In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland op 3 december 2019 een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoek was ingediend door verzoekster, die zich niet kon verenigen met de beslissing van de rechter om haar verzoek tot aanhouding van een zitting op 5 december 2019 af te wijzen. Verzoekster stelde dat de rechter, mr. J.A. Werkema, in strijd met het procesreglement had gehandeld door haar verzoek om uitstel niet te honoreren, wat volgens haar in strijd was met artikel 6 van het EVRM, dat recht op een eerlijk proces waarborgt.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoekster haar gronden voor de wraking verder toegelicht. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat een rechter gewraakt kan worden indien er feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De wrakingskamer oordeelde echter dat verzoekster geen concrete feiten of omstandigheden had aangevoerd die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. De beslissing van de rechter om het verzoek tot aanhouding af te wijzen werd gekwalificeerd als een procesbeslissing, die in beginsel geen grond voor wraking vormt.
De wrakingskamer concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleverden. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en de beslissing werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.