Op 17 december 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, die werd beschuldigd van het aanbieden, verkopen en voorhanden hebben van hennepgerelateerde goederen in de periode van 25 februari 2016 tot en met 20 juni 2017. De zaak werd behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. K.E. Wielenga, en het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.
De tenlastelegging betrof het aanbieden en verkopen van producten die bestemd waren voor de professionele hennepteelt. De officier van justitie vorderde een taakstraf van 90 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk, en baseerde zijn eis op bewijs uit het kassasysteem van de onderneming van de medeverdachte, alsook op verklaringen van getuigen en aangetroffen goederen. De verdediging betoogde echter dat de verdachte vrijgesproken moest worden, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij betrokken was bij de tenlastegelegde feiten.
De rechtbank oordeelde dat het feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de specifieke orders en dat hij op het moment van de doorzoeking niet aanwezig was in het pand. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Tevens werden de in beslag genomen goederen, die aan de verdachte toebehoorden, onttrokken aan het verkeer, omdat zij konden dienen tot het begaan van soortgelijke feiten en het bezit daarvan in strijd was met de wet.