ECLI:NL:RBNNE:2019:5248

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
18/750089-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en cocaïne

Op 19 december 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en cocaïne. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar witwassen, waarbij de politie op 3 oktober 2016 de woning van de verdachte doorzocht. Tijdens deze doorzoeking werden een vuurwapen van categorie III, munitie en een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne aangetroffen. De verdachte ontkende op de hoogte te zijn van de aanwezigheid van deze goederen en stelde dat hij een sporttas in bewaring had genomen voor een bekende, die hij niet verdacht van illegale activiteiten.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Hoewel de verdachte beweerde niet op de hoogte te zijn van de illegale goederen, concludeerde de rechtbank dat hij zich bewust had blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de tas illegale goederen bevatte. De rechtbank achtte het voorhanden hebben van het vuurwapen en de cocaïne wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak.

De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, gezien de risico's die het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en drugs met zich meebrengt voor de veiligheid van de samenleving. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de verdachte was vertegenwoordigd door een advocaat. De rechtbank besloot ook dat de in beslag genomen voorwerpen aan het verkeer zouden worden onttrokken, omdat het bezit daarvan in strijd was met de wet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/750089-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 december 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats],
wonende te [staatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 05 december 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E. Duijts en mr. S.M. von Bartheld.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 03 oktober 2016 te Leeuwarden een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (pistool) merk/type Crvena Zastava, kaliber 7.62 x 25 tokarev en/of munitie van categorie III, te weten 20 stuks kogelpatronen, kaliber 7.62 x 25 tokarev, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 03 oktober 2016 te Leeuwarden opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 348 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben veroordeling gevorderd voor de feiten 1 en 2. Zij hebben daartoe aangevoerd dat er voldoende bewijs is voor de gevolgtrekking dat verdachte op 3 oktober 2016 een vuurwapen, munitie en cocaïne aanwezig heeft gehad in zijn woning. Omdat de vereiste van eigendom niet aan de orde is bij het ‘voorhanden hebben’ in de zin van de Wet wapens en munitie en ‘aanwezig hebben’ in de zin van de Opiumwet, kunnen de feiten wettig en overtuigend bewezen worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van een vuurwapen, munitie en cocaïne in zijn woning. Deze goederen maakten deel uit van de inhoud van een sporttas die verdachte in bewaring had genomen voor [naam]. Verdachte heeft vóór ontvangst aan [naam] gevraagd of er iets illegaals in de tas zat, waarop [naam] heeft gezegd dat dit niet het geval was. Verdachte heeft daarna de tas zonder daarbij naar de gehele inhoud te kijken uitgepakt en een aantal spullen in andere tassen overgepakt. Daarbij heeft hij geen illegale spullen aangetroffen. Dit maakt dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het aanwezig hebben van cocaïne en het voorhanden hebben van het wapen en de munitie.
Oordeel van de rechtbank

Algemene overwegingen

De tenlastelegging komt voort uit een in 2015 naar verdachte gestart witwasonderzoek onder de naam Capella. Naar aanleiding van een verdenking van witwassen heeft de politie een kasopstelling gemaakt voor de periode 2009 tot en met 2013. Uit de resultaten daarvan zou blijken dat de uitgaven van verdachte zijn legale inkomsten ruim overschreden. De politie heeft vervolgens verdachte aangehouden ter zake van de verdenking van witwassen en in dat kader is zijn woning doorzocht.

Beoordeling van de ten laste gelegde feiten

Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 3 oktober 2016 is de politie binnengetreden in de woning van verdachte aan de [staatnaam] te Leeuwarden. [1] In deze woning is een vuurwapen met munitie en een hoeveelheid poeder en brokken poeder aangetroffen. [2] Deze goederen waren verborgen onder een luik in de vloer van een zolderkamer. [3]
Naar het vuurwapen en de munitie is forensisch onderzoek gedaan. Uit dit onderzoek is gebleken dat het vuurwapen een wapen (pistool) betreft van categorie III, merk/type Crvena Zastava, kaliber 7.62 x 25 tokarev en de munitie, te weten 20 stuks kogelpatronen kaliber 7.62 x 25 tokarev, munitie betreft van categorie III. [4]
De in beslag genomen zakjes en wikkels met (wit) poeder/brokken zijn door de politie door middel van de Ruybal test indicatief getest op de aanwezigheid van verdovende middelen. In totaal zijn er 15 indicatieve testen uitgevoerd op 15 verschillende bronnen, waarbij als resultaat is gebleken dat al het testmateriaal waarschijnlijk cocaïne bevat. [5]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de aangetroffen goederen in zijn woning. Hij heeft verklaard dat deze goederen deel uitmaakten van de inhoud van een sporttas die hij in bewaring had genomen voor [naam]. Over de inhoud van deze sporttas heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij wist dat er geen ‘barbiepoppen’ in de tas zaten en dat de goederen gezien het strafrechtelijk verleden van [naam] niet bij die [naam] konden worden aangetroffen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij vóór ontvangst van de tas expliciet aan [naam] heeft gevraagd of er ook drugs in de sporttas zaten, waarop [naam] ontkennend zou hebben geantwoord. Verder heeft verdachte verklaard dat [naam] in het verleden klanten aanleverde voor de huur van cannacutters en dat hij wist dat [naam] in het verleden veroordeeld is voor drugshandel.
Verdachte heeft verklaard dat de inhoud van de sporttas deels was verpakt in plastic tassen en dat hij de inhoud - waar nodig - heeft overgepakt in andere plastic tassen. Verdachte heeft bij het overpakken enkele druggerelateerde goederen aangetroffen, zoals een bus met opschrift cafeïne en een bus met opschrift Inositol. Dit bevestigde zijn vermoeden dat het ging om druggerelateerde goederen die weliswaar beter niet bij [naam] aangetroffen konden worden, maar op zichzelf wél legale goederen waren. Verdachte heeft vervolgens de spullen in een bergruimte in de vloer op zijn zolder verstopt, waar hij ook eigen goederen zoals contant geld en horloges verborgen hield. Dit betrof een plek waar volgens verdachte verder niemand toegang toe had.
De verklaring van verdachte dat de goederen deel uitmaakten van een sporttas die hij in bewaring had genomen voor [naam], vindt bevestiging in de door [naam] als getuige bij de rechter-commissaris onder ede afgelegde verklaring. [naam] heeft verklaard dat hij eerder drugshandel heeft gedaan en dat er mensen langskwamen om voor hen een zwarte sporttas te bewaren Hij had het vermoeden dat er verdovende middelen in de tas zaten. Hij wilde de tas zelf niet onder zich hebben en heeft toen aan verdachte gevraagd de tas voor hem te bewaren. Hij heeft niet tegen verdachte gezegd dat hij vermoedde dat er verdovende middelen in de tas zaten en naar zijn zeggen heeft verdachte ook niet naar de inhoud van de tas gevraagd. De rechtbank neemt bij haar beoordeling deze verklaringen voor wat betreft de herkomst van de in de woning aangetroffen goederen als uitgangspunt.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de verklaringen van verdachte en [naam] niet bewezen kan worden dat verdachte wist dat hij het vuurwapen, de munitie en de cocaïne voorhanden had. Dit leidt echter niet per definitie tot vrijspraak aangezien voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier het aanwezig hebben van cocaïne en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie - kan worden aangenomen indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde
Verdachte heeft een tas in bewaring genomen, waarvan de inhoud kennelijk verborgen moest worden. Deze mocht immers niet worden aangetroffen onder [naam]. Verdachte heeft zelf de spullen uit de sporttas gehaald, waar nodig overgepakt in andere tassen en heeft dit vervolgens verborgen in een bergruimte op zijn zolder. Bij het overpakken heeft hij gevulde bussen aangetroffen met opschriften van stoffen die in relatie staan tot harddrugs, namelijk versnijdingsmiddelen. Verdachte wist - gezien zijn verklaringen ter terechtzitting daaromtrent - daarnaast dat hij spullen in bewaring nam voor een persoon met banden binnen het (hard)drugscircuit.
Deze omstandigheden hadden voor verdachte op z’n minst aanleiding moeten geven om nader onderzoek te doen naar de inhoud van de tas omdat de kans dat de inhoud harddrugs zou betreffen aanmerkelijk was te achten. Door dit na te laten heeft verdachte bewust de ogen gesloten en willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij harddrugs in bewaring nam. Derhalve kan het aanwezig hebben als bedoeld in het onder 2. tenlastegelegde worden bewezen.
De rechtbank stelt vervolgens voorop dat het gebruik van een indicatieve test er op zichzelf niet aan in de weg staat om buiten redelijke twijfel te achten dat in beslag genomen voorwerpen waarvan wordt vermoed dat het drugs betreft, de stoffen bevatten die uit de test blijken. Er dient dan echter wel voldoende ondersteunend en betekenisvol bewijs te zijn.
In casu zijn er door de politie in totaal 15 indicatieve testen uitgevoerd op 15 verschillende bronnen, waarbij in alle gevallen is gebleken dat de stoffen waarschijnlijk cocaïne bevatten. De kans dat er bij deze 15 uitgevoerde testen evenzoveel maal een vals positieve uitslag is gebleken, acht de rechtbank verwaarloosbaar. De hoeveelheid uitgevoerde testen op telkens andere aangetroffen bronnen versterkt naar het oordeel van de rechtbank de betrouwbaarheid van de uitslagen dat de aangetroffen poeders cocaïne bevatten. Daarnaast zijn in de omgeving van de aangetroffen stoffen, goederen als versnijdingsmiddelen en andere druggerelateerde voorwerpen, te weten weegschaaltjes, vermalers en wikkels aangetroffen, hetgeen op zichzelf weer het vermoeden bevestigt dat het gaat om cocaïne. Tot slot acht de rechtbank van belang dat de aangetroffen stoffen afkomstig zijn van [naam], een bekende binnen het (hard)drugscircuit.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van alle resultaten van de indicatieve testen in onderling verband gezien en het genoemde ondersteunende bewijs, wettig en overtuigend bewezen worden dat de aangetroffen stoffen cocaïne, als bedoeld in lijst I van de Opiumwet, bevatten.
Wat betreft de aangetroffen hoeveelheid cocaïne blijkt uit het proces-verbaal verdovende middelen dat bij het testen van één van de aangetroffen gripzakjes is uitgegaan van een brutogewicht van 2,11 gram en een nettogewicht van 3,11 gram (SIN AAKZ2945NL). In het voordeel van de verdachte gaat de rechtbank er van uit dat verdachte niet 348 gram, maar 347 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde
Hiervoor heeft de rechtbank geconcludeerd dat verdachte een tas in bewaring heeft genomen met de wetenschap dat de inhoud daarvan verborgen moest worden. Verdachte heeft geen nader onderzoek naar de inhoud van de tas gedaan, terwijl er voldoende omstandigheden waren die verdachte aanleiding hadden moeten geven om wél nader onderzoek te doen naar de inhoud van de tas. Door dit niet te doen heeft verdachte bewust de ogen gesloten en bewust de kans aanvaard dat er -naast drugs- ook (andere) illegale voorwerpen, zoals een vuurwapen en/of munitie in de tas zouden zitten. Dit speelt temeer, nu het een feit van algemene bekendheid is dat vuurwapens en drugs vaak in elkaars aanwezigheid worden aangetroffen.
Aldus acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het vuurwapen en de munitie voorhanden heeft gehad, als bedoeld in de Wet wapens en munitie.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Feit 1:
hij op 03 oktober 2016 te Leeuwarden een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (pistool) merk/type Crvena Zastava, kaliber 7.62 x 25 tokarev en munitie van categorie III, te weten 20 stuks kogelpatronen, kaliber 7.62 x 25 tokarev, voorhanden heeft gehad;
Feit 2:
hij op 03 oktober 2016 te Leeuwarden opzettelijk aanwezig heeft gehad 347 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en,
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
2. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Bij het bepalen van de eis is uitgegaan van de richtlijnen voor strafvordering die door het Openbaar Ministerie worden gehanteerd voor onderhavige feiten, en is rekening gehouden met de forse overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de strafzaak afgedaan had moeten worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit om in het geval van een bewezenverklaring de LOVS-oriëntatiepunten als uitgangspunt te nemen en rekening te houden met de ouderdom van de feiten en de negatieve gevolgen die de strafzaak heeft gehad voor verdachte, zoals de verkoop van de boot [naam boot] op last van het Openbaar Ministerie. Gelet op deze omstandigheden acht de raadsman een gevangenisstraf niet passend.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de door de reclassering opgemaakte rapportages van 13 februari 2017 en 2 april 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gehandeld in strijd met de Wet wapens en munitie door een vuurwapen en munitie voorhanden te hebben in zijn woning. Het ongecontroleerde bezit daarvan brengt grote risico’s met zich voor de veiligheid van personen. Daarnaast worden vuurwapens vaak gebruikt bij het begaan van strafbare feiten en maken deze veelal deel uit van het criminele (drugs)circuit, zodat het onbevoegd voorhanden hebben tevens een ernstige inbreuk op de rechtsorde tot gevolg heeft. Daarnaast heeft verdacht een hoeveelheid cocaïne aanwezig gehad in zijn woning.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze door verdachte gepleegde misdrijven zo ernstig dat in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf neemt de rechtbank dan ook als uitgangspunt de LOVS-oriëntatiepunten. Als oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van de hoeveelheid cocaïne geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van 2 maanden. Als oriëntatiepunt voor het voorhanden hebben van het vuurwapen geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van 3 maanden. Onverkorte toepassing van de oriëntatiepunten zou derhalve leiden tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden.
Overschrijding redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak dat de redelijke termijn in aanzienlijke mate is overschreden. De rechtbank acht alles afwegende en gelet op de LOVS-oriëntatiepunten in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen.
De rechtbank acht in het licht van bovenstaande een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden passend en geboden. De tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wordt van de gevangenisstraf afgetrokken. Dit is een aanzienlijk lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd. Dit komt met name doordat de door het Openbaar Ministerie en de door de rechterlijke macht gehanteerde richtlijnen voor straftoemeting, wat betreft onderhavige feiten, ver uiteen liggen.

Beslag

Vordering van de officier van justitie
Door de officieren van justitie is gevorderd dat de inbeslaggenomen voorwerpen, opgenomen op de als bijlage gevoegde beslaglijst, worden onttrokken aan het verkeer.
Standpunt van de verdediging:
Door de raadsman van verdachte is geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank:
De rechtbank zal de op de als bijlage gevoegde beslaglijst opgenomen voorwerpen onttrekken aan het verkeer. De voorwerpen, met betrekking tot welke de bewezenverklaarde feiten zijn begaan, zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeerde op de als bijlage gevoegde beslaglijst opgenomen voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. C.H. Beuker en mr. H.J. Schuth, rechters, bijgestaan door mr. A.A. de Haan-Geertsema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 december 2019.

Voetnoten

1.IBN-007, p. 205 en 206.
2.IBN-005-01, p. 184 t/m 186.
3.IBN-005-05, p. 201.
4.AH-024, p. 650 t/m 653.
5.AH-021, p. 643 t/m 649.