ECLI:NL:RBNNE:2019:5241

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
LEE 18/2718
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onthouding goedkeuring aan aangaan verbinding met onderneming die zonnepanelen beheert

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen Woonstichting Groninger Huis en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Eiseres, een toegelaten instelling in de zin van de Woningwet, heeft goedkeuring gevraagd om zich te verbinden met een derde-partij die een zonnepanelenpark in Zuidbroek realiseert. Eiseres wilde een kapitaalstorting doen voor de aankoop van zonnepanelen, met als doel de energieopbrengst te gebruiken voor de algemene ruimtes van haar woongelegenheden. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht goedkeuring heeft onthouden, omdat de beoogde verbinding niet uitsluitend gericht is op volkshuisvesting. De rechtbank stelt vast dat de diensten die eiseres beoogt te leveren, ook door nutsbedrijven kunnen worden geleverd en dat de zonnepanelen niet in of op de woongelegenheden van eiseres worden geplaatst. De afstand van de zonnepanelen tot de dichtstbijzijnde woningen van eiseres is te groot om te spreken van een nabijgelegen voorziening. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en bevestigt de beslissing van de minister.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 18/2718

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 december 2019 in de zaak tussen

Woonstichting Groninger Huis, te Zuidbroek, eiseres
(gemachtigde: mr. A. Kwint-Ocelikova),
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder
(gemachtigde: mr. dr. H. Caglayankaya).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Energiecoöperatie Sunbrouck U.A., te Haren.
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2018 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres tot goedkeuring in de zin van artikel 21, tweede lid, van de Woningwet afgewezen.
Bij besluit van 17 juli 2018 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft dat besluit bij besluit van 25 oktober 2019 gewijzigd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2019. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en [bestuurder eiseres] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, A. Robertson en H. Visch. De derde-partij is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en [persoon] .

Overwegingen

1. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Zij overweegt daartoe het volgende.
2. De rechtbank stelt vast dat eiseres ter zitting de beroepsgrond over het niet toekennen van een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase, heeft ingetrokken gelet op wat in het wijzigingsbesluit van 25 oktober 2019 is opgenomen.
3. Vaststaat dat eiseres een toegelaten instelling is als bedoeld in de Woningwet. Zij is eigenaar van meerdere woongelegenheden in de gemeente Midden-Groningen. De woningen verhuurt zij voor permanent verblijf. De derde-partij realiseert een zonnepanelenpark in Zuidbroek (hierna: het zonnepanelenpark). Eiseres heeft verweerder om goedkeuring verzocht om zich te verbinden met de derde-partij. Eiseres is voornemens om lid te worden van de derde-partij door het doen van een kapitaalstorting aan de derde-partij van in totaal € 61.440,-. Die storting ziet op de aankoop van 240 zonnepanelen, voor
€ 256,- per paneel. Eiseres beoogt de energieopbrengst van die panelen aan te wenden voor het elektriciteitsverbruik van de algemene ruimtes van een aantal van haar woongelegenheden.
4. De rechtbank wijst naar de bijlage bij deze uitspraak voor de relevante wet- en regelgeving.
5. Eiseres voert aan dat onbegrijpelijk is waarom haar verzoek inhoudelijk is getoetst aan artikel 8 van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 (hierna: het Btiv). Dat artikel betreft niet het materiële toetsingskader. Hoewel zij daarover in bezwaar terecht heeft geklaagd, weigert verweerder dat in het bestreden besluit te erkennen.
5.1.
De rechtbank volgt eiseres niet in deze stelling. In het bestreden besluit heeft verweerder uitgelegd hoe het verzoek van eiseres is beoordeeld. Dat hij artikel 8 van het Btiv daarin niet heeft besproken, levert geen motiveringsgebrek op. Voldoende duidelijk is dat dat artikel geen rol heeft gespeeld bij verweerders afwegingen om tot afwijzing van het verzoek te komen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiseres voert – kort samengevat – aan dat verweerders uitleg van artikel 47, eerste lid, aanhef en onder b, van het Btiv onjuist is. Uit de Nota van Toelichting bij dat besluit (Staatsblad 2015, 231) (hierna: de NvT) volgt dat dat artikel ziet op het treffen van voorzieningen op of aan gebouwen en niet op diensten als bedoeld in artikel 45, tweede lid, aanhef en onder c, van de Woningwet. Eiseres stelt dat het initiatief van de derde-partij past in het beeld dat zij heeft bij verduurzaming van haar eigen woningvoorraad. Haar deelname ziet niet op energieleveranties aan derde partijen nu de energieleveranties uit de zonnepanelen ten goede komen aan haar eigen huurders. Dit wordt gewaarborgd door toepassing van de Regeling Verlaagd Tarief (de postcoderoos-regeling; hierna: de PCR-regeling). Die regeling zorgt voor een directe verbinding tussen haar woongelegenheden en de voorziening. Eiseres meent dat verweerders letterlijke uitleg van dat onderdeel van artikel 47 getuigt van willekeur en haaks staat op het regeringsbeleid zoals opgenomen in verweerders brief aan de Tweede Kamer van 14 juli 2017 (Tweede Kamer, 2016-2017, 29453, nr. 450). Volgens eiseres kan zij ook gebiedsgerichte maatregelen inzetten om tot verduurzaming van het woningbezit te komen, waarbij de maximale afstand tussen de collectieve elektriciteitsvoorziening en ieder aangesloten gebouw maximaal 10 kilometer mag bedragen. Verduurzaming van het woningbezit betreft dus niet enkel het treffen van voorzieningen aan en rondom het woningbezit. Ook had verweerder volgens eiseres rekening moeten houden met het feit dat haar woningbezit zich in landelijk gebied bevindt, waarin de onderlinge afstanden aanzienlijk groter zijn dan in het stedelijk gebied. Verweerders constatering dat het dichtstbijzijnde adres in Zuidbroek op ruim één kilometer afstand van het beoogde zonnepanelenpark ligt, kan volgens haar dan ook niet tot de conclusie leiden dat in dit geval geen sprake is van diensten als bedoeld in de Woningwet. Daar komt bij dat de regelgever niet heeft gedefinieerd wat “nabij” of “directe nabijheid” is. Eiseres meent dat haar verzoek ziet op voorzieningen in de buurt op een relatief kleine afstand, gezien de plaatselijke omstandigheden van lintbebouwing in een zeer uitstrekt gebied. De energiebehoefte van de gemeenschappelijke gedeeltes van haar wooncomplexen is aanzienlijk, terwijl de mogelijkheden van het gebruik van gebouwgebonden zonnepanelen op die complexen zeer beperkt is temeer omdat eiseres die daken wil gebruiken voor het plaatsen van panelen op initiatief van de huurders zelf. Eiseres wijst er op dat haar initiatief wordt ondersteund door de Woonbond, de Huurdersadviesgroep Groninger Huis, het college van gedeputeerde staten van de provincie Groningen en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Groningen. Ook zijn Kamervragen gesteld over deze kwestie en de belemmeringen die woningcorporaties in dit kader worden opgeworpen.
Daarnaast stelt eiseres dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op haar bezwaar dat de Woningwet noch het Btiv de voorwaarde stellen dat een verbinding pas aan de orde kan zijn wanneer er geen alternatieven voorhanden zijn.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 21, tweede lid, aanhef en onder a, van de Woningwet in samenhang gelezen met artikel 45, eerste lid, van de Woningwet volgt dat verweerder zijn goedkeuring onthoudt indien de toegelaten instelling niet uitsluitend en de met haar verbonden onderneming niet naar rato werkzaam zijn op het gebied van de volkshuisvesting. Uit die artikelen volgt ook dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorschriften over het gebied van de volkshuisvesting kunnen worden gesteld. Die voorschriften zijn opgenomen in het Btiv. Tussen partijen is niet in geschil dat de door eiseres beoogde verbinding met de derde-partij enkel ziet op diensten als bedoeld in artikel 45, tweede lid, aanhef en onder c, van de Woningwet. Partijen zijn verdeeld zijn over de vragen of artikel 47 van het Btiv op dit geval van toepassing is, en zo ja of de door eiseres beoogde verbinding met de derde-partij ziet op een dienst als bedoeld in dat artikel.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat artikel 47 van het Btiv op dit geval van toepassing is. In paragraaf 3.2. van de NvT (pagina’s 106 en 107) is een toelichting gegeven op het werkdomein van toegelaten instellingen en de met hen verbonden ondernemingen. Uit de eerste alinea van die toelichting volgt dat met de artikelen 47 tot en met 52 van het Btiv nadere regels zijn gesteld over onder meer het verlenen van diensten aan bewoners als bedoeld in artikel 45, tweede lid, aanhef en onder c, van de Woningwet. De stelling van eiseres dat in de daaropvolgende tweede alinea enkel wordt gesproken over voorzieningen maakt dit niet anders, temeer in die alinea ook wordt gesproken over de dienst van energieleveranties aan derde partijen.
6.3.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat de diensten die eiseres beoogt te leveren middels de verbinding met de derde-partij, geen diensten zijn als bedoeld in artikel 45, tweede lid, aanhef en onder c, van de Woningwet. Daarbij is allereerst van belang dat tussen partijen niet in geschil is dat die beoogde diensten door nutsbedrijven aan de bewoners van de woongelegenheden van eiseres kunnen worden geleverd en thans ook worden geleverd. Voorts is van belang dat vaststaat dat de 240 zonnepanelen niet in of op woongelegenheden van eiseres worden aangebracht. De dichtstbijzijnde woongelegenheden van eiseres liggen op ruim een kilometer van het zonnepanelenpark. De rechtbank overweegt dat verweerder bij de interpretatie van het woord “nabij” in artikel 47, eerste lid, aanhef en onder b, van het Btiv in redelijkheid aansluiting heeft kunnen zoeken bij de toelichting in paragraaf 3.2 van de NvT. Uit die paragraaf volgt dat toegelaten instellingen voorzieningen zoals zonnepanelen in, op of aan gebouwen in de buurt van hun woningbezit mogen aanbrengen, op voorwaarde dat die voorzieningen uitsluitend ten goede komen aan de eigen huurders van de desbetreffende woningen. Daarbij heeft de regelgever aangegeven dat die voorzieningen dan worden beschouwd als onderdeel van de infrastructuur van de desbetreffende woningen. Anders dan eiseres stelt, liggen de panelen op het zonnepanelenpark op ruime afstand van haar woongelegenheden en vormen die panelen geen onderdeel van de infrastructuur van haar woningen. Daarom is geen sprake van energielevering van een nabij de woongelegenheden aanwezige voorziening. Dat in de omgeving van haar woongelegenheden sprake is van lintbebouwing en dat eiseres van meerdere kanten steun krijgt voor haar initiatief maakt dit niet anders. De verwijzing van eiseres naar de PCR-regeling leidt niet tot een ander oordeel, nu die fiscale regeling een ander doel heeft dan de volkshuisvestelijke regel in artikel 47, eerste lid, aanhef en onder b, van het Btiv. De verwijzing naar verweerders brief van 14 juli 2017 baat eiseres evenmin nu met die brief niet (alsnog) is vastgelegd dat het gebied van de volkshuisvesting de door haar beoogde diensten die door nutsbedrijven kunnen worden geleverd, omvat. Gelet hierop is van willekeurig handelen door verweerder in dit geval geen sprake. Dat verweerder heeft gewezen op de (on)mogelijkheid voor eiseres om zelf bepaalde verduurzamingsmaatregelen te treffen, brengt geen wijziging in de feiten van dit geval en het karakter van de door eiseres beoogde diensten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiseres vindt verweerders motivering inzake de experimentenregeling onbegrijpelijk, nu zij haar verzoek tot toepassing van die regeling voldoende heeft gemotiveerd en heeft gericht tot verweerder.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat deze stelling niet kan leiden tot onrechtmatigheid van het bestreden besluit. Zij betrekt daarbij dat eiseres haar verzoek tot toepassing van de experimentenregeling in haar bezwaarschrift heeft gedaan, daardoor dat geen onderdeel uitmaakt van haar goedkeuringsverzoek. Reeds daarom was verweerder niet gehouden om in het bestreden besluit op toepasbaarheid van de experimentenregeling in te gaan.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid zijn goedkeuring heeft onthouden.
9. Nu het beroep ongegrond is, bestaat geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzitter, en mr. V. van Dorst en
mr. M.M. van Driel, leden, in aanwezigheid van mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
typ: SCHA

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage bij de uitspraak in zaaknummer LEE 18/2718

Relevante wet- en regelgeving
Op grond van artikel 21, tweede lid, aanhef en onder a, van de Woningwet verbindt de toegelaten instelling zich niet met een rechtspersoon of vennootschap dan nadat Onze Minister dat op een daartoe strekkend verzoek van de toegelaten instelling heeft goedgekeurd. Onze Minister onthoudt in elk geval zijn goedkeuring, indien naar zijn oordeel de toegelaten instelling of rechtspersoon of vennootschap niet voldoet of zal voldoen aan het bepaalde bij en krachtens dit hoofdstuk.
Op grond van artikel 45, eerste lid, van de Woningwet zijn de toegelaten instellingen, de met hen verbonden ondernemingen van welke zij de enige aandeelhoudster zijn en de samenwerkingsvennootschappen uitsluitend werkzaam op het gebied van de volkshuisvesting. Indien een toegelaten instelling een deel van de aandelen van een met haar verbonden onderneming houdt, is die onderneming, overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur daaromtrent te geven voorschriften, ten minste naar rato van dat deel werkzaam op het gebied van de volkshuisvesting.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder c, van dit artikel omvat het gebied van de volkshuisvesting uitsluitend het door de toegelaten instelling of door een met haar verbonden onderneming aan bewoners van voor permanent verblijf bedoelde woongelegenheden en aan leden van wooncoöperaties aan welke zij zodanige woongelegenheden heeft vervreemd, verlenen van diensten die rechtstreeks verband houden met de bewoning, en, aan personen die haar te kennen geven een zodanige woongelegenheid te willen betrekken, verlenen van diensten die rechtstreeks verband houden met hun huisvesting.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 gaat het verzoek om een goedkeuring als bedoeld in artikel 21, tweede lid, eerste volzin, van de wet gaat in elk geval vergezeld van:
a. een uiteenzetting waarin de toegelaten instelling aannemelijk maakt dat het
voornemen om zich in de zin van artikel 21 [-] van de wet te verbinden met een andere
rechtspersoon of vennootschap in het belang van de volkshuisvesting is;
b. de zienswijzen van de gemeenten waar de toegelaten instelling of die rechtspersoon
of vennootschap feitelijk werkzaam is;
c. de statuten en reglementen of ontwerpstatuten en -reglementen van die rechtspersoon
of vennootschap;
d. een overzicht van het door de toegelaten instelling verschafte eigen of vreemd
vermogen aan elk van de op het tijdstip van indiening van dat verzoek met haar
verbonden ondernemingen, en van de door haar aan of ten behoeve van elk van die
ondernemingen op dat tijdstip verleende garanties;
e. het ondernemingsplan of voorgenomen ondernemingsplan van de betrokken
rechtspersoon of vennootschap, waarin in elk geval haar werkzaamheden of
voorgenomen werkzaamheden zijn opgenomen en waaruit blijkt welk aandeel haar
werkzaamheden of voorgenomen werkzaamheden op het gebied van de
volkshuisvesting hebben in het geheel van haar werkzaamheden of voorgenomen
werkzaamheden;
f. het financieringsplan of voorgenomen financieringsplan met betrekking tot die
rechtspersoon of vennootschap, waarin in elk geval is opgenomen welke partijen voor
welk aandeel eigen of vreemd vermogen aan die rechtspersoon of vennootschap zullen
verschaffen;
g. een overzicht en een analyse van de financiële situatie van de toegelaten instelling en
die van de betrokken rechtspersoon of vennootschap op het tijdstip van indiening van
dat verzoek, waaronder in elk geval de meest recente balans van de toegelaten
instelling, hun liquiditeits- en solvabiliteitspositie, een aan die posities gerelateerde en
naar baten en lasten gespecificeerde meerjarenanalyse van de door hen verwachte
kasstromen, hun mogelijkheden tot het aangaan van financiële transacties ten behoeve van het kunnen verrichten van hun werkzaamheden en een analyse van hun
leningportefeuille;
h. een overzicht van de potentieel te liberaliseren woongelegenheden van de toegelaten
instelling, die zij voornemens is in de rechtspersoon of vennootschap onder te brengen;
i. indien van toepassing: de meest recente balans, winst- en verliesrekening en
begroting van die rechtspersoon of vennootschap;
j. de mededeling, bedoeld in artikel 21, tweede lid [-] , tweede volzin, onderdeel b, van de
wet en
k. andere bescheiden die bijdragen aan een juist en volledig inzicht in de
bedrijfsvoering of voorgenomen bedrijfsvoering en de financiering of voorgenomen
financiering van die rechtspersoon of vennootschap.
Op grond van het tweede lid doet de toegelaten instelling het verzoek en de stukken, bedoeld in het eerste lid, aan Onze Minister toekomen.
Op grond van het derde lid kunnen bij ministeriële regeling nadere voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van dit artikel.
Op grond van artikel 47, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 behoren tot diensten als bedoeld in artikel 45, tweede lid, aanhef en onder c, van de wet niet diensten die door nutsbedrijven kunnen worden geleverd, voor zover die levering niet geschiedt met gebruikmaking van een in of nabij de woongelegenheid aanwezige voorziening.