ECLI:NL:RBNNE:2019:5430

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
31 december 2019
Zaaknummer
18/930061-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf voor poging tot doodslag door slaan op achterhoofd met honkbalknuppel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 december 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en vernieling. De verdachte, geboren in 1990 en thans gedetineerd, heeft op 9 mei 2019 in Emmen met een honkbalknuppel het slachtoffer, [slachtoffer 1], geslagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in een hevige gemoedsopwelling handelde en niet met voorbedachte raad. De officier van justitie had veroordeling voor poging tot moord geëist, maar de rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte niet de intentie had om het slachtoffer te doden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot moord, maar achtte poging tot doodslag wel bewezen. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan vernieling van een auto en een ruit van een kapperszaak. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 26 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. De rechtbank hield rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan een lichte verstandelijke beperking en emotionele instabiliteit. De benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], kregen schadevergoeding toegewezen voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930061-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 december 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in PI Veenhuizen, gevangenis Esserheem, te Veenhuizen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 december 2019.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.A. Schadd, advocaat te Arnhem.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
verdachte op of omstreeks 9 mei 2019, te Emmen, (althans) in de gemeente Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en, al dan niet met
voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1] met een (aluminium) (honkbal)knuppel, in elk geval een hard en/of stevig voorwerp, meermalen, in elk geval eenmaal, (zeer) (krachtig) op of tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
verdachte op of omstreeks 9 mei 2019, te Emmen, (althans) in de gemeente Emmen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een wond op het achterhoofd (waarvoor medische behandeling nodig was en waarvan een litteken overblijft) heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg met een (aluminium) (honkbal)knuppel, in elk geval een hard en/of stevig voorwerp, meermalen, in elk geval eenmaal, (zeer) (krachtig) op of tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
verdachte op of omstreeks 9 mei 2019, te Emmen, (althans) in de gemeente Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 1] ), opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer 1] met een (aluminium) (honkbal)knuppel, in elk geval een hard en/of stevig voorwerp, meermalen, in elk geval eenmaal, (zeer) (krachtig) op of tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
verdachte op of omstreeks 9 mei 2019, te Emmen, (althans) in de gemeente Emmen, opzettelijk en wederrechtelijk
- een (personen)auto (van het merk Opel, type Astra en voorzien van het kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of
- een ruit (van een (toegangs)deur van een kantoor-/behandelruimte) in de kapperszaak [benadeelde partij] , gevestigd aan de [straatnaam] , aldaar, althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte,
heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1. primair ten laste gelegde in de vorm van poging tot moord. Daartoe heeft zij onder meer het volgende aangevoerd.
Uit de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van het slachtoffer [slachtoffer 1] (hierna: het slachtoffer) en de letselverklaring, blijkt dat verdachte het slachtoffer meermalen met een honkbalknuppel heeft geslagen, waaronder minstens eenmaal op het hoofd. Uit de verklaringen van het slachtoffer maar ook van de verdachte blijkt dat verdachte heeft geroepen dat hij het slachtoffer ‘dood ging maken’. Op basis van de omstandigheid dat hij dit heeft geroepen, in combinatie met het feit dat verdachte daadwerkelijk met een honkbalknuppel op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen, kan worden bewezen dat verdachte vol opzet had op de dood van het slachtoffer. Indien de rechtbank daar anders over denkt, is op zijn minst sprake van voorwaardelijk opzet op de dood. Het slaan op het hoofd met een honkbalknuppel is een gedraging die naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op de dood oplevert. Door dit te doen, heeft verdachte de kans op de koop toe genomen dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Ook kan worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Uit het dossier blijkt dat verdachte de confrontatie met het slachtoffer heeft gepland. Verdachte was een dag eerder al op zoek naar aangever. Uit een aantal berichten die zijn aangetroffen op de telefoon van verdachte blijkt dat hij het slachtoffer niet opzocht voor het aangaan van een goed gesprek. Verdachte heeft in deze berichten onder meer aangegeven dat hij er wel voor zou zorgen dat het slachtoffer niet meer bij zijn zusje in de buurt kwam, dat hij het slachtoffer zou opwachten en dat zijn vader groen licht heeft gegeven en heeft gezegd: "pak hem". Verder heeft verdachte de dag voor de confrontatie het bericht gestuurd: "Today hy is mine." Daar komt nog bij dat verdachte op de dag voor de confrontatie de knuppel heeft opgehaald. Verdachte heeft verklaard dat hij de knuppel in zijn auto heeft gelegd als bescherming tegen het slachtoffer. Vervolgens heeft hij slachtoffer echter zelf opgezocht. Verder heeft verdachte verklaard dat hij, nadat hij het bericht had gekregen dat het slachtoffer in de kapperszaak was, een kwartier lang heeft geprobeerd de boel te relativeren, maar dat dit niet lukte, waarna hij naar de kapper is gereden met de bedoeling om het slachtoffer bij zijn vader en zusje weg te houden. Hieruit volgt dat verdachte zich vlak voor de confrontatie daadwerkelijk heeft beraden op het voorgenomen besluit om potentieel dodelijk geweld toe te passen. De enige contra-indicatie voor het bestaan van voorbedachte raad, kan worden gevonden in de verklaring van verdachte dat hij overmand werd door emoties toen hij oogcontact kreeg met het slachtoffer en deze stoer stond te lachen. Deze verklaring vindt echter geen steun in andere bewijsmiddelen en geeft, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, onvoldoende aanleiding om de voorbedachte raad niet aanwezig te achten.
De officier van justitie heeft ook veroordeling gevorderd voor het onder 2. ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1. primair ten laste gelegde poging tot moord. Daartoe heeft hij aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachte van tevoren van plan was om het slachtoffer om het leven te brengen. Uit verdachtes verklaring blijkt dat hij heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte eveneens moet worden vrijgesproken van de onder 1. primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Daartoe heeft hij aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer. Op basis van het dossier kan niet exact worden achterhaald hoe vaak en op welke manier is geslagen. Er zijn geen getuigen die het incident hebben zien gebeuren. Verdachte heeft behoorlijk belastend over zichzelf verklaard. Hij ontkent niet, hij draait niet en zijn verklaringen zijn consequent en consistent. Verdachte heeft verklaard dat hij eenmaal heeft geslagen richting de schouder van het slachtoffer en dat de knuppel is doorgeschoten naar diens hoofd. Dit scenario is niet onderzocht door de arts die de letselverklaring heeft opgesteld. De geconstateerde letsels op de schouder, de rug en het hoofd van het slachtoffer kunnen worden verklaard door één klap op de schouder die is doorgeschoten. Van de andere aangetroffen letsels blijkt niet hoe oud ze zijn. Dit laat de mogelijkheid open dat deze letsels ten tijde van de mishandeling al aanwezig waren. Verder blijkt uit de letselverklaring niet met hoeveel kracht is geslagen. Het is bijna niet voor te stellen dat een harde klap die rechtstreeks op het hoofd terecht komt enkel een scheur in de hoofdhuid tot gevolg heeft. Het feit dat dit het enige letsel is dat aan het hoofd is geconstateerd, moet daarom bijna wel betekenen dat sprake is geweest van een afgeketste klap. Het slaan met een knuppel op de schouder is niet zonder meer te kwalificeren als poging tot doodslag. Daar komt nog bij dat psycholoog drs. A.J. Klumpenaar (hierna: de psycholoog) heeft geconcludeerd dat verdachte op grond van zijn lichte verstandelijke beperking, emotionele instabiliteit en impulsiviteit niet in staat is om de mogelijke gevolgen van zijn gedrag goed in te schatten. Volgens de psycholoog werden op het moment dat het slachtoffer verdachte in zijn ogen beledigde en kleineerde, naast de herinneringen aan de verwondingen van zijn zus, mogelijk ook herinneringen aan pestervaringen uit het verleden geluxeerd, verloor verdachte de controle over zijn impulsen en brak de opgebouwde spanning in één keer door wat leidde tot de ten laste gelegde feiten. Hieruit volgt dat verdachte nooit de mogelijke gevolgen en een eventuele aanmerkelijke kans daarop onder ogen heeft gezien en dat hij deze kans dus ook niet bewust op de koop toe heeft genomen. Verdachte handelde door de omstandigheden in een rollercoaster van emoties.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte eveneens moet worden vrijgesproken van de onder 1. subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling met voorbedachte raad. Daartoe heeft hij aangevoerd dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Het slachtoffer had enkel een scheurtje in de hoofdhuid dat is gedicht met twee hechtingen en een paar bloeduitstortingen. Dit is door de arts beschreven als licht letsel. Er zal wellicht sprake zijn van een blijvend litteken, maar dit zal dan op het achterhoofd onder de haren zitten.
Ten aanzien van het onder 1. meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2. ten laste gelegde kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde
Bewijsmiddelen
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 5 december 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 9 mei 2019 ben ik naar de kapperszaak gereden. Daar heb ik met een honkbalknuppel uitgehaald naar [slachtoffer 1] , terwijl hij zich omdraaide en probeerde weg te lopen. Ik sloeg in een swing. Ik heb hem eenmaal geraakt aan de rechterzijde. De knuppel raakte zijn hoofd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 15 mei 2019, opgenomen op pagina 29 en volgende van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN3R019041 van 21 juni 2019, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik heb naar hem uitgehaald. Ik sloeg zijwaarts.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 9 mei 2019, opgenomen op pagina 99 en volgende van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 9 mei ben ik naar de [benadeelde partij] gereden, een kapperszaak. [verdachte] kwam eraan met een knuppel in zijn hand. Dreigend zwaaiend met een knuppel. Hij zei iets in de trend van: "Ik ga je doodmaken, je gaat eraan." "Je gaat dood, je gaat dood", herhaalde hij meermaals. Ik ben toen de kapperszaak in gevlucht. Volgens mij kreeg ik de eerste klap van de knuppel al van achteren op mijn achterhoofd. Vluchtend naar de achterkant in de kapperszaak heb ik nog meerdere klappen gehad op mijn rug, schouders en nek, of hoofd.
[verdachte] kwam aanlopen. Toen ik hem zag was het al te laat. Dat was misschien vijf meter afstand, gelijk zwaaien met die knuppel. Volgens mij een aluminium knuppel met een rubberen handvat. In eerste instantie begon hij over "jij mijn zusje mishandelen, ik maak je dood". Ik geloof dat ik voor het eerst door [verdachte] werd geslagen in de deuropening. Hij raakte mij toen op mijn achterhoofd, daar waar de wond zit. Hij ging niet voor mijn achterhoofd. Hij ging vol voor mijn gezicht. Ik draaide weg en vluchtte weg. Daarom raakte hij mijn achterhoofd. Hij sloeg krachtig. Het was een beste klap. Doordat ik wegdraaide, werd de klap wel minder. Ik ben tussen de één en vijf keer geslagen. Ik ben geraakt achter op mijn hoofd, op mijn nek, schouder en rug. De tweede klap kreeg ik richting het achterkamertje, terwijl ik aan het vluchten was. De rest van de klappen ook richting het kamertje.
4. Een geneeskundige verklaring, op 8 augustus 2019 opgemaakt en ondertekend door S.P.H. Letmaath, forensisch arts, voor zover inhoudend, als zijn/haar verklaring:
Op 10 mei 2019 heb ik een letselonderzoek verricht bij de heer [slachtoffer 1] . Letselbeschrijving naar aanleiding van persoonlijk lichamelijk onderzoek en aan de hand van fotomateriaal.
Hoofd: 1.) Op de achterzijde van het deels kaalgeschoren hoofd zijn twee hechtdraden met daaromheen paarsrode bloedkorsten, geelbruine en roodroze verkleuring van de huid zichtbaar. De afmeting is ca. 45 bij 20 mm. Het betreft een behandeld huidletsel (opnames 4 en 5). Op de opnames die het letselbeeld voorafgaand aan de behandeling tonen is op het deels kaalgeschoren hoofd een bloedend en wijkend huidletsel te zien tot in het onderhuidse vet met rafelige wondranden. Voor zover te beoordelen tot op de schedel. Dit letsel betreft een scheur- of barstverwonding.
Romp: 4.) Hoog op de rug rechts van de middellijn is een enigszins ovaal gebied met een afmeting van ca 90 bij 45 mm zichtbaar. Aan de buitenzijde met paarsrode verkleuringen en in het midden een blauwgrijs gekleurde uitsparing. Het betreft een onderhuidse bloedsuitstorting (opnames 13 en 14).
Armen: 5.) Op de achterzijde van de linkerschouder in een tatoeage is een paarsrode verkleuring zichtbaar met een afmeting van ca. 35 bij 15 mm. Het betreft een onderhuidse
bloeduitstorting. 6.) Op de achter- en buitenzijde van de rechterbovenarm, ca. 130 mm onder de schouder is een gebied zichtbaar met paarsrode puntvormige verkleuringen met een afmeting van ca. 120 bij 60 mm. Het betreft een onderhuidse bloedsuitstorting.
Beantwoording van de vraagstelling:

2. Past het letsel bij de door aangever veroorzaakte oorzaak (klap met honkbalknuppel)?

Op het achterhoofd is sprake van een barst of scheurverwonding (letsel 1) die behandeld
is. Op de rug is sprake van een grote onderhuidse bloeduitstorting (letsel 4 en 5) en zo ook
op de achter- en buitenzijde van de rechterarm (letsel 6). Het is niet mogelijk om wetenschappelijk onderbouwd een exacte ouderdom aan te geven van de aangetroffen bloeduitstortingen, maar de kenmerken kunnen zeer goed passen bij de interval tussen de aangegeven gebeurtenis en mijn letselonderzoek. Opmerkelijk in letsel 2 (
de rechtbank begrijpt: letsel 4) is de typische uitsparing in het midden. Dit kenmerk heeft het patroon van een "spoor- of tramlijn". Twee parallel verlopende onderhuidse bloeduitstortingen met daartussen een uitsparing. Dit beeld kan ontstaan door een krachtig contact van de huid met een langwerpig voorwerp zoals een stok, stang, maar ook een honkbalknuppel. Daar waar het contactoppervlak is, wordt de huid wat ingedrukt en aan de randen van het voorwerp scheuren bloedvaten door overstrekken met onderhuidse bloeduitstortingen als gevolg. Resumerend is het waarschijnlijk dat de letsels, in het bijzonder de letsels 1, 4, 5, en 6, zijn ontstaan door een klap met een honkbalknuppel, ervan uitgaand dat dat het schuldige
scenario betreft.

4. Kan er op basis van de geconstateerde letsels iets gezegd worden over de gevaarzetting?

Er was sprake van lichte letsels. Echter, uitgaand van het scenario waarbij met een
honkbalknuppel op het hoofd is geslagen, had de gedraging kunnen lijden tot een ernstig
schedelhersenletsel met eventueel blijvende gevolgen in het praktische en cognitief
functioneren, maar had dit ook zeer wel fataal kunnen aflopen. De grens tussen een licht traumatische hersenletsel en fataal verlopend hoofdhersenletsel is maar klein.

5. Waardoor kan het letsel zijn ontstaan (met welke kracht)?

Het is door mij niet exact aan te geven hoe groot de kracht is geweest. In het algemeen leert de ervaring dat er een behoorlijke kracht noodzakelijk is voor het veroorzaken van een barstverwonding en onderhuidse bloeduitstortingen.

6. Zouden de gedragingen/handelingen die geleid hebben tot het letsel dodelijk kunnen zijn?

Zoals onder vraag 4 al beantwoord is, hadden de gedragingen zoals het slaan met en
honkbalknuppel tot een dodelijk letsel kunnen leiden.
Vrijspraak van voorbedachte raad
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is verklaard de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de periode voor 9 mei 2019 is de verdenking ontstaan dat het slachtoffer het zusje van verdachte meerdere malen ernstig heeft mishandeld. Het slachtoffer is op grond van deze verdenking aangehouden en heeft ruim twee weken in voorarrest gezeten. Op 7 mei 2019 heeft verdachte aan een bekende van hem het bericht gestuurd: "Hou je stil oké.. als die vrij komt is die van mij." Verdachte heeft te horen gekregen dat het slachtoffer rond 8 mei 2019 in vrijheid zou worden gesteld. Verdachte was het daar niet mee eens en hij was bang dat het slachtoffer zijn zusje (opnieuw) zou mishandelen. Verdachte heeft naar aanleiding daarvan op 8 mei 2019 een aluminium honkbalknuppel geleend, deze opgehaald en in zijn auto gelegd. Verdachte is diezelfde dag naar het woonwagenkamp gegaan, waar het slachtoffer woonde, en heeft gevraagd of het slachtoffer daar was. Ook heeft verdachte diezelfde dag meerdere berichten gestuurd aan een andere bekende van hem. In deze berichten heeft hij gesproken over de vrijlating van het slachtoffer. In dat kader heeft hij onder meer geschreven: "Ik wacht hem op" en "Today hy is mine". Ook heeft hij geschreven: "Pap heeft groen lichtngegev" en "Pak hem waren zijn letterlijke woorden en die zocht ik".
Op 9 mei 2019 heeft verdachte te horen gekregen dat het slachtoffer inderdaad in vrijheid was gesteld en dat hij zich bevond in een kapperszaak. Daarop is verdachte naar die kapperszaak gereden. Daar aangekomen is hij uitgestapt en heeft hij met de honkbalknuppel de door het slachtoffer gebruikte auto vernield. Vervolgens zag hij het slachtoffer staan, is hij naar hem toe gelopen, heeft hij tegen hem geroepen dat hij hem dood zou maken en/of dat hij dood zou gaan en heeft hij met de honkbalknuppel naar hem uitgehaald. Hij heeft het slachtoffer daarbij op zijn achterhoofd geraakt. Vervolgens is het slachtoffer de kapperszaak in gerend en heeft hij zich verschanst in een ruimte achter in deze zaak. Terwijl het slachtoffer wegrende, heeft verdachte hem nog een aantal keren met de knuppel geslagen op zijn rug, schouder en/of armen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bovenstaande feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat verdachte van plan was om het slachtoffer, zodra deze vrij zou komen, op te zoeken en hem ten minste bang te maken en waarschijnlijk ook te mishandelen. Ook leidt de rechtbank daaruit af dat verdachte met dit doel naar de kapperszaak is gereden en gewapend met de knuppel uit zijn auto is gestapt.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze feiten en omstandigheden echter niet dat verdachte van plan was om het slachtoffer van het leven te beroven. Dit volgt niet uit de berichten die verdachte op 7 en 8 mei 2019 heeft verstuurd. De omstandigheid dat verdachte een knuppel heeft opgehaald en meegebracht naar de kapperszaak, wijst naar het oordeel van de rechtbank ook niet op het bestaan van een moordplan, maar lijkt eerder te passen bij een plan om het slachtoffer bang te maken en/of te mishandelen. Anders dan een vuurwapen of een mes is een honkbalknuppel niet zonder meer geschikt als moordwapen.
Verdachte heeft verklaard dat er iets bij hem knapte toen hij het slachtoffer zag, dat hij toen werd overweldigd door allerlei gevoelens en dat hij vervolgens heeft gehandeld uit emotie. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen. Op grond van deze verklaring, en de door de raadsman aangehaalde conclusies van de psycholoog, acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte ten gevolge van de door hem beschreven gevoelens en emoties verder is gegaan dan hij oorspronkelijk van plan was.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Dit betekent dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en dat hij moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot moord.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het opzet op de dood
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is verklaard niet zonder meer kan worden afgeleid dat verdachte de bedoeling had om het slachtoffer van het leven te beroven.
De gang van zaken is geweest dat verdachte zijn agressie eerst richtte op een goed (door het slaan met een knuppel op de auto van het slachtoffer; ten laste gelegd als feit 2) en in tweede instantie op een persoon (door het slaan met een knuppel van het slachtoffer; ten laste gelegd als feit 1).
Verdachte heeft tijdens de confrontatie met het slachtoffer meerdere keren geroepen dat hij hem dood zou maken en/of dat hij dood zou gaan. Verdachte heeft verklaard dat hij dit niet meende en dat hij dit heeft gezegd uit emotie.
De rechtbank acht, mede gelet op de door de raadsman aangehaalde conclusies van de psycholoog, aannemelijk dat verdachte op het moment dat hij deze uitspraken deed, overspoeld werd door emoties. Daarom kan uit deze uitspraken niet zonder meer worden afgeleid dat verdachte daadwerkelijk de bedoeling had om het slachtoffer van het leven te beroven. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat het niet geheel duidelijk is op welk moment verdachte deze uitspraken heeft gedaan.
Gelet op het voorgaande, dient de rechtbank te beoordelen op sprake was van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals in dit geval de dood van het slachtoffer, is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de verklaring van het slachtoffer, de letselverklaring en de foto's van het letsel leidt de rechtbank af dat verdachte het slachtoffer meerdere malen met de honkbalknuppel heeft geslagen. Uit deze bewijsmiddelen blijkt dat verdachte het slachtoffer eenmaal met de knuppel op het achterhoofd heeft geraakt. Ook blijkt daaruit dat hij het slachtoffer met de knuppel heeft geraakt op de achterzijde van de linkerschouder, op de achter- en buitenzijde van de rechterbovenarm, ongeveer 13 centimeter onder de schouder, en hoog op de rug, rechts van de middenlijn. Gelet op de afstanden tussen deze letsels en de posities van deze letsels ten opzichte van elkaar, is het naar het oordeel van de rechtbank onmogelijk dat deze letsels zijn veroorzaakt door één klap met de knuppel. Bovendien passen de plaatsen waar de letsels zijn aangetroffen bij de verklaring van het slachtoffer dat hij meerdere malen met de knuppel is geslagen en wel op zijn achterhoofd, zijn nek, zijn rug en zijn schouder.
Verdachte heeft verklaard dat hij eenmaal met de knuppel heeft geslagen, dat het daarbij ging om een zijwaartse klap richting de schouder en dat deze klap van de schouder is doorgeschoten naar het achterhoofd van het slachtoffer. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig en zal deze daarom terzijde schuiven. Gelet op de posities van de letsels op de achterzijde van de linkerschouder, de rug, de rechterarm en het achterhoofd, is het naar het oordeel van de rechtbank niet mogelijk dat sprake is geweest van een klap tegen een schouder die is doorgeschoten naar het achterhoofd. Daarbij neemt de rechtbank onder meer het volgende in aanmerking. Het slachtoffer is geraakt op de linkerschouder, terwijl de wond op het achterhoofd zich blijkens de onderste foto op pagina 10 van de letselverklaring (opname 4) aan de rechterzijde bevindt. Uit de letselverklaring en de foto’s van het letsel op pagina 17 van die verklaring (opnames 13 en 14) blijkt dat het letsel op de rug langwerpig is en min of meer evenwijdig loopt aan de ruggengraat. Hieruit leidt de rechtbank af dat dit letsel niet het gevolg kan zijn van een zijwaartse klap, zoals door verdachte is beschreven. Het letsel op de rechterarm bevindt zich ongeveer 13 centimeter onder de schouder, terwijl het letsel op het achterhoofd zich blijkens de onderste foto op pagina 10 van de letselverklaring (opname 4) ruim 15 centimeter boven de schouder bevindt. Hieruit leidt de rechtbank af dat het niet mogelijk is dat dit letsel is veroorzaakt door een klap met de knuppel die daarna is doorgeschoten en het letsel op het achterhoofd heeft veroorzaakt. Bovendien heeft het slachtoffer verklaard dat verdachte richtte op zijn gezicht en dat de eerste klap hem raakte op zijn achterhoofd omdat hij wegdraaide. Deze verklaring past bij het geconstateerde letsel.
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer, terwijl deze zich omdraaide en probeerde weg te komen, eenmaal met kracht met een aluminium honkbalknuppel tegen het achterhoofd heeft geslagen en dat hij het slachtoffer daarna, terwijl deze wegrende, nog driemaal met de knuppel tegen zijn linkerschouder, zijn rug en zijn rechterschouder heeft geslagen.
De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van het slachtoffer gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is en dat een krachtige slag met een hard voorwerp tegen het (achter)hoofd zeer wel tot de dood kan leiden. Voorts neemt zij daarbij in aanmerking dat de arts in de letselverklaring heeft opgemerkt dat het slaan met een honkbalknuppel op het hoofd zeer wel fataal kan aflopen en dat de grens tussen een licht traumatische hersenletsel en fataal verlopend hoofdhersenletsel klein is. Bovendien was het slachtoffer ten tijde van de klap in beweging en probeerde hij zich om te draaien en weg te komen. Daardoor werd de invloed van verdachte op het deel van het hoofd waar hij het slachtoffer zou raken en de kracht waarmee dit zou gebeuren beperkt. De rechtbank is niet gebleken van aanwijzingen dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer niet willens en wetens heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het van het leven beroven van het slachtoffer.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 december 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 10 mei 2019, opgenomen op de pagina's 130 en 131 van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 9 mei 2019, opgenomen op de pagina's 121 en 122 van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 3] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
verdachte op 9 mei 2019 te Emmen, in de gemeente Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een aluminium honkbalknuppel meermalen krachtig tegen het hoofd en het lichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
verdachte op 9 mei 2019 te Emmen, in de gemeente Emmen, opzettelijk en wederrechtelijk
- een personenauto van het merk Opel, type Astra, voorzien van het kenteken [kenteken] , toebehorende aan [slachtoffer 2] , heeft beschadigd en
- een ruit van een deur van een kantoor-/behandelruimte in de kapperszaak [benadeelde partij] , gevestigd aan de [straatnaam], toebehorende aan [benadeelde partij] en/of [slachtoffer 3] , heeft vernield.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair poging tot doodslag;
2.
ten aanzien van de auto:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen en
ten aanzien van de ruit:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat rekening dient te worden gehouden met de conclusies van de psycholoog, inhoudende dat ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake was van emotionele ontregeling, gebrek aan impulscontrole en een licht verstandelijke beperking. De officier van justitie is van mening dat verdachte niet dermate impulsief tot het feit is gekomen als door de psycholoog is gerelateerd, maar zij vindt het wel aannemelijk dat de beperkingen van verdachte hem hebben beïnvloed in zijn besluitvorming tijdens en in de periode van de aanloop naar de ten laste gelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de onderzoeksrapportage van 15 november 2019, opgemaakt door de psycholoog.
De conclusies van dit rapport luiden, zakelijk weergegeven, als volgt:
Bij verdachte is sprake van een lichte verstandelijke ontwikkelingsstoornis, een stoornis in het gebruik van cannabis (ernstig, in volledige remissie), een psychotische stoornis door cannabisgebruik en mogelijk een beperkte neurocognitieve stoornis door traumatisch hersenletsel. Verdachte gebruikte ten tijde van het ten laste gelegde geen cannabis en er zijn
geen aanwijzingen dat hij op dat moment psychotisch was. Wel speelden op dat moment de lichte verstandelijke beperking en de mogelijk aanwezige, beperkte neurocognitieve stoornis een rol. Deze stoornissen hebben verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed. Verdachte heeft door zijn stoornissen moeite om de gevolgen van gedrag goed te overzien. Ook is door deze stoornissen sprake van snelle overprikkeling bij toenemende spanningen, beperkte impulscontrole, stemmingswisselingen (met een neiging tot somberheid en achterdocht) en een overwegend passieve manier om met problemen om te gaan. In de periode waarin de feiten plaatsvonden, is sprake van een vrij forse emotionele ontregeling vanwege het feit dat hij niet kan verwerken dat (er ernstige verdenkingen bestonden dat) zijn zus regelmatig werd mishandeld. Dit leidde er zelfs toe dat hij stopte met werken. Gevoelens van onmacht, boosheid, frustratie en verdriet overspoelden hem en hij kon deze vanuit zijn beperkingen niet goed hanteren. Op het moment dat hij hoorde dat het slachtoffer (tegen zijn verwachtingen in) werd vrijgelaten, ontstond de drang om het probleem zelf op te lossen. Vanuit zijn lichte verstandelijke beperking, emotionele instabiliteit en impulsiviteit was verdachte niet in staat om de mogelijke gevolgen van zijn gedrag goed in te schatten. Nadat verdachte de door het slachtoffer gebruikte auto had vernield, heeft hij de confrontatie gezocht met het slachtoffer. Op het moment dat het slachtoffer hem in zijn ogen beledigde en kleineerde, werden naast de herinneringen aan de verwondingen van zijn zus, mogelijk ook herinneringen aan pestervaringen uit het verleden geluxeerd. Verdachte verloor de controle over zijn impulsen en de opgebouwde spanning brak in één keer door. Dit leidde tot de ten laste gelegde feiten.
De psycholoog heeft de rechtbank op grond van het voorgaande geadviseerd om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen, neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde hem in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu geen sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid en er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ervoor gepleit dat, indien de rechtbank hem volgt in zijn standpunt dat enkel het onder 1. meer subsidiair en onder 2. ten laste gelegde kan worden bewezen, dient te worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Verder heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat, indien poging tot doodslag bewezen wordt geacht, naast deze onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest eventueel nog een voorwaardelijke gevangenisstraf kan worden opgelegd met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd. Op verdachtes strafblad staat slechts één geweldsdelict en dat is bijna vijf jaar voor het ten laste gelegde feit gepleegd. Hieruit blijkt dat verdachte, ondanks de problemen met het reguleren van zijn agressie, niet al vechtend en ruziënd door het leven gaat. Verdachte is zich ervan bewust dat hij niet voor eigen rechter mag spelen en hij heeft daar spijt van. Dit neemt niet weg dat aan de mishandeling een uitgebreide voorgeschiedenis tussen het slachtoffer en de zus van verdachte vooraf is gegaan. Dit is geen excuus voor verdachtes handelen, maar maakt dit gedrag wel verklaarbaar. Bij verdachte is sprake van psychische problematiek, waarvoor hij al werd behandeld ten tijde van de feiten, en hij is verminderd toerekeningsvatbaar. Indien verdachte nog veel langer in de gevangenis moet blijven, verliest hij zijn woning. Dat is wenselijk. De reclassering wil ook zo snel mogelijk met verdachte aan de slag.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de psychiater, de psycholoog en de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op de ex-vriend van een jongere zus. Hij heeft deze ex-vriend midden op de dag in een kapperszaak met een honkbalknuppel op zijn achterhoofd geslagen. Ook heeft hij hem, toen hij wegrende, nog enkele keren met de knuppel op zijn rug, schouder en arm geslagen. Nadat het slachtoffer zich had verschanst in een ruimte achter in de kapperszaak, heeft verdachte het slachtoffer meermalen met de dood bedreigd en heeft hij met de knuppel tegen de deur van deze ruimte geslagen. Deze deur is hierdoor vernield. Vlak voor de mishandeling heeft verdachte met de knuppel de voorruit en een spiegel van de door het slachtoffer gebruikte auto vernield.
Het slachtoffer heeft door de mishandeling een scheur in de hoofdhuid en het ondergelegen vetweefsel opgelopen, die moest worden gehecht. Ook had hij meerdere bloeduitstortingen. Hiervan heeft hij in de weken na de confrontatie veel pijn ondervonden. Behalve dit letsel en deze pijn hebben de gedragingen van verdachte bij het slachtoffer veel angst veroorzaakt.
De rechtbank houdt rekening met de familiale context van de zaak. Aanleiding voor het geweld was dat het slachtoffer ervan wordt verdacht dat hij zijn ex-vriendin, de zus van verdachte, meerdere malen ernstig heeft mishandeld. Het slachtoffer heeft hiervoor in voorarrest gezeten en zijn voorlopige hechtenis is met ingang van de dag van de confrontatie geschorst. Verdachte was het er niet mee eens dat het slachtoffer vrij werd gelaten en hij was bang dat het slachtoffer zijn zus (weer) iets zou aandoen. Daarom heeft hij op 8 mei 2019 een honkbalknuppel geleend en heeft hij een dag later het slachtoffer opgezocht. Het was verdachtes bedoeling om het slachtoffer duidelijk te maken dat hij niet meer bij zijn zus in de buurt moest komen. Toen verdachte het slachtoffer zag, werd hij overspoeld door emoties en is hij verder gegaan dan hij oorspronkelijk van plan was.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij ervoor heeft gekozen om voor eigen rechter te spelen. Dit kan niet worden getolereerd, omdat het kan leiden tot grote onveiligheid en ontwrichting van de samenleving. De rechtbank vindt het strafverzwarend dat verdachte de confrontatie met het slachtoffer van tevoren had gepland, dat hij hem bewust heeft opgezocht en dat de mishandeling heeft plaatsgevonden op klaarlichte dag, in het openbaar in een kapperszaak, waar op dat moment personeel en klanten aanwezig waren.
De rechtbank vindt ook strafverzwarend dat uit verdachtes strafblad blijkt dat hij in 2017 voor openlijke geweldpleging tegen personen is veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is zij van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Zij zal hierbij rekening houden bij het bepalen van de op te leggen straf.
De psycholoog heeft ingeschat dat de kans op recidive op de korte termijn laag is en op de middellange en lange termijn matig. Volgens de psycholoog is verdachte kwetsbaar, omdat sprake is van een lage intelligentie, verslavingsgevoeligheid en psychosegevoeligheid en omdat verdachte de vaardigheden mist om zijn emoties tijdig te reguleren en op die manier een agressieve uitbarsting te voorkomen. Verdachte heeft de laatste tijd vanuit zichzelf geprobeerd om zijn leven op orde te krijgen en te houden. Hij accepteert een verslavingsbehandeling, een persoonlijk begeleider, medicatie en bewindvoering om zo
stabiel mogelijk te worden en te blijven. Ook heeft verdachte eind 2018 specialistische hulp gezocht voor zijn problematiek. De psycholoog heeft geadviseerd om verdachte te veroordelen tot een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden toezicht door de reclassering en een verplichting tot het ondergaan van een op verdachtes cognitieve mogelijkheden afgestemde ambulante behandeling en begeleiding op het gebied van met name emotieregulatie en agressieregulatie.
De reclassering heeft gerapporteerd dat verdachte bij praktische zaken wordt begeleid door een bewindvoerder en [organisatie] en dat hij in de periode voorafgaand aan de strafbare feiten in behandeling was bij het Centrum Verstandelijke Beperking en Psychiatrie (hierna ook: CVBP). Volgens de reclassering is verdachte gemotiveerd voor gedragsverandering en staat hij open voor hulpverlening en reclasseringstoezicht. De reclassering heeft geadviseerd verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelijk aan het voorarrest, en een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, een contactverbod met het slachtoffer en een ambulante behandeling door het CVBP, waarbij het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling en waarbij de mogelijkheid bestaat tot kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling.
De rechtbank is van oordeel dat een poging tot doodslag in beginsel een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, zeker indien sprake is van geweldsrecidive zoals hier het geval is. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest onvoldoende recht doet aan de ernst van dit feit en de omstandigheden waaronder het is begaan.
De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte ambulant wordt behandeld en dat hij wordt begeleid door de reclassering. De rechtbank vindt het positief dat verdachte daarvoor open staat. Gelet daarop en op de verminderde toerekeningsvatbaarheid, zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en daaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, met uitzondering van de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname en de (eventuele) verplichting tot medicijninname.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 26 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Deze straf is veel lager dan de door de officier van justitie geëiste straf. De belangrijkste reden daarvoor is dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet bewezen acht dat verdachte het slachtoffer heeft opgezocht met het plan om hem van het leven te beroven.

Benadeelde partij [slachtoffer 1]

heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Hij vordert een bedrag van € 466,18 ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 1.550,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering van [slachtoffer 1] toe te wijzen tot een bedrag van € 1.466,18 onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit de gevorderde materiële schade en een bedrag aan immateriële schade van € 1.000,00.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat uit de 112-gesprekken kan worden afgeleid dat het slachtoffer niet heel erg onder de indruk lijkt te zijn van het incident. De raadsman heeft de rechtbank verzocht daar rekening mee te houden bij het bepalen van de hoogte van de eventueel toe te kennen immateriële schadevergoeding.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1. primair bewezen verklaarde feit. Het gaat daarbij om alle gevorderde materiële schade en een deel van de gevorderde immateriële schade ter grootte van € 1.000,00. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de door de benadeelde partij verstrekte informatie kan worden aangenomen dat hij immateriële schade heeft geleden ten gevolge van de klappen die verdachte hem heeft gegeven en dat deze schade kan worden geschat op ten minste € 1.000,00.
Dit deel van de vordering, dat niet dan wel onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2019.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte deze schade zal vergoeden.
De rechtbank is van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om te kunnen beoordelen of de door de benadeelde partij geleden immateriële schade meer bedraagt dan het hiervoor genoemde bedrag van € 1.000,00. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen om dit alsnog aan te tonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal de rechtbank dan ook niet overgaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren voor zover deze ziet op immateriële schade en deze het bedrag van € 1.000,00 te boven gaat. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Benadeelde partij [slachtoffer 2]

heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Zij vordert een bedrag van € 3.001,47 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. Het gevorderde bedrag bestaat uit reparatiekosten voor een voorruit (€ 654,11) en een spiegel (€ 16,94), reinigingskosten (€ 254,10), reparatiekosten voor overige schade aan de auto (€ 1.967,98), de kosten van een taxatierapport (€ 102,85) en reiskosten (€ 5,49).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering van [slachtoffer 2] toe te wijzen tot een bedrag van € 1.136,34 onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met de wettelijke rente. Het toe te wijzen bedrag bestaat uit de gevorderde kosten voor de reparatie van de spiegel, het vervangen van de voorruit en het reinigen van de auto en de gevorderde reiskosten. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren, omdat niet duidelijk is of er een rechtstreeks verband bestaat tussen het feit en de gestelde overige schade en taxatiekosten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen voor zover deze ziet op de schade aan de spiegel en de voorruit.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2. bewezen verklaarde. Het gaat daarbij om de reparatiekosten van de voorruit en de spiegel, de reinigingskosten en de reiskosten. Naar het oordeel van de rechtbank vloeien de reinigingskosten en de reiskosten rechtstreeks voort uit de vernieling van de voorruit en de spiegel. Naar het oordeel van de rechtbank bedragen de genoemde kosten in totaal (€ 654,11 + € 16,94 + € 254,10 + € 5,49 =) € 930,64.
Dit deel van de vordering, dat niet dan wel onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2019.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte deze schade zal vergoeden.
De rechtbank is van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om te kunnen beoordelen of er een rechtstreeks verband bestaat tussen de vernieling en de gevorderde taxatiekosten en kosten in verband met overige schade aan de auto. Uit het dossier blijkt dat verdachte de voorruit en een spiegel van de auto heeft vernield. Hoewel het mogelijk is dat hij ook andere schade aan de auto heeft veroorzaakt, blijkt dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende uit het dossier. Bovendien is dit door verdachte betwist. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de gelegenheid te geven om een verband tussen de vernieling en de taxatiekosten en overige schade aan de auto aan te tonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. Daartoe zal de rechtbank dan ook niet overgaan. Daarom zal de rechtbank het deel van de vordering dat ziet op de taxatiekosten en de kosten in verband met overige schade aan de auto niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot acht maanden,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie op werkdagen tussen 09:00-17:00 uur telefonisch (telefoonnummer 088-8041100) meldt bij Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen, en dat hij zich daarna blijft melden zolang en zo vaak als de reclassering dat in de proeftijd nodig vindt;
2. dat de veroordeelde zich onder ambulante behandeling zal stellen van het Centrum Verstandelijke Beperking en Psychiatrie te Assen en/of een soortgelijke (forensische) zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door die instelling aan te geven, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die deze instelling geeft voor de behandeling, zolang de reclassering dat in de proeftijd nodig vindt;
3. dat de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1994, zolang de reclassering dit in de proeftijd nodig vindt.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een
bedrag van € 1.466,18(zegge: veertienhonderdzesenzestig euro en achttien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet- ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 1.466,18 (zegge: veertienhonderdzesenzestig euro en achttien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 24 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 466,18 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een
bedrag van € 930,64(zegge: negenhonderddertig euro en vierenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet- ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van € 930,64 (zegge: negenhonderddertig euro en vierenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 18 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat volledig uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter, mr. G. Eelsing en mr. J.Y.B. Jansen, rechters, bijgestaan door mr. F.F. van Emst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 december 2019.
Mr. Jansen en mr. Van Emst zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.