling van de onderhavige zaak door mr. Mulder. Door mr. Mulder is immers (nog) geen oordeel gegeven over de vraag of verzoeker al dan niet als belanghebbende dient te worden aangemerkt bij de kapvergunning op het A-Kerkhof. Dat mr. Mulder in de procedures die spelen/gespeeld hebben tussen de Stichting en het college (zie 4.3) geen aanleiding heeft gezien om naast de vergunninghouder ook ambtshalve anderen aan te merken als belanghebbende en in die procedure te betrekken kan evenmin tot dit oordeel leiden.
4.8
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat mr. Mulder jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De rechtbank zal het wrakingsverzoek daarom afwijzen.

5.5. Beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
bepaalt dat de procedure met registratienummer LEE AWB 19/130 WABOA T1 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
5.3.
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, mr. L. Mulder en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen.
Deze beslissing is gegeven door mr. Th. A. Wiersma, voorzitter, en mrs. A.M.A.M. Kager en L.T. de Jonge, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.A.C. Thiadens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2019.