ECLI:NL:RBNNE:2019:5362

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
18/730044-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en meerdere diefstallen door verdachte

Op 24 december 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1996, die wordt beschuldigd van poging tot moord op zijn moeder en meerdere diefstallen. De zaak betreft twee parketnummers: 18/730044-19 en 18/720327-17. De verdachte heeft op 13 februari 2019 in Leeuwarden zijn moeder in een wurggreep genomen, haar geschopt en met een mes in de rug gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorbedachte raad, aangezien de verdachte met een mes naar zijn moeder was gegaan na een conflict. De verdachte heeft ook meerdere diefstallen gepleegd, waaronder het stelen van mobiele telefoons uit een hotel en een sportcomplex. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en terbeschikkingstelling met dwangverpleging, rekening houdend met zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid door psychische problemen. De benadeelde partijen hebben schadevergoeding gevorderd, die door de rechtbank is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummers 18/730044-19
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/720327-17
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 december 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende in het [verblijfadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 december 2019.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.J. van Kammen, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 18/730044-19, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 februari 2019 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, (zijn moeder) [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet,
en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1]
- in een zogenaamde 'wurggreep' heeft genomen, althans haar bij haar nek heeft
gegrepen, en/of,
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal, heeft geschopt tegen haar rug en/of
hoofd, en/of,
- ( vervolgens) met een (groot) mes in haar rug heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 13 februari 2019 te Leeuwarden aan (zijn moeder) [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (steek)wond in de rug (met als gevolg: een (massale) bloeding in de borstkas (rechts) en/of een spannings-klapklong (rechts) is ontstaan, waardoor vervolgens een drain in de borstkas is geplaatst), heeft toegebracht door die [slachtoffer 1]
- in een zogenaamde 'wurggreep' heeft genomen, althans bij haar nek heeft gegrepen, en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal, heeft geschopt tegen haar rug en/of hoofd, en/of
- ( vervolgens) met een (groot) mes in haar rug heeft gestoken en/of gesneden.
Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 18/720327-17 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 juni 2017, te Drachten, althans in de gemeente Smallingerland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een hotel aan [adres 1] heeft weggenomen
- een telefoon, merk: Samsung J3, kleur: zwart, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en/of
- een telefoon, merk: Samsung S5 Neo, kleur: zwart, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en/of waarbij verdachte en/of zijn mededaders die weg te nemen telefoon van genoemde [slachtoffer 3] onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
2.
hij op of omstreeks 29 juni 2017, te Drachten, althans in de gemeente Smallingerland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een kleedkamer van een sportcomplex van [benadeelde partij 1] aan [adres 2] heeft weggenomen:
- een telefoon, merk: LG Nexus 5, kleur: zwart en/of een portemonnee en/of een bankpas en/of een creditcard en/of een OV-chipkaart en/of een studentenkaart en/of een ledenpas en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
- een telefoon, merk: Iphone 5S, kleur: wit/goud in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
3.
hij op of omstreeks 23 december 2018, te Groningen, althans in de gemeente Groningen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een supermarkt aan de [adres 3] heeft weggenomen een hoeveelheid (sixpack) bier, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het in de zaak met parketnummer 18/730044-19 primair ten laste gelegde met dien verstande dat er sprake is geweest van poging tot moord. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Er zijn voldoende indicaties voor voorbedachte raad. Verdachte is vanuit Groningen naar zijn moeder in Leeuwarden vertrokken, omdat hij kwaad op haar was en hij zich opnieuw door haar in de steek gelaten voelde. Verdachte heeft de begeleiding niets verteld over zijn plannen en heeft een mes meegenomen. De verklaring van verdachte ter zitting dat hij een mes bij zich droeg omdat hij zich onveilig voelde, is niet aannemelijk, mede omdat hij hier eerder niet over heeft verklaard. Er zijn geen indicaties dat er in de woning een ruzie of woordenwisseling heeft plaatsgevonden tussen verdachte en zijn moeder. Dat verdachte alleen met het mes wilde dreigen, is evenmin aannemelijk. De conclusie is dat verdachte in de periode tussen het vertrek uit zijn woning in Groningen en de confrontatie met zijn moeder voldoende gelegenheid heeft gehad om zich te beraden over de gevolgen van zijn handelen. Ook in de woning van zijn moeder in Leeuwarden heeft verdachte nog tijd en gelegenheid gehad om zich te bedenken. Gelet op de getuigenverklaringen en de aangifte heeft verdachte zijn moeder in de wurggreep genomen, tegen het hoofd en lichaam geschopt, en heeft hij haar vervolgens in de rug gestoken.
Daarnaast heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd voor het in de zaak met parketnummer 18/720327-17 onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18/730044-19 primair ten laste gelegde; ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde kan een bewezenverklaring volgen. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat er geen sprake is geweest van voorbedachte raad. Verdachte heeft een mes meegenomen naar de woning van zijn moeder om hiermee te dreigen; het was niet zijn intentie om het mes als wapen in te zetten. Eenmaal in de woning werd verdachte getriggerd door de ogenschijnlijk normale thuissituatie en zijn moeilijke jeugd. Verdachte wilde zijn moeder vastpakken bij haar nek en nadat zij zich los worstelde, heeft hij haar in een opwelling in de rug gestoken. Er is evenmin sprake van poging tot doodslag nu niet kan worden bewezen dat verdachte zijn moeder wilde neersteken. Uit de bewijsmiddelen blijkt ook niet dat verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van zijn moeder heeft gehad.
In de zaak met parketnummer 18/720327-17 kan een bewezenverklaring volgen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730044-19 primair ten laste gelegde:
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten, zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 10 december 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik ben op 13 februari 2019 naar mijn moeder in Leeuwarden gegaan, omdat ik kwaad op haar was. Ik heb een mes meegenomen uit mijn appartement in Groningen. Toen mijn moeder in het hok [de rechtbank leest: bijkeuken] stond, ben ik doelbewust naar haar toe gelopen, heb ik haar vastgepakt en mijn arm om haar nek gelegd. Ik heb mijn mes gepakt en haar daarmee in de rug gestoken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 24 juni 2019, los bijgevoegd bij het dossier van de Politie Noord-Nederland met nummer 2019038095 van 2 mei 2019, inhoudende de verklaring van verdachte:
Nadat ik ongeveer vijf minuten in de woning was, heb ik het mes uit mijn tas gehaald en in mijn broeksband gestoken. Toen ik de woonkamer op de bank zat, heb ik bedacht om mijn moeder neer te steken. Ik ging naar het hok om mijn moeder neer te steken. Ik pakte haar vast en toen lag ze op de grond. Op dat moment rende ze weg en toen stak ik zo met dat mes in haar rug.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 19 februari 2019, opgenomen op pagina 285 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik werd gebeld door mijn zoon [verdachte] met de vraag of ik voor hem wilde liegen. Dat weigerde ik. [verdachte] zei toen: "Dan stap ik zo in de trein en dan kom je er wel achter". Korte tijd later was ik in mijn woning te Leeuwarden. [verdachte] kwam binnen en deed poeslief tegen mij. Dat vond ik opvallend want zo doet hij nooit. Toen ik net in de bijkeuken stond voelde ik [verdachte] arm om mijn nek. Hij nam mij in een soort wurggreep. Ik voelde dat ik geen lucht meer kreeg omdat hij mij zo strak vast had. Ik viel meteen daarna voorover in de bijkeuken. Op dat moment voelde ik dat [verdachte] mij schopte tegen mijn rug en mijn hoofd. Daar heb ik blauwe plekken aan overgehouden op mijn oog en neus. Ik ben opgestaan en wilde wegrennen naar de voordeur, maar ik struikelde over het opstapje tussen de bijkeuken en de keuken, waardoor ik weer viel. Op dat moment moet [verdachte] mij gestoken hebben. Buiten voelde ik aan mijn rug en zag ik dat mijn hand toen onder het bloed zat. Ik voelde toen ook langzaam het leven uit mij vloeien.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 13 februari 2019, opgenomen op pagina 182 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Vanuit de keuken hoorde ik mijn moeder om hulp roepen. Ik zag dat mijn moeder op haar buik op de grond lag, dit was in de bijkeuken. Ik zag dat [verdachte] bij haar stond en haar met beide handen en voeten op haar rug sloeg en schopte waar hij haar maar raken kon. Toen [verdachte] ons zag, hief hij een groot mes boven zijn hoofd, hij liet het mes aan ons zien. Ik zag dat [verdachte] het mes in zijn rechterhand hield en hiermee een stekende beweging maakte richting de rug van mijn moeder. Ik zag het mes in de rug van mijn moeder gaan. Het was een groot keukenmes van ongeveer 20 centimeter.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 19 februari 2019, opgenomen op pagina 204 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
Ik hoorde geschreeuw van mijn moeder en ik ben naar het hok gerend. [verdachte] stond tegenover mij met dat mes. Hij heeft het mes sowieso meegenomen. Ik zag dat mijn moeder op de grond lag en ik zag dat [verdachte] een mes bij zich had.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor met bijlagen van 14 februari 2019, opgenomen op pagina 258 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3] :
[verdachte] heeft in mijn aanwezigheid zijn moeder meerdere keren gebeld. Ik merkte dat het gesprek niet prettig verliep. [verdachte] was heel boos op zijn moeder, omdat zij niet voor hem wilde liegen. Ik heb daarna met de moeder van [verdachte] gebeld en zij vertelde dat ze een aantal keer door [verdachte] was bedreigd via de telefoon. In haar mail schreef de moeder van [verdachte] mij het volgende. [verdachte] heeft mij de afgelopen drie weken drie keer bedreigd. Op een gegeven moment zegt hij dan: "Pas er maar op, je komt er nog wel achter". Ook zei [verdachte] dat mij binnenkort een nare verrassing te wachten stond. Ook heeft hij mij op dreigende manier bericht dat hij mij binnenkort op zou zoeken. Toen [verdachte] mij zojuist belde en ik tegen hem zei dat ik niet voor hem wilde liegen, werd [verdachte] ook weer erg kwaad en zei hij: "Dus je wil me niet helpen? Dan stap ik zo in de trein en kom je er nog wel achter".
7. Een geneeskundige verklaring op 28 mei 2019 opgemaakt en ondertekend door A.E. Brinker, forensisch arts FMG, voor zover inhoudend, als haar geneeskundige verklaring:
Op 11 april 2019 heeft een letselonderzoek plaatsgevonden bij betrokkene, mevrouw [slachtoffer 1] . Over de toedracht verklaarde betrokkene dat zij plots door verdachte in een wurggreep van achteren om de hals werd gepakt, waarschijnlijk met de linkerarm. Betrokkene viel, verdachte trapte op haar in. Betrokkene rende vanuit de bijkeuken de keuken in en werd één keer in de rug gestoken. De geconstateerde letsels kunnen passen bij de toedracht zoals betrokkene heeft verklaard. Letsel 1 past bij een litteken na een gehechte scherpe verwonding. Concluderend betreft dit letsel met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een steekwond door een eenzijdig scherpsnijdend voorwerp. Een mes van het type zoals door de politie aangetroffen kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid het aangetroffen letsel veroorzaakt hebben. De diepte van deze verwonding is tot diep in de bovenkwab van de rechterlong. Ten aanzien van de ernst van de letsels scoren de bloeding in de long en de spanningsklaplong, beide veroorzaakt door hetzelfde traumamechanisme, op de schaal van Abbreviated Injury Score (AIS) 4 á 5, wat dit zeer ernstig tot kritiek letsel maakt.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 14 februari 2019, opgenomen op pagina 284 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op 14 februari 2019 heb ik in het Medisch Centrum Leeuwarden gesproken met intensivist dr. E.C. Boerma over de medische toestand van slachtoffer [slachtoffer 1] . Dr. E.C. Boerma vertelde mij het volgende: "Het slachtoffer heeft een messteek in de rug gekregen, waarbij de rechterlong door het mes geraakt is. Hierbij is de bovenkwab van de rechterlong in zijn geheel afgesneden en heeft het slachtoffer circa vijf liter bloed verloren. Het slachtoffer is gisteren door een longchirurg geopereerd, waarbij de longchirurg de afgesneden longkwab weer aan de rechter long heeft bevestigd.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730044-19 primair ten laste gelegde:
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft op 13 februari 2019 zijn bewindvoerder om extra geld gevraagd, met het verhaal dat hij een treinkaartje wilde kopen om zijn moeder te bezoeken in het ziekenhuis in Utrecht. De bewindvoerder heeft dit verhaal bij de moeder van verdachte geverifieerd en zij liet weten dat dit verhaal niet klopte. Verdachte heeft vervolgens met zijn moeder gebeld en is boos op haar geworden, omdat zij niet voor hem wilde liegen. Verdachte zei toen: "Dan stap ik zo op de trein en dan kom je er wel achter". Nadat dit telefoongesprek was beëindigd, heeft verdachte op zijn kamer een tas en een groot keukenmes gepakt. Hij is ongeveer een uur na het telefoongesprek vanuit Groningen met de trein naar Leeuwarden gereisd. Daar is hij vanaf het station rechtstreeks naar de woning van zijn moeder gelopen, waar hij door zijn zus werd binnengelaten. Na een minuut of vijf is verdachte naar het toilet gegaan, waar hij het meegebrachte mes in zijn broeksband heeft gestoken. Hij is teruggekeerd naar de woonkamer en weer op de bank gaan zitten. Kort daarna is verdachte naar zijn moeder gelopen die zich op dat moment bevond in het hok, de ruimte naast de keuken. Verdachte heeft onverhoeds zijn moeder van achteren in een wurggreep genomen en, nadat zij op de grond kwam te liggen, tegen haar hoofd en rug geschopt. Daarna heeft hij zijn mes gepakt. Terwijl zij met hulp van de zus en broer probeerde te ontkomen, maar struikelde over de drempel tussen de bijkeuken en de keuken, heeft hij haar in de rug gestoken. De moeder is door deze steekwond ernstig gewond geraakt. Zij is in kritieke toestand overgebracht naar het ziekenhuis. Een spoedoperatie bleek noodzakelijk nu een deel van haar rechterlong was afgesneden en zij veel bloed had verloren.
De verklaring van verdachte dat hij zijn moeder niet tegen haar hoofd en lichaam zou hebben geschopt, volgt de rechtbank niet nu dit wordt weerlegd door de aangifte en door de getuigenverklaring van [getuige 1] . Verder overweegt de rechtbank dat uit bovengenoemde gedragingen van verdachte het opzet op de dood van het slachtoffer kan worden afgeleid.
Voorbedachte raad
De rechtbank ziet zich nu voor de vraag gesteld of er sprake is geweest van voorbedachte raad. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar dat hij enige tijd de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op zijn besluit, vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld. Contra-indicaties kunnen echter ook in zo’n geval tot de conclusie leiden dat voorbedachte raad niet bewezen kan worden.
De rechtbank concludeert op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden dat verdachte al in Groningen, direct ná de beëindiging van het telefoongesprek met zijn moeder, het plan heeft opgevat om zijn moeder van het leven te beroven. Hij heeft dan ook op weg naar de woning van zijn moeder in Leeuwarden voldoende gelegenheid gehad om na te denken over zijn besluit en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat verdachte zich opnieuw in de steek gelaten voelde door zijn moeder en erg boos was, als gevolg waarvan hij dreigend is geweest naar zijn moeder (“Dan stap ik zo in de trein en dan kom je er wel achter”) en heeft aangekondigd dat hij naar Leeuwarden zal komen. Vervolgens heeft hij in zijn appartement in Groningen een groot mes uit de keuken gepakt. Hij heeft de begeleiding niet ingelicht over zijn plannen, terwijl daar nadrukkelijk naar werd gevraagd. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk dat verdachte van plan was om naar de sportschool in Groningen te gaan, zoals hij ter zitting heeft verklaard. Evenmin acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte een mes had meegenomen omdat hij zich niet veilig voelde, en dat hij pas op weg naar de sportschool op het idee kwam om zijn moeder te bezoeken. Deze lezing past namelijk niet bij de andere bewijsmiddelen uit het dossier. Voorafgaand aan het steken met het mes heeft verdachte in de woning van zijn moeder nog enige tijd in de woonkamer gezeten en een glas ranja gedronken. Dat de geldkwestie toen opnieuw naar voren is gebracht en dat er een woordenwisseling heeft plaatsgevonden, zoals verdachte ter zitting heeft verteld, vindt evenmin steun in de bewijsmiddelen. De moeder, broer en zus van verdachte hebben het gedrag van verdachte in de woning als rustig beschreven. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte ook in de woning nog gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. De rechtbank neemt daarom aan dat de verdachte van die gelegenheid ook gebruik heeft gemaakt. De rechtbank acht het onaannemelijk dat verdachte zijn moeder enkel met het mes had willen bedreigen, nu die lezing door de bewijsmiddelen op geen enkele wijze wordt ondersteund. Integendeel, verdachte heeft bij de politie expliciet verklaard dat hij naar de bijkeuken is gegaan om zijn moeder neer te steken. Hij heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij zijn moeder niet met het mes heeft bedreigd. Verder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat noch het slachtoffer noch de getuigen voorafgaand aan het delict het mes hebben gezien, terwijl het een groot keukenmes betrof. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte, kort nadat hij zijn moeder telefonisch had bedreigd, uit zijn woning in Groningen doelbewust een mes heeft meegenomen in zijn sporttas en dit mes heeft meegenomen naar de woning van zijn moeder in Leeuwarden. Na korte tijd in die woning heeft verdachte het mes uit zijn tas gehaald, is hij naar het toilet gegaan en heeft het mes daar in zijn broeksband gestoken. Na nog even in de woonkamer te hebben gezeten is hij opgestaan en naar zijn moeder gelopen in de keuken. Hij heeft haar van achteren aangevallen zonder dat daarvoor een directe aanleiding was. Oók in de tijd tussen het uit de tas halen van zijn mes en de confrontatie heeft verdachte voldoende gelegenheid gehad om zich te beraden op zijn plan. Dit past bij de verklaring die verdachte eerder heeft afgelegd en bij de overige bewijsmiddelen uit het dossier. De rechtbank is op grond van deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte zich bij meerdere gelegenheden heeft kunnen beraden op zijn voorgenomen besluit om zijn moeder van het leven te beroven. Dat verdachte vanuit een hevige gemoedsbeweging zijn moeder heeft gestoken, is in het geheel niet aannemelijk geworden. Ook van andere contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan, is niet gebleken.
Aldus staat voor de rechtbank vast dat het handelen van de verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar de uitvoering is geweest van een door verdachte voorgenomen besluit. De rechtbank acht daarom poging tot moord bewezen.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/720327-17 ten laste gelegde
De rechtbank acht feit 1., 2. en 3. wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 december 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 augustus 2017, opgenomen op pagina 220 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018334933 van 24 december 2018, inhoudend de verklaring van verdachte;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 juli 2017, opgenomen op pagina 53 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 juli 2017, opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 3] ;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 juni 2017, opgenomen op pagina 84 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 5] ;
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 juni 2017, opgenomen op pagina 89 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 4] ;
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 december 2018, opgenomen op pagina 3 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 6] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/730044-19 primair ten laste gelegde
en het in de zaak met parketnummer 18/720327-17 onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
In de zaak met parketnummer 18/730044-19
hij op 13 februari 2019 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachte raad zijn moeder [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1]
- in een zogenaamde 'wurggreep' heeft genomen, en
- vervolgens meermalen heeft geschopt tegen haar rug en hoofd en
- vervolgens met een groot mes in haar rug heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
In de zaak met parketnummer 18/720327-17
1.
hij op 29 juni 2017, te Drachten, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een hotel aan de Lavendelheide 4 heeft weggenomen
- een telefoon, merk: Samsung J3, kleur: zwart, toebehorende aan [slachtoffer 2] en
- een telefoon, merk: Samsung S5 Neo, kleur: zwart, toebehorende aan [slachtoffer 3] , en waarbij verdachte en zijn mededader die weg te nemen telefoon van genoemde [slachtoffer 3] onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
2.
hij op 29 juni 2017, te Drachten, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een kleedkamer van een sportcomplex van [benadeelde partij 1] aan [adres 2] heeft weggenomen:
- een telefoon, merk: LG Nexus 5, kleur: zwart en een portemonnee en een bankpas en een creditcard en een OV-chipkaart en een studentenkaart en een ledenpas en geld, toebehorende aan [slachtoffer 4] , en
- een telefoon, merk: Iphone 5S, kleur: wit/goud geheel toebehorende aan [slachtoffer 5] ;
3.
hij omstreeks 23 december 2018, te Groningen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een supermarkt aan de [adres 3] heeft weggenomen een sixpack bier, toebehorende aan [benadeelde partij 2] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
In de zaak met parketnummer 18/730044-19
primair poging tot moord.
In de zaak met parketnummer 18/720327-17
1. Diefstal door twee of meer verenigde personen en diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
2. Diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
3. Diefstal.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Over verdachte is op 27 september 2019 een triple rapportage opgemaakt, bestaande uit de gedragsdeskundige onderzoeken van dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater, en van J.A.M. Gresnigt, psycholoog, en het forensisch milieuonderzoek van R. Nijboer, forensisch milieuonderzoeker. Deze rapportage houdt -zakelijk weergegeven- onder meer het volgende in.
Verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, zijnde een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale kenmerken en zwakbegaafdheid. Tevens is er sprake van forse problematiek gerelateerd aan middelengebruik met een gokverslaving, waarvan verdachte zegt dat die in remissie is. Zijn middelengebruik en gokproblematiek lijken vormen van inadequate coping in het omgaan met innerlijke leegte, boosheid, somberheid, eenzaamheid en verlating. Het gemis van het ervaren van hechting lijkt gerelateerd aan zijn persoonlijkheidsproblematiek. Uit het milieuonderzoek blijkt van aanwijzingen dat het middelengebruik en zijn gokstoornis zijn psychische toestand en maatschappelijk functioneren aanzienlijk hebben verslechterd, naast de adaptieve problemen die hij al heeft vanuit zijn zwakbegaafdheid en persoonlijkheidsstoornis. Er zijn aanwijzingen voor episodisch (rand)psychotische symptomatologie en agressief/antisociaal gedrag, mogelijk gerelateerd aan middelengebruik. Daarnaast tracht verdachte op antisociale wijze aan geld te komen. Deze stoornis was bij verdachte aanwezig tijdens het plegen van het feit, en er is sprake van doorwerking van de stoornis en zijn zwakbegaafdheid in dat feit.
Als gevolg daarvan was verdachte ten tijde van het delict in verminderde mate in staat om grip te houden op zijn emoties (wraak, woede en somberheid), denken en handelen. Hij kon hierdoor zijn gedrag niet meer bewust en adequaat reguleren. De verwikkelingen rondom het geld riepen bij verdachte een fors gevoel op van frustratie en opnieuw in de steek worden gelaten. Als gevolg van zijn instabiliteit kon hij daar niet mee omgaan. Vanuit zijn antisociale kant liet hij zich niet afremmen door zijn geweten. Door zijn zwakbegaafdheid was zijn coping enigszins beperkt. Verdachte was zich ten tijde van het delict niet volledig bewust van zijn gedragskeuzes en de consequenties van zijn handelen. De rapporteurs geven dan ook de rechtbank in overweging om het feit in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusies over en concludeert dat het bewezen verklaarde feit aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit, is niet aannemelijk geworden. Verdachte is dus strafbaar, maar de rechtbank zal bij de strafoplegging rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid.

Motivering van de straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18/730044-19 primair ten laste gelegde, en het in de zaak met parketnummer 18/720327-17 onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. Hiertoe heeft de officier van justitie verwezen naar de rapportages van de gedragsdeskundigen en het reclasseringsadvies.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van tweeënhalf jaar waarvan anderhalf jaar voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de raadsman oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden bepleit. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte gemotiveerd is om mee te werken aan de door de reclassering te bepalen voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf en de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter zitting, en de triple onderzoeksrapportage van 27 september 2019, het reclasseringsrapport van 2 oktober 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 13 februari 2019 geprobeerd zijn moeder te vermoorden door haar met een groot mes in de rug te steken. Hierdoor is zij ernstig gewond geraakt: haar toestand was kritiek. Naast dit geweldsdelict heeft verdachte meerdere diefstallen gepleegd, waarbij hij samen met zijn mededader onder meer mobiele telefoons heeft weggenomen uit een personeelsruimte van een hotel en kleedkamers van een sportcomplex. Ook heeft verdachte een winkeldiefstal gepleegd bij een supermarkt.
Verdachte heeft door zijn handelen blijk gegeven van een ernstig gebrek aan respect voor het meest fundamentele recht van de mens, namelijk het recht op leven. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij het leven van zijn moeder in gevaar heeft gebracht door haar op gewelddadige wijze ernstig te verwonden. Het is enkel aan het adequaat optreden van de hulpverlening te danken dat zij niet is overleden. De rechtbank overweegt dat uit het strafdossier en het onderzoek ter zitting volgt dat verdachte zijn moeder veel kwalijk neemt, en dat hij zich al lange tijd door haar in de steek gelaten voelt. Die gevoelens van boosheid en frustratie lagen ten grondslag aan het plegen van dit delict. Hoewel verdachte een moeilijke jeugd heeft gekend en veel heeft meegemaakt, rechtvaardigt dit op geen enkele wijze zijn handelen. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij geen hulp heeft gezocht of het gesprek is aangegaan, terwijl die mogelijkheden wel voorhanden waren, maar doelbewust met een groot mes naar zijn moeder is gegaan en heeft getracht haar van het leven te beroven.
Voor het slachtoffer zijn deze momenten bijzonder beangstigend geweest. Zij heeft verklaard dat zij, toen zij haar woning ontvluchtte, het leven uit haar voelde wegvloeien. Daarnaast heeft deze gebeurtenis niet alleen het slachtoffer en haar directe omgeving ernstig geschokt, maar ook de rechtsorde in het algemeen. Een dergelijk zwaar geweldsdelict waarbij iemand in de rug wordt gestoken, roept ook gevoelens van onveiligheid op in de samenleving.
Voor de diefstallen geldt dat verdachte geen respect heeft getoond voor de eigendommen van een ander, maar dat hij enkel zijn eigen financiële belangen voor ogen heeft gehad. Hij heeft op brutale wijze en bij herhaling goederen ontvreemd, waarmee hij de slachtoffers materiële schade heeft toegebracht en ernstige overlast heeft veroorzaakt. Ook dit wordt de verdachte aangerekend.
Gelet op de ernst en aard van de feiten past hierbij enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Tegelijkertijd zal de rechtbank rekening houden met de leeftijd van verdachte, zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid en het feit dat hij nauwelijks justitiële documentatie heeft.
Naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) opleggen. Blijkens de genoemde psychiatrische en psychologische rapportage bestond bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. De poging tot moord is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bovendien om een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van de maatregel.
De verdediging heeft betoogd dat met een tbs met voorwaarden kan worden volstaan. De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. Daarbij acht de rechtbank doorslaggevend dat de gedragsdeskundigen inzichtelijk en goed gemotiveerd hebben geadviseerd om tbs met dwangverpleging in plaats van tbs met voorwaarden op te leggen. Dit advies, dat de rechtbank overneemt, houdt -voor zover hier van belang- het volgende in:
Uit het gedrag van verdachte bij het plegen van het delict komen meerdere risicofactoren naar voren, waaronder zijn persoonlijkheidsstoornis, zwakbegaafdheid, middelengebruik, gokproblematiek en marginale sociaal-maatschappelijke inbedding. Er zijn nauwelijks beschermende factoren. Het vergroot de kans op recidive dat verdachte al veel langer woede voelt naar zijn moeder, hij zijn moeder al meermalen heeft bedreigd zonder daarover berouw te tonen, en dat hij zegt dat hij niet weet hoe hij in de toekomst op haar zal reageren. Voorts geeft verdachte weinig zicht op zijn denken; zijn ziekte-inzicht en ziektebesef zijn beperkt. Zijn intrinsieke motivatie voor behandeling is gering. Uit de risicotaxatie-instrumenten en klinische beoordeling komt naar voren dat de kans op gewelddadige recidive zonder klinische behandeling in het algemeen hoog is. De kans op ernstige recidive met doodsbedreigingen naar anderen is dan groot, zeker naar degenen met wie hij een afhankelijkheidsrelatie heeft.
Gelet op de complexiteit van de problematiek van verdachte en de kans op recidive, achten de gedragsdeskundigen een langdurige forensisch-klinische behandeling geïndiceerd, gevolgd door een uitgebreid resocialisatietraject. Omdat verdachte blijk geeft van enige motivatie voor behandeling, hebben de gedragsdeskundigen ook overwogen om terbeschikkingstelling met voorwaarden te adviseren. Zij achten het echter zeer twijfelachtig of verdachte zich langdurig aan die voorwaarden zal houden. De inschatting is dat verdachte met eventuele onvrede niet goed kan omgaan en zich niet meer aan de voorwaarden zal houden. Zijn antisociale en borderline-trekken zullen de behandeling mogelijk verstoren. Verdachte zal niet voldoende verantwoordelijkheid nemen, mede door zijn hechtingsproblematiek. Hij overziet onvoldoende de consequenties van zijn handelen en geeft onvoldoende openheid. Zijn ziekte-inzicht en probleembesef zijn gering, en ook zijn motivatie voor langdurige behandeling en begeleiding lijkt gering. Daarnaast wordt de kans op recidive hoog geschat indien verdachte onbehandeld uit detentie zou komen. Gezien de aard van het delict zal verdachte heel transparant moet zijn over zijn beleving om hem in te kunnen schatten. Dat is een indicatie voor een hoog beveiligingsniveau, voordat verdachte toe zal zijn aan een lager beveiligingsniveau en verlof. Bij elk verlof zal getoetst moeten worden hoe zijn toestand is. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt door de gedragsdeskundigen als onvoldoende beveiligend op korte en lange termijn ingeschat. Zij adviseren daarom terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Deze maatregel biedt meer zekerheid dat verdachte langere tijd in behandeling blijft, waarbij mogelijke verlofbewegingen op termijn goed geborgd kunnen worden. Dit zal de kans op recidive doen verminderen en geeft verdachte de duidelijkheid die hij nodig heeft om zich te ontwikkelen.
De rechtbank kan zich ook in deze conclusies van de gedragsdeskundigen vinden en zij neemt deze over. Alles overziend zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van drie jaren, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opleggen.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
In de zaak met parketnummer 18/720327-17:
1. [slachtoffer 4] , tot een bedrag van € 210,- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 5] , tot een bedrag van € 200,- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [slachtoffer 3] , tot een bedrag van € 379,95 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft hoofdelijke toewijzing van de vordering van [slachtoffer 4] gevorderd. Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 5] heeft de officier van justitie hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 120,00 gevorderd. Het overige deel van de vordering moet worden afgewezen. Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] heeft de officier van justitie gevorderd dat deze hoofdelijk wordt toegewezen tot een bedrag van € 320,00 en dat de vordering voor het overige moet worden afgewezen. Tevens heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregelen gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet verzet tegen toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen en heeft naar voren gebracht dat verdachte bereid is de schade te vergoeden.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 4]
De rechtbank begrijpt dat het gevorderde bedrag bestaat uit €200,00 aan materiele schade en €10,00 proceskosten. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2. bewezen verklaarde.
De vordering, waarvan de hoogte niet door de raadsman is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 juni 2017.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 5]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2. bewezen verklaarde. Bij het vaststellen van de hoogte van de schade maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De hoogte van de schade wordt geschat op € 120,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2017. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en het meer gevorderde afwijzen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1. bewezen verklaarde. Bij het vaststellen van de hoogte van de schade maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De hoogte van de schade wordt geschat op € 320,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2017. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en het meer gevorderde afwijzen.
De rechtbank zal verdachte tevens veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken. De proceskosten worden ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 4] tot op heden begroot op €10,00. De proceskosten ten aanzien van de vorderingen van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 3] worden tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door de medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en vice versa.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregelen opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 289, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/730044-19 primair ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/720327-17 onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Benadeelde partijen

In de zaak met parketnummer 18/720327-17

Feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 320,00 (zegge: driehonderdentwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2017, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de vordering voor het overige wordt afgewezen.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] te betalen een bedrag van € 320,00 (zegge: driehonderdentwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2017, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte of zijn mededader aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 200,00 (zegge: tweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2017, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op € 10,00 (zegge: tien euro).
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] te betalen een bedrag van € 200,00 (zegge: tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte of zijn mededader aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 5]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 120,00 (zegge: honderdtwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2017, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de vordering voor het overige wordt afgewezen.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5] te betalen een bedrag van € 120,00 (zegge: honderdtwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 2 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte of zijn mededader aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. G.W.G. Wijnands en
mr. R.B. Maring, rechters, bijgestaan door mr. M. Postma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 december 2019.