ECLI:NL:RBNNE:2019:5337

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
C/17/169935/KG RK 19-327
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens niet honoreren aanhoudingsverzoek in civiele procedure

In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland op 3 december 2019 een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoek was ingediend door verzoekster, die zich niet kon verenigen met de beslissing van de rechter om haar verzoek tot aanhouding van een zitting op 5 december 2019 af te wijzen. Verzoekster stelde dat de rechter, mr. J.A. Werkema, in strijd met het procesreglement had gehandeld door haar verzoek om uitstel niet te honoreren, wat volgens haar in strijd was met artikel 6 van het EVRM, dat recht op een eerlijk proces waarborgt.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoekster haar gronden voor de wraking verder toegelicht. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat een rechter gewraakt kan worden indien er feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De wrakingskamer oordeelde echter dat verzoekster geen concrete feiten of omstandigheden had aangevoerd die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. De beslissing van de rechter om het verzoek tot aanhouding af te wijzen werd gekwalificeerd als een procesbeslissing, die in beginsel geen grond voor wraking vormt.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleverden. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en de beslissing werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Locatie Leeuwarden
Wrakingskamer
zaaknummer: C/17/169935/KG RK 19-327
Beslissing van 3 december 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[naam 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. J.A. Werkema,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 12 november 2019
- de schriftelijke reactie van de rechter van 20 november 2019
- het op schrift gestelde pleidooi van verzoekster
- de aantekeningen van de griffier.
Bij de mondelinge behandeling is verzoekster verschenen. De rechter heeft op voorhand laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 8111759 vz 19-35. Verzoekster is één van de gerekwestreerden inzake een verzoekschriftprocedure tot benoeming van drie deskundigen ter bepaling van de waarde van aandelen. Die procedure is aanhangig gemaakt door Maisha B.V. en Maisha Holding B.V.. De behandeling van dat verzoek is bepaald op 5 december 2019.
2.2
Verzoekster heeft het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Bij brief van 18 oktober 2019 is verzoekster opgeroepen voor de mondelinge behandeling op 5 december 2019. Op 29 oktober 2019 heeft verzoekster een verzoek tot aanhouding voor de zitting van 5 december 2019 ingediend. Bij brief van 4 november 2019 heeft de griffier namens de rechter rechtbank dit verzoek afgewezen met de volgende formulering:
"In verband met het aantal betrokkenen in deze procedure en de drukbezette agenda van de rechter is uw verzoek om aanhouding afgewezen. U bent wel in de gelegenheid om een schriftelijk verweer in te dienen. Dit verweerschrift dient uiterlijk vijf werkdagen vóór de zittingsdatum 5 december as. te worden ingediend."
Verzoekster heeft aangevoerd dat artikel 4.1.6. van het Procesreglement verzoekschriftprocedures rechtbank handel/voorzieningenrechter bepaalt dat een uitstelverzoek in het geval waarin bij de dagbepaling van de zitting geen rekening is gehouden met verhinderdata, in beginsel zal worden gehonoreerd. De rechter heeft in strijd met het procesreglement gehandeld en ontneemt verzoekster de gelegenheid om op zitting verweer te voeren. Naar de mening van verzoekster is dit in strijd met artikel 6 van het EVRM omdat van een gelijkwaardige behandeling van procespartijen (equality of arms) geen sprake is. Door deze beslissing te nemen heeft de rechter op zijn minst de schijn gewekt niet geheel onpartijdig te zijn, immers zij heeft geoordeeld dat haar eigen druk bezette agenda belangrijker is dan het belang van verzoekster om bij de zitting aanwezig te zijn.
2.3
De rechter heeft aangegeven niet in de wraking te berusten. In haar schriftelijke reactie heeft zij aangevoerd dat voor zover moet worden aangenomen dat een procesreglement van toepassing is (het gaat naar haar oordeel in deze zaak om een zogeheten “welwillendheidsbeslissing”), dat het Procesreglement verzoekschriftprocedures rechtbanken kantonzaken, van toepassing is. Daarin is een bepaling opgenomen (net als in de overige procesreglementen) waarin vermeld staat dat de kantonrechter kan afwijken van het reglement als de omstandigheden daartoe aanleiding geven (1.1.10). Van die mogelijkheid heeft de rechter gebruikgemaakt om redenen van een goede procesorde, namelijk de voortvarende behandeling van de zaak. Bij een grote hoeveelheid verweerders is het namelijk ondoenlijk om rekening te houden met de verhinderdata van alle verweerders, die deels ook nog met een gemachtigde willen verschijnen, aldus de rechter.
Voorts heeft de rechter aangevoerd dat uit de voorgaande alinea valt af te leiden dat gaat het om een procedurele beslissing waar verzoekster het niet mee eens is. De rechter verwerpt de stelling dat haar druk bezette agenda kennelijk belangrijker is dan het belang van verzoekster. Wel maakt de agenda van de rechter, samen met de agenda van alle verweerders, dat het moeilijk, zo niet onmogelijk zal zijn om op korte termijn een andere datum voor een behandeling te vinden waarop iedereen kan verschijnen. Verzoekster is gewezen op de mogelijkheid om een schriftelijk verweerschrift in te dienen. Tot slot wijst de rechter erop dat zij geen van partijen in de onderhavige zaak kent en zich nog moet verdiepen in de inhoud van het dossier.
2.4
Bij de mondelinge behandeling heeft verzoekster (zakelijk weergegeven) nog de volgende gronden aan haar verzoek toegevoegd:
a. oorspronkelijk had de hoofdzaak het handelszaaknummer C/17/169156/HA RK 19/97, waarna de zaak het (kanton)nummer 8111759 VZ VERZ 19-35 kreeg;
b. de rechter heeft ten onrechte gesteld dat het verzoek gelijktijdig behandeld wordt met een verzoek dat is doorverwezen door de rechtbank Amsterdam met deels dezelfde verweerders;
c. de rechter heeft voorts ten onrechte gesteld dat een deel van de verweerders met een gemachtigde willen verschijnen';
d. de rechter heeft zonder het wrakingsverzoek te lezen al besloten niet in de wraking te berusten;
e. de rechter heeft ten onrechte in haar verweerschrift aangegeven dat zij van het procesreglement zou zijn afgeweken vanwege een goede procesorde, namelijk de voortvarende behandeling van de zaak.

3.De beoordeling

3.1
De wrakingskamer stelt voorop dat een rechter gewraakt kan worden als zich feiten of omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de tot wraking verzoekende partij concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze bekend zijn geworden.
3.2
De wrakingskamer is het volgende van oordeel. Verzoekster heeft tijdens de mondelinge behandeling nadere gronden voor de wraking aangevoerd. Verzoekster beroept zich daarbij mede op brieven die
naindiening van het wrakingsverzoek zijn verzonden. De inhoud van deze brieven kunnen reeds door de tijdsvolgorde geen aanleiding gevormd hebben voor de wraking.
Het wrakingsprotocol bepaalt (in artikel 4.1) dat verzoeker volgens de wet verplicht is alle feiten en omstandigheden die hem tot zijn verzoek brengen, tegelijk voor te dragen. Dit betekent dat de wrakingskamer slechts de gronden die in het wrakingsverzoek van 12 november 2019 zijn genoemd kan en zal wegen. De gronden die nadien worden aangevoerd en de feiten en omstandigheden die daarna hebben plaatsgevonden kunnen niet meegewogen worden in de beslissing.
3.3
Het wrakingsverzoek richt zich tegen een afwijzingsbeslissing op een uitstelverzoek. Een dergelijke beslissing wordt aangemerkt als een procesbeslissing. Een procesbeslissing vormt in beginsel geen grond voor wraking, ook niet als die beslissing de verzoeker onwelgevallig is. Dat kan anders zijn indien geen andere verklaring te geven is dan dat die beslissing door vooringenomenheid is ingegeven en een dergelijke beslissing of de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Naar het oordeel van de wrakingskamer is daar geen sprake van.
Immers verzoekster heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat de beslissing ten aanzien van de aanhouding dusdanig onjuist of onbegrijpelijk is dat deze uitsluitend door vooringenomenheid kan worden verklaard. In dat verband merkt de wrakingskamer nog op dat moge het zo zijn dat er onjuistheden in de reactie van de rechter staan op het punt van het aantal verweerders en of deze zich laten bijstaan door een gemachtigde, dit niet af doet aan voorgaand oordeel.
3.5
De wrakingskamer merkt ter verduidelijking nog het volgende op. Wanneer een verzoekschrift op de griffie van de rechtbank, afdeling privaatrecht, binnenkomt, wordt dit ingeboekt door de griffie van de afdeling privaatrecht. Deze griffie verwerkt zowel de handelszaken als de kantonzaken. Kennelijk zijn daarbij in onderhavig geval fouten gemaakt, doordat de zaak eerst als handelszaak is ingeboekt en daarna als kantonzaak. Dit zijn handelingen die op de griffie worden uitgevoerd en waarbij doorgaans geen rechters zijn betrokken. De wrakingskamer heeft geen aanleiding om ervanuit te gaan dat dat in deze zaak anders is geweest.
3.6
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.7
Het verzoek tot wraking wordt dan ook afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en mr. M. Jansen, in tegenwoordigheid van D.P. Postma-Westerhof als griffier en in openbaar uitgesproken op 3 december 2019. Deze beslissing is ondertekend door de voorzitter en de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.