ECLI:NL:RBNNE:2019:5243

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
18/830148-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens meerdere delicten gerelateerd aan drugsgebruik en geweld

Op 19 december 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die zich in een periode van een jaar schuldig heeft gemaakt aan een groot aantal strafbare feiten, waaronder mishandeling, diefstal en overtredingen van de Opiumwet. De rechtbank legt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van 18 maanden, zonder voorwaardelijk deel, omdat er twijfels zijn over de intrinsieke motivatie van de verdachte tot gedragsverandering. De verdachte heeft onder andere zijn ex-vriendin bedreigd en mishandeld, en heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van harddrugs zoals GHB en amfetamine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vergelijkbare feiten en dat zijn gedrag sterk gerelateerd is aan zijn drugsgebruik. De rechtbank heeft ook de vordering van benadeelde partijen behandeld, waarbij de schadevergoeding aan de ex-vriendin is toegewezen, terwijl de vordering van een andere benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft de verdachte ook geconfronteerd met een eerdere voorwaardelijke veroordeling, waarvan de tenuitvoerlegging is gelast. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak van een stevige straf om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830148-19
ter berechting gevoegde parketnummers 18/024279-19 en 18/820047-19
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/157174-18, waarbij reeds eerder zijn gevoegd de parketnummers 18/177539-18, 18/208403-18, 18/256957-18, 18/027190-19, 18/027245-19, 18/027272-19 en 18/030431-19
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/120766-15
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 december 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
5 december 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.S. de Groene, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd
in de zaak met parketnummer 18/830148-19, na wijziging van de tenlastelegging, dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 14 juli 2019 te Stadskanaal aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of oogletsel, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] (met kracht) een of meermalen in/tegen het gezicht/hoofd te stompen en/of te slaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 14 juli 2019 te Stadskanaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 1]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] (met kracht) een of meermalen in/tegen het gezicht/hoofd heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 14 juli 2019 te Stadskanaal [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] (met kracht) een of meermalen in/tegen het gezicht/hoofd te stompen en/of te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of
oogletsel ten gevolge heeft gehad;
2.
(gevoegd parketnr. 18-820047-19)
hij op of omstreeks 07 februari 2019 in de gemeente Stadskanaal als degene aan wie door of namens de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een of meer huisverbod(en) was/waren gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, in strijd met die/dat huisverbod(en) de in die/dit verbod(en) genoemde woning(en), gelegen aan [straatnaam] en/of [straatnaam], heeft betreden en/of zich in en/of in nabijheid van die woning(en) heeft opgehouden en/of contact heeft opgenomen met één of meer van de in die/dat huisverbod(en) genoemde personen;
3.
(gevoegd parketnr. 18-024279-19)
hij op of omstreeks 29 januari 2019 te Musselkanaal, gemeente Stadskanaal zijn levensgezel, althans een persoon genaamd, [slachtoffer 1], heeft mishandeld door haar (meermalen) tegen/in het gezicht, althans tegen het hoofd te slaan/stompen en/of (meermalen) tegen het lichaam te slaan/stompen/schoppen;
4.
(gevoegd parketnr. 18-024279-19)
hij op of omstreeks 29 januari 2019 te Stadskanaal opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 9 en/of artikel 15 van het Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers, gedaan door een ambtena(a)r(en), te weten, [slachtoffer 2], hoofdagent van politie Eenheid Noord-Nederland en/of
[slachtoffer 3], brigadier van politie Eenheid Noord-Nederland en/of [slachtoffer 4], inspecteur van politie Eenheid Noord-Nederland/hulpofficier van justitie, belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtena(a)r(en) hem had(den) bevolen of van hem had(den) gevorderd om mee te werken aan een speekseltest en/of een bloedproef, hieraan geen gevolg te geven;
en in de zaak met parketnummer 18/157174-18 dat:
1.
(18-157174-18, feit 1)
hij op of omstreeks 6 augustus 2018 te Stadskanaal [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 1] (via de telefoon van zijn moeder) dreigend de woorden toe te voegen "ik vermoord haar, ik maak haar dood, ", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
(18-157174-18, feit 2)
hij op of omstreeks 06 augustus 2018 te Stadskanaal, een vuurwapen van categorie III, te weten een alarmpistool (Rohm RG3), voorhanden heeft gehad;
3.
(18-208403-18 gevoegd door PR 17-12-18)
hij op of omstreeks 17 oktober 2018 te Stadskanaal, een geldbedrag van in totaal 70 euro, althans een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen geldbedrag van 70 euro, althans een hoeveelheid geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of
verbreking;
4.
(18-256957-18, feit 1, gevoegd door PR 19-4-19)
hij in of omstreeks de periode van 13 december 2018 tot en met 14 december 2018 te Borger, gemeente Borger-Odoorn
- zendapparatuur, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 2]
- internetapparatuur, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 3]
heeft weggenomen (uit de kleine schuur op het perceel [straatnaam], toebehorende aan de Gemeente Borger-Odoorn) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
5.
(18-256957-18, feit 2, gevoegd door PR 19-4-19)
primair
hij in of omstreeks de periode van 13 december 2018 tot en met 14 december 2018 te Borger, gemeente Borger-Odoorn
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om goed(eren) van zijn hun/gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoord, te weten aan de Gemeente Borger-Odoorn, weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking,
een hangslot van de voordeur van de grote schuur op het perceel [straatnaam] heeft geforceerd en/of beschadigd;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 13 december 2018 tot en met 14 december 2018 te Borger, gemeente Borger-Odoorn opzettelijk en wederrechtelijk een hangslot (van de grote schuur op het perceel [straatnaam]), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de Gemeente Borger-Odoorn toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
6.
(18-177539-18, feit 1, gevoegd door PR 19-4-19)
hij op of omstreeks 23 augustus 2018 te Stadskanaal, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van genoemde wet
verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen
medewerking daaraan heeft verleend;
7.
(18-177539-18, feit 2, gevoegd door PR 19-4-19)
hij op of omstreeks 23 augustus 2018 te Stadskanaal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer (in totaal) 13, 87 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of ongeveer 49,46 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende Gamma Hydroxy Boterzuur, zijnde amfetamine en/of GHB (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
8.
(18-027190-19, gevoegd door PR 19-4-19)
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Stadskanaal op/aan de Oosterstraat (ter hoogte van de kruising met de Gedempte Vleddermond), op of omstreeks 9 september 2018 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs
moest vermoeden, aan een ander (te weten: de gemeente Stadskanaal) schade was
toegebracht;
9.
(18-027245-19, gevoegd door PR 19-4-19)
hij op of omstreeks 21 december 2018 te Stadskanaal een voertuig, te weten: een personenauto heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten Amfetamine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof (amfetamine): 290 microgram per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;
10.
(18-027272-19, gevoegd door PR 19-4-19)
hij op of omstreeks 29 november 2018 te Musselkanaal, gemeente Stadskanaal opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 24,61 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of ongeveer 429,29 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende Gammahydroxyboterzuur, zijnde amfetamine en/of GHB (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
11.
(18-030431-19, feit 1, gevoegd door PR 19-4-19)
hij op of omstreeks 22 november 2018 te Stadskanaal opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 24,22 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende Gammahydroxyboterzuur en/of ongeveer 0,64 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde GHB en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
12.
(18-030431-19, feit 2, gevoegd door PR 19-4-19)
hij op of omstreeks 22 november 2018 te Stadskanaal een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegensverkeerswet 1994, te weten: amfetamine en GHB, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen:
- 390 microgram amfetamine per liter bloed, en/of;
- 8,5 milligram GHB per liter bloed bedroeg,
in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen
afzonderlijk vermelde grenswaarde;
13.
(18-030431-19, feit 3, gevoegd door PR 19-4-19)
hij op of omstreeks 22 november 2018 te Stadskanaal om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van GHB, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende Gammahydroxyboterzuur, zijnde GHB een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen:
- 213,70 gram GBL, en/of;
- een fles gootsteenontstopper, en/of;
- een fles gedeminiraliseerd water, en/of;
- een verpakking PH-testers, en/of;
- ( ongeveer) 300 kleine gripzakjes
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die goed(eren) bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Met betrekking tot feit 12 in de zaak met parketnummer 18/157174-18 overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte wordt verweten dat hij op 22 november 2018 te Stadskanaal een personenauto heeft bestuurd terwijl hij onder invloed was van amfetamine en GHB, in strijd met artikel 8, lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Uit het strafblad van verdachte volgt dat verdachte op
23 mei 2019 reeds voor dit feit is veroordeeld, hetgeen de officier van justitie ter terechtzitting van 5 december 2019 heeft bevestigd. Daarmee is sprake van hetzelfde feit in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht en is de strafrechtelijke vervolging door het openbaar ministerie in strijd met het ne bis in idem beginsel. De rechtbank zal het openbaar ministerie daarom ten aanzien van dit feit, conform de vordering van de officier van justitie en zoals bepleit door de raadsvrouw ter terechtzitting, niet-ontvankelijk in de vervolging verklaren.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 1 primair en subsidiair in de zaak met parketnummer 18/830148-19 en van feit 2 in de zaak met parketnummer 18/157174-18.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 meer subsidiair, 2, 3 en 4 in de zaak met parketnummer 18/830148-19 en de feiten 1, 3, 4, 5 primair, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 13 in de zaak met parketnummer 18/157174-18.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair en subsidiair in de zaak met parketnummer 18/830148-19 en de feiten 2 en 5 primair en subsidiair in de zaak met parketnummer 18/157174-18. Ten aanzien van dit laatste feit heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte een gedetailleerde ontkennende verklaring heeft afgelegd en dat deze verklaring aannemelijk moet worden geacht.
Oordeel van de rechtbank
In de zaak met parketnummer 18/830148-19 acht de rechtbank de feiten 1 primair en subsidiair en 4 niet wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4 overweegt de rechtbank dat verdachte -kort gezegd- wordt verweten dat hij opzettelijk niet zou hebben voldaan aan een bevel of vordering, gegeven krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 9 en/of artikel 15 van het Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers. In voornoemd besluit en meer in het bijzonder in voornoemde artikelen, worden regels gegeven over de wijze waarop een speekseltest respectievelijk een bloedonderzoek dient te worden uitgevoerd. De grondslag voor de bevoegdheid tot het geven van een dergelijk bevel of vordering is echter opgenomen in de artikelen 55d en 55e van het Wetboek van Strafvordering. Nu is nagelaten de juiste grondslag voor het geven van het bevel aan verdachte in de tenlastelegging op te nemen, dient de verdachte naar het oordeel van de rechtbank van dit feit te worden vrijgesproken.
In de zaak met parketnummer 18/157174-18 acht de rechtbank de feiten 2 en 5 primair en subsidiair niet wettig en overtuigend bewezen. Met betrekking tot feit 5 heeft verdachte een ontkennende verklaring afgelegd. Nog daargelaten dat de tenlastelegging ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging tot inbraak onvolledig is, acht de rechtbank het door verdachte geschetste alternatieve scenario -dat het feit gepleegd moet zijn door anderen die met hem naar de locatie in Borger zijn gereden- niet onaannemelijk.
Het voorgaande betekent dat verdachte zal worden vrijgesproken van feit 1 primair en subsidiair en feit 4 in de zaak met parketnummer 18/830148-19 en van de feiten 2 en 5 primair en subsidiair in de zaak met parketnummer 18/157174-18.
De rechtbank acht de feiten 1 meer subsidiair, 2 en 3 in de zaak met parketnummer 18/830148-19 en de feiten 1, 3, 4, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 13 in de zaak met parketnummer 18/157174-18 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
in de zaak met parketnummer 18/830148-19
ten aanzien van feit 1 meer subsidiair
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 december 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 15 juli 2019, opgenomen op pagina 8 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019183878 d.d. 17 juli 2019, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1].
ten aanzien van feit 2
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 december 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 7 februari 2019, opgenomen op pagina 6 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019033247 d.d. 7 februari 2019, inhoudend de verklaring van [getuige 1];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige
d.d. 6 februari 2019, opgenomen op pagina 16 e.v. van dit dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1];
4. een schriftelijk bescheid, te weten een beschikking van de burgemeester houdende het opleggen van een huisverbod d.d. 30 januari 2019, opgenomen op pagina 49 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019030165 d.d. 4 februari 2019;
5. een schriftelijk bescheid, te weten een beschikking van de burgemeester houdende het opleggen van een huisverbod d.d. 30 januari 2019, opgenomen op pagina 54 e.v. van dit dossier.
ten aanzien van feit 3
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 december 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 29 januari 2019, opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019030165 d.d. 4 februari 2019, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1].
in de zaak met parketnummer 18/157174-18
ten aanzien van feit 1
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 december 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 6 augustus 2018, opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018206998 d.d. 10 augustus 2018, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1].
ten aanzien van feit 3
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 december 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 18 oktober 2018, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018274927 d.d. 30 oktober 2018, inhoudend de verklaring van [getuige 2].
ten aanzien van feit 4
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 december 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 14 december 2018, opgenomen op pagina 67 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019013392 d.d. 22 januari 2019, inhoudend de verklaring van [naam 1] (namens [benadeelde partij 2]);
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 17 december 2018, opgenomen op pagina 72 e.v. van dit dossier, inhoudend de verklaring van [naam 2] (namens [benadeelde partij 3]).
ten aanzien van feit 6
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 december 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal rijden onder invloed
d.d. 23 augustus 2018, opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018222911 d.d. 23 augustus 2018, inhoudend het relaas van verbalisanten.
ten aanzien van feit 7
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 december 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 augustus 2018, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018222937 d.d. 24 augustus 2018, inhoudend het relaas van verbalisanten;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen
d.d. 5 september 2018, opgenomen op pagina 37 e.v. van dit dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten, werkzaam als forensisch deskundigen.
ten aanzien van feit 8
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 december 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 25 oktober 2018, opgenomen op pagina 4 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018238483 d.d. 25 oktober 2018, inhoudend de verklaring van [naam 3] (namens Gemeente Stadskanaal).
ten aanzien van feit 9
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 december 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal rijden onder invloed
d.d. 5 maart 2019, opgenomen op pagina 2 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018333365 d.d. 5 maart 2019, inhoudend het relaas van verbalisant;
3. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2018.12.27.106, d.d. 10 januari 2019, opgemaakt door K.S. Kruseman op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige.
ten aanzien van feit 10
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 december 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen
d.d. 29 november 2018, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018313481 d.d. 14 januari 2019, inhoudend het relaas van verbalisanten;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen
d.d. 4 januari 2019, opgenomen op pagina 20 e.v. van dit dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten;
4. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2018.12.19.146 (aanvraag 003),
d.d. 4 januari 2019, opgemaakt door ing. A.B.M. van Esch-de Bruin op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige;
5. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2018.12.19.146 (aanvraag 002),
d.d. 7 januari 2019, opgemaakt door ing. C.M.M. Diever-Heezen op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige.
ten aanzien van de feiten 11 en 13
(waarbij ieder bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts is gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft)
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 december 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen
d.d. 23 november 2018, opgenomen op pagina 13 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018307605 d.d. 26 januari 2019, inhoudend het relaas van verbalisant;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen
d.d. 11 december 2018, opgenomen op pagina 30 e.v. van dit dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten;
4. een schriftelijk bescheid, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 43 e.v. van dit dossier;
5. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2018.12.11.205 (aanvraag 002),
d.d. 19 december 2018, opgemaakt door ing. A.B.M. van Esch-de Bruin op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige;
6. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2018.12.11.205 (aanvraag 001),
d.d. 12 december 2018, opgemaakt door ing. P.H. Wallinga op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige;
7. een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2018.12.11.205 (aanvraag 003),
d.d. 10 januari 2019, opgemaakt door ing. P.H. Wallinga op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 meer subsidiair, 2 en 3 in de zaak met parketnummer
18/830148-19 en de feiten 1, 3, 4, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 13 in de zaak met parketnummer 18/157174-18 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 18/830148-19
1.
meer subsidiair
hij op 14 juli 2019 te Stadskanaal [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met kracht meermalen in het gezicht te stompen en te slaan;
2.
hij omstreeks 7 februari 2019 in de gemeente Stadskanaal als degene aan wie door of namens de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod huisverboden was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, in strijd met die huisverboden de in die verboden genoemde woning, gelegen aan [straatnaam], heeft betreden en zich in de nabijheid van die woning heeft opgehouden en contact heeft opgenomen met één of meer van de in die huisverboden genoemde personen;
3.
hij op 29 januari 2019 te Musselkanaal, gemeente Stadskanaal [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar meermalen in het gezicht te stompen en meermalen tegen het lichaam te slaan/stompen/schoppen;
en in de zaak met parketnummer 18/157174-18
1.
hij op 6 augustus 2018 te Stadskanaal [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] (via de telefoon van zijn moeder) dreigend de woorden toe te voegen "ik vermoord haar, ik maak haar dood";
3.
hij op 17 oktober 2018 te Stadskanaal, een geldbedrag van in totaal ongeveer 40 euro, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij in de periode van 13 december 2018 tot en met 14 december 2018 te Borger, gemeente Borger-Odoorn
- zendapparatuur, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 2] en
- internetapparatuur, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 3],
heeft weggenomen (uit de kleine schuur op het perceel [straatnaam], toebehorende aan de Gemeente Borger-Odoorn) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking;
6.
hij op 23 augustus 2018 te Stadskanaal, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van genoemde wet verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend;
7.
hij op 23 augustus 2018 te Stadskanaal opzettelijk aanwezig heeft gehad 9,93 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
8.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Stadskanaal op de Oosterstraat (ter hoogte van de kruising met de Gedempte Vleddermond) op 9 september 2018 de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist, aan een ander (te weten: de gemeente Stadskanaal) schade was toegebracht;
9.
hij op 21 december 2018 te Stadskanaal een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof (amfetamine): 290 microgram per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;
10.
hij op 29 november 2018 te Musselkanaal, gemeente Stadskanaal opzettelijk aanwezig heeft gehad 24,61 gram van een materiaal bevattende amfetamine en 429,29 gram van een materiaal bevattende gammahydroxyboterzuur, zijnde amfetamine en GHB telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
11.
hij op 22 november 2018 te Stadskanaal opzettelijk aanwezig heeft gehad 24,22 gram van een materiaal bevattende gammahydroxyboterzuur en 0,64 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde GHB en amfetamine telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
13.
hij op 22 november 2018 te Stadskanaal om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden van GHB, zijnde GHB een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden of te bevorderen:
- 213,70 gram GBL en
- een fles gootsteenontstopper en
- een fles gedemineraliseerd water en
- een verpakking PH-testers,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die goederen bestemd waren tot het plegen van dat feit.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 18/830148-19
1.
(meer subsidiair)mishandeling;
2. als uithuisgeplaatste handelen in strijd met een met toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod, gegeven huisverbod, meermalen gepleegd;
3. mishandeling;
in de zaak met parketnummer 18/157174-18
1. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
3. diefstal;
4. diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking;
6. overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
7. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
8. overtreding van artikel 7, eerste lid 1, van de Wegenverkeerswet 1994;
9. overtreding van artikel 8, lid 5, van de Wegenverkeerswet 1994;
10. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
11. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
13. een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet voorbereiden of bevorderen, door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 meer subsidiair, 2, 3 en 4 en het ad informandum gevoegde feit 2 in de zaak met parketnummer 18/830148-19 en de feiten 1, 3, 4, 5 primair, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 13 in de zaak met parketnummer 18/157174-18 wordt veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van 2 jaren, met een tussentijdse beoordeling na 1 jaar van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor toepassing van het jeugdstrafrecht en oplegging van een jeugddetentie tussen 15 en 18 maanden, met een voorwaardelijk deel en de maatregel betreffende het gedrag als bedoeld in artikel 77w van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de persoon van verdachte maakt dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast, hetgeen ook naar voren komt uit de omtrent verdachte opgemaakte rapportages. De raadsvrouw heeft met name gepleit voor oplegging van de gedrags-beïnvloedende maatregel, welke ook in het volwassenenstrafrecht kan worden opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) en de psycholoog, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het op de dagvaarding met parketnummer 18/830148-19 ad informandum gevoegde feit 2. Dit feit, kort gezegd vernieling van een raam op 7 februari 2019, is door verdachte erkend en hiermee afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een periode van een jaar schuldig gemaakt aan een groot aantal strafbare feiten. Alle delicten zijn gerelateerd aan het drugsgebruik van verdachte. Zo heeft hij een diefstal en een inbraak gepleegd, omdat hij geld nodig had om in zijn verslaving te kunnen voorzien. Daarnaast heeft hij zijn toenmalige vriendin, tevens de moeder van zijn kind, bedreigd met de dood en meermalen mishandeld. Hij heeft daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn ex-vriendin en niet alleen bij haar gevoelens van angst veroorzaakt, maar ook bij hun dochtertje die aanwezig was bij één van de mishandelingen. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan. Onder meer naar aanleiding van één van deze geweldsdelicten zijn aan verdachte huisverboden opgelegd met betrekking tot de woning van zijn toenmalige vriendin en de woning van zijn ouders. Deze verboden heeft verdachte welbewust overtreden door de woning van zijn ouders binnen te gaan en contact op te nemen met zijn moeder en met zijn ex-vriendin. Verdachte heeft hierdoor geen enkel respect getoond voor de gevoelens van zijn ouders en van zijn ex-vriendin, nu de gegeven huisverboden er juist toe dienden om hen gedurende een zekere tijd rust en veiligheid te bieden.
Voorts heeft verdachte zich meerdere keren schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van harddrugs, te weten GHB en amfetamine. Dit zijn gevaarlijke, sterk verslavende en ontregelende middelen die niet zelden leiden tot het afglijden in het maatschappelijk leven van gebruikers ervan, zo ook in het geval van verdachte. De rechtbank acht het bovendien zeer kwalijk dat verdachte meermalen onder invloed van deze middelen een auto is gaan besturen. Verdachte heeft hiermee de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht. Op
9 september 2018 heeft verdachte daadwerkelijk schade veroorzaakt aan een vluchtheuvel, waarna verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten.
Al deze feiten tezamen rechtvaardigen zonder meer het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 november 2019, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor onder meer drugsbezit, vermogensdelicten en het rijden onder invloed van drugs.
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch rapport d.d. 9 september 2019 opgemaakt door drs. J. Yntema, GZ-psycholoog. Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van een stoornis in het gebruik van GHB en een stimulantium (ernstig, in vroege remissie in een gereguleerde omgeving). Daarnaast is sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikke-ling. In de ten laste gelegde feiten omtrent de bedreiging en mishandeling van zijn ex-vriendin is vermoedelijk sprake van enige doorwerking van de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en ziekelijke stoornis. Geadviseerd wordt om verdachte deze feiten in een verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de hiervoor bewezen verklaarde bedreiging en twee mishandelingen aan verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
In voornoemd rapport komt de deskundige tevens tot de conclusie dat het volwassenen-strafrecht het beste aansluit bij de behandelbehoeften van verdachte, met name omdat pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden zeer beperkt effectief ingeschat worden. De deskundige spreekt van een behandelnoodzaak in de vorm van een klinische behandeling, gelet op de verslavingsproblematiek van verdachte en het hoge recidiverisico. Verdachte is echter naar het oordeel van de deskundige niet gemotiveerd voor een klinische opname. De rechtbank zou een ISD-maatregel kunnen opleggen of een klinische behandeling als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel, waarbij de deskundige heeft aangegeven de kans van slagen bij de tweede optie minimaal te achten omdat verdachte dan zal kiezen voor het uitzitten van zijn straf in plaats van behandeling.
De rechtbank heeft tot slot gelet op het reclasseringsrapport van VNN van 7 november 2019, waaruit naar voren komt dat verdachte op alle leefgebieden problemen heeft en dat er sprake is van een hoog recidiverisico. Ook de reclassering stelt dat verdachte niet gemotiveerd is voor een klinisch traject, wat de enige mogelijkheid is om gedragsbeïnvloeding te bewerkstelligen. Bij een straf met bijzondere voorwaarden zou thans over de inhoud van die voorwaarden moeten worden geadviseerd, terwijl de reclassering niet weet of deze voorwaarden nog passend en haalbaar zijn wanneer verdachte vrij komt. Een onvoorwaarde-lijke straf van een dusdanige lengte dat verdachte aan het einde van detentie in aanmerking komt voor een Penitentiair Programma met Elektronische Controle of een detentie vervangende maatregel zou meer passend zijn. Als alternatieven heeft de reclassering onder meer oplegging van de ISD-maatregel of een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht geadviseerd. Evenals de gedrags-deskundige heeft de reclassering de rechtbank geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Gelet op beide bovengenoemde adviezen zal de rechtbank het volwassenenstrafrecht toepassen. In de persoon van inmiddels reeds 21 jaren oude verdachte, zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, ziet de rechtbank evenmin aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen, zoals de raadsvrouw heeft verzocht.
Met betrekking tot de door de officier van justitie gevorderde ISD-maatregel overweegt de rechtbank het volgende. Eén van de wettelijke vereisten voor oplegging van deze maatregel is dat de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf is veroordeeld en dat het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen. Verdachte is weliswaar driemaal onherroepelijk veroordeeld, maar uit het onderhavige procesdossier blijkt niet dat deze straffen/maatregelen ten uitvoer zijn gelegd. Aan de voorwaarden voor oplegging van de ISD-maatregel wordt daarom niet voldaan.
Ook aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht wordt naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan. Deze maatregel kan slechts worden opgelegd indien de verdachte wordt veroordeeld tot een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Een zware mishandeling of een poging daartoe, zoals in de zaak met parketnummer 18/830148-19 onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegd, zijn dergelijke misdrijven. Verdachte wordt echter van deze feiten vrijgesproken, zodat oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht niet tot de mogelijkheden behoort.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een geheel onvoorwaarde-lijke gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om een voorwaardelijk deel op te leggen. Enerzijds heeft de reclassering geen voorwaarden geformuleerd en anderzijds heeft de rechtbank, evenals de reclassering en de gedragsdeskundige, twijfel omtrent de intrinsieke motivatie van verdachte tot gedrags-verandering. Gelet op de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zal verdachte in aanmerking kunnen komen voor een voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI). In het kader van de VI kunnen te zijner tijd passende voorwaarden aan verdachte worden opgelegd.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1], tot een bedrag van € 620,- ter zake van materiële schade en € 1.700,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [benadeelde partij 2], tot een bedrag van € 1.500,- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] moet worden toegewezen, met uitzondering van de schadepost 'telefoon', nu deze telefoon betrekking heeft op het ad informandum gevoegde feit op de dagvaarding met parketnummer 18/830148-19, dat niet is afgedaan.
[benadeelde partij 2] moet niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard wegens een gebrek aan onderbouwing.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] gesteld dat de schadepost 'telefoon' moet worden afgewezen, omdat geen sprake is van een rechtstreeks verband met het bijbehorende feit, te weten de in de zaak met parketnummer 18/830148-19 onder
1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling. Bovendien heeft [slachtoffer 1] deze telefoon terug gekregen.
Evenals de officier van justitie, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard wegens een gebrek aan onderbouwing.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/830148-19 onder 1 meer subsidiair en 3 bewezen verklaarde. De gevorderde materiële schade bestaat uit de posten “Eigen risico 2019” en “Mobiele telefoon”. De telefoon betreft de telefoon die volgens de benadeelde partij door verdachte op 14 juli 2019 zou zijn vernield. Dit is echter niet aan verdachte ten laste gelegd, waardoor deze schadepost niet in rechtstreeks verband staat met een door verdachte gepleegd strafbaar feit. Derhalve wordt de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Het overige deel van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 juli 2019.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de [benadeelde partij 2] schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/157174-18 onder 4 bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk in de vordering verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 25 september 2015 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een voorwaardelijke jeugddetentie van 4 weken met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 9 oktober 2015 en op 22 april 2016 verlengd met één jaar. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 13 augustus 2018 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
De raadsvrouw heeft gesteld dat de vordering van de officier van justitie kan worden toegewezen, omdat verdachte schoon schip wil maken.
Nu veroordeelde de bewezen verklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 285, 300, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, de artikelen 2 en 11 van de Wet tijdelijk huisverbod en de artikelen 7, 8, 163 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/157174-18 onder 12 ten laste gelegde.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/830148-19 onder 1 primair, 1 subsidiair en 4 en in de zaak met parketnummer 18/157174-18 onder 2,
5 primair en 5 subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/830148-19 onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 18/157174-18 onder 1, 3, 4, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 13 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van parketnummer 18/830148-19, feiten 1 meer subsidiair en 3:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
2.085,-(zegge: tweeduizend vijfentachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
14 juli 2019.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 2.085,- (zegge: tweeduizend vijfentachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 385,- aan materiële schade en € 1.700,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van parketnummer 18/157174-18, feit 4:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/120766-15:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 25 september 2015, te weten:
een jeugddetentie voor de duur van 4 weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. H.R. Bracht en mr. I. Kluiter, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 december 2019.