Overwegingen
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van de percelen [straatnaam] te Leeuwarden ten behoeve van de vestiging van een veemarkt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
De rechtbank merkt op dat voordat vergunninghouder daadwerkelijk een veemarkt kan gaan exploiteren op de beoogde locatie, de plannen nog getoetst moeten worden aan de Wet natuurbescherming en er een omgevingsvergunning verleend moet worden voor de activiteit bouwen. Besluitvorming daarover zal, evenals het primaire besluit, in rechte bestreden kunnen worden. De rechtbank ziet niettemin aanleiding om op dit moment in deze beroepsprocedure uitspraak te doen.
Bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan
3. Eiseressen voeren aan dat verweerder niet bevoegd is om gebruik te maken van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid die is gegeven in artikel 4.6.1, sub b, van het bestemmingsplan Leeuwarden – Industrieterrein Leeuwarden Oost en De Hemrik (het bestemmingsplan). Afwijking is alleen mogelijk voor bedrijven die niet worden genoemd in de Bedrijvenlijst in Bijlage 1 van de regels van het bestemmingsplan. Het is verweerder niet toegestaan om een bedrijf dat wel wordt genoemd in de classificatie gelijk te stellen met een bedrijf uit een lagere categorie.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 4.6.2, sub b, het mogelijk maakt om afwijking van het bestemmingsplan toe te staan voor bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere dan de toegestane categorie, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben.
5. De rechtbank stelt vast dat de percelen [straatnaam] op de verbeelding bij het bestemmingsplan de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.2’ hebben. Tussen partijen is niet in geschil dat een veemarkt valt onder categorie 4.1 en dat het beoogde gebruik van de percelen daarom tot gebruik in strijd met de bestemming wordt gerekend, op grond van artikel 4.5, aanhef en onder g, van het bestemmingsplan.
Artikel 4.6.1, aanhef en onder b, van het bestemmingsplan bepaalt dat met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.5, aanhef en onder g, in die zin dat ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.2’ tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2.
Uit artikel 4.6.2, aanhef en onder b, van het bestemmingsplan blijkt dat deze afwijking niet alleen toelaatbaar is voor bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1. Het tweede gedeelte van onderdeel b bepaalt namelijk dat de afwijking ook kan worden toegestaan voor bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere dan de toegestane categorie, maar die in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben. De rechtbank merkt op dat deze uitbreiding van de afwijkingsmogelijkheid niet is ondergebracht in artikel “4.6.1 Afwijking”, maar in artikel “4.6.2 Toetsingskader”. Hoewel dit systematisch niet logisch is, doet het niet af aan het feit dat de gemeenteraad blijkbaar bedoeld heeft om deze afwijking mogelijk te maken. De stelling dat verweerder niet bevoegd was om de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid te gebruiken treft dan ook geen doel.
Afwijkingsbepaling onverbindend?
6. Eiseressen voeren vervolgens aan dat het laatste deel van artikel 4.6.2, onder b, van het bestemmingsplan onverbindend is, omdat de daarin genoemde afwijkingsbevoegdheid zou neerkomen op een wijziging van de bestemming zonder algehele belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat van een bestemmingswijziging op grond van dit artikel geen sprake is. Het artikel ziet slechts op afwijking van de bestemming, maar sluit gebruik conform de bestemming niet uit.
8. De rechtbank is van oordeel dat van onverbindendheid van 4.6.2, onder b, van het bestemmingsplan geen sprake is. Deze bepaling geeft verweerder (conform artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening) de bevoegdheid om in individuele gevallen een afwijking van het bestemde gebruik toe te staan, maar niet om de bestemming zodanig te wijzigen dat gebruik conform de op de verbeelding aangegeven bestemming niet meer zou zijn toegestaan of niet meer mogelijk zou zijn. Deze grond treft daarom geen doel.
Beoordelingskader binnenplanse afwijking
9. Eiseressen voeren vervolgens aan dat indien verweerder bovengenoemde binnenplanse afwijkingsmogelijkheid mag gebruiken, een volledige toetsing moet plaatsvinden. Alle aspecten die in het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn afgewogen om een categorie 4 bedrijf niet toe te staan, moeten opnieuw geïnventariseerd en in een algehele belangenafweging beoordeeld worden. Verweerder kan zich niet beperken tot beoordeling van enkel het bedrijf zelf en dat beperken tot slechts 1 (milieu)aspect. Er is ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de stankoverlast/geurhinder van de veemarkt.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, om te bepalen of de veemarkt voldoet aan de eis van een goede ruimtelijke ordening, moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed gelijk valt te stellen aan een bedrijf van milieucategorie 3.2. Een bedrijf wordt gecategoriseerd op basis van maatgevende afstanden voor geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze 4 afstanden bepaalt in welke categorie een bedrijfstype wordt opgenomen. Verweerder heeft deze afstanden voor de categorieën 3.2 en 4.1 met elkaar vergeleken en geconcludeerd dat alleen de richtafstand voor geluid voor een veemarkt hoger is dan voor categorie 3.2. In onderstaande tabel is de vergelijking weergegeven.
Om te bepalen of de veemarkt gelijk te stellen is aan een bedrijf in categorie 3.2 moet worden aangetoond dat de geluidsbelasting van de veemarkt gelijk te stellen is met een categorie 3.2 bedrijf en daarvoor mag de maatgevende afstand voor geluid niet groter zijn dan 100 meter.
Met betrekking tot het aspect geur stelt verweerder zich op het standpunt dat in de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering de richtafstand voor een veemarkt voor het aspect geur 50 meter is. Het bedrijf zou voor dit aspect vallen in categorie 3.1, die op deze locatie bij recht is toegestaan. Er waren daarom geen redenen om specifiek aandacht te besteden aan het aspect geur.
11. De rechtbank stelt voorop dat het verlenen van een binnenplanse ontheffing een bevoegdheid van verweerder is, waarbij hem beleidsruimte toekomt. Verweerder dient daarbij de betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De bestuursrechter toetst of de voor één of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van de ontheffing niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Daarbij dienen slechts die aspecten meegewogen te worden waarin wordt afgeweken van hetgeen op grond van het bestemmingsplan reeds is toegestaan. De aspecten die het bestemmingsplan bij recht toestaat zijn immers bij de vaststelling van het bestemmingsplan beoordeeld en daarvan staat vast dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
De categorie-indeling van een bedrijfstype is gebaseerd op basis van vier aspecten, namelijk geur, stof, geluid en gevaar. Deze zijn ontleend aan de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering. Hierbij horen richtafstanden die worden gebruikt voor de afstemming tussen woningen en belastende functies. Verweerder heeft de richtafstanden die gelden voor bedrijven in categorie 3.2 vergeleken met de richtafstanden voor categorie 4.1. Deze richtafstanden gelden niet voor bedrijventerreinen, maar zijn alleen gebruikt om de gelijkwaardigheid te beoordelen. De richtafstanden die betrekking hebben op geur, stof en gevaar zijn voor een veemarkt kleiner dan de richtafstanden die voor categorie 3.2 gelden. Daarom hoeven deze aspecten naar het oordeel van de rechtbank niet opnieuw beoordeeld te worden. Alleen de richtafstand voor geluid voor een veemarkt is groter dan de richtafstand die geldt voor categorie 3.2. Daarom hoeft alleen dit aspect onderzocht te worden om te kunnen beoordelen of een veemarkt (qua milieueffecten) gelijkgesteld kan worden aan een bedrijf in categorie 3.2. De aangevoerde beroepsgrond treft daarom geen doel.
Voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.6.1 van het bestemmingsplan geldt daarnaast dat daarvan alleen sprake kan zijn als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
het straat- en bebouwingsbeeld;
de woonsituatie;
de verkeersveiligheid;
de sociale veiligheid;
de milieusituatie;
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Verweerder heeft deze aspecten beoordeeld aan de hand van een advies van [bureau 1] voor leefruimte, waarin aan al deze aspecten aandacht is besteed. De beroepsgronden richten zich niet op de onderdelen 1, 2 en 4 en 6. Met betrekking tot het derde onderdeel, verkeer(sveiligheid) voeren eiseressen de hierna volgende grond aan.
Verkeer
12. Eiseressen voeren aan dat verweerder de verkeersintensiteit verkeerd heeft ingeschat. Eiseressen stellen zich op het standpunt dat zij deze beroepsgrond niet hoeven te motiveren, omdat het een taak van verweerder is om aan te geven dat deze gronden op een juiste wijze zijn ingevuld.
12. Verweerder stelt zich op het standpunt dat alleen het aspect geluid hoeft te worden onderzocht om te bepalen of de veemarkt gelijk te stellen is aan een categorie 3.2 inrichting. De toelaatbaarheid van categorie 4.1 en zelfs 4.2 bedrijven op bedrijfsterrein De Hemrik staat vast: een groot deel van dit bedrijfsterrein is bestemd voor deze categorieën bedrijven met bijbehorende milieueffecten en verkeersbewegingen.
14. De rechtbank overweegt dat in het advies van [bureau 1] is een inschatting van het aantal verkeersbewegingen weergegeven, op basis van de huidige situatie (op de locatie waar de veemarkt nu gevestigd is). De verkeersgeneratie wordt in het advies gekwalificeerd als verwaarloosbaar op het bedrijventerrein.
De veemarkt moet verhuizen van het WTC-complex omdat de ruimten die zij daar gebruikt een andere functie krijgen en/of worden her-ontwikkeld. Omdat er geen sprake is van een beoogde groei van de veemarkt, heeft verweerder zich mogen baseren op het aantal verkeersbewegingen in de huidige situatie. Eiseressen stellen slechts dat de inschatting onjuist is, maar onderbouwen dat standpunt niet, terwijl dat wel op hun weg ligt. Deze beroepsgrond faalt daarom eveneens.
Akoestisch onderzoek en geluidsoverlast
14. Eiseressen voeren vervolgens aan dat het akoestisch onderzoek niet compleet is. Het aspect geluid van dieren is daarin niet meegenomen. De dieren ontbreken ten onrechte als geluidsbron. Eiseressen vrezen geluidsoverlast te zullen ondervinden als er op het onderhavige perceel een veemarkt wordt gevestigd.
14. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het akoestisch onderzoek wel degelijk rekening is gehouden met de aanwezigheid van dieren. Daarin is aangegeven dat geluidhinder in dit geval vooral het gevolg is van verkeersbewegingen op het terrein en het laden en lossen van dieren. Het rapport is opgesteld door twee deskundige partijen en eiseres heeft geen deskundigenrapport overgelegd waarin de juistheid van het rapport wordt bestreden. Er zijn daarom geen valide redenen om de juistheid van het rapport te betwijfelen. Verweerder merkt op dat op het grootste gedeelte van De Hemrik, bedrijven zoals een veemarkt bij recht zijn toegestaan.
14. De rechtbank overweegt dat het overnemen van een deskundigenadvies in de regel geen nadere toelichting behoeft, tenzij de aanvrager of een derde-belanghebbende een tegenadvies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is slechts anders indien het advies van de deskundige naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het bestuursorgaan dit niet — of niet zonder meer — aan zijn oordeel ten grondslag heeft mogen leggen.
Verweerder heeft zijn oordeel over het aspect geluid gebaseerd op een rapport van twee deskundige partijen ( [bureau 1] en [bureau 2] ). Eiseres heeft daar geen deskundigenrapport tegenovergesteld. Eiseres heeft wel aangevoerd dat in het rapport ten onrechte geen rekening is gehouden met het geluid van dieren.
In het rapport van [bureau 2] is opgenomen dat de akoestisch relevante activiteiten met name betrekking hebben op de verkeersbewegingen, die plaatsvinden op het buitenterrein. Eiseressen stellen dat de dieren zelf als geluidsbron in het onderzoek betrokken hadden moeten worden, maar zij onderbouwen dat standpunt niet. Deze enkele stelling is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van het deskundigenadvies.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van de resultaten van het geluidsonderzoek terecht heeft geconcludeerd dat de veemarkt voor wat betreft de geluidsbelasting gelijkgesteld kan worden met een bedrijf uit categorie 3.2. Er kan daarom niet gezegd worden dat het realiseren van een veemarkt op deze locatie in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot de belangen van eiseressen stelt de rechtbank vast dat op grond van het bestemmingsplan een veemarkt is toegestaan op de locatie recht tegenover de plaats waar eiseressen gevestigd zijn. Eiseressen zouden daardoor alle gevolgen van de vestiging van een veemarkt moeten dulden op een locatie die zich dichterbij hen bevindt dan de locatie waarvoor de bestreden omgevingsvergunning is verleend. Daarom heeft verweerder in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat de belangen van eiseressen niet hoeven te leiden tot het weigeren van de omgevingsvergunning.
Deze grond treft daarom geen doel.
Natura 2000
14. Eiseressen voeren vervolgens aan dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven omdat niet is beoordeeld of er mogelijk significante gevolgen optreden voor het nabijgelegen Natura 2000 gebied De Grote Wielen.
19. Verweerder geeft aan dat dit onderwerp aan de orde komt bij de beoordeling van de aanvraag voor een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming, die vergunninghouder bij de provincie zal indienen.
20. De rechtbank stelt vast dat het nabijgelegen natuurgebied De Grote Wielen -voor wat betreft de daar aanwezige habitats- geen stikstofgevoelig gebied betreft. Nu voorts van de kant van eiseressen niets is aangevoerd voor wat betreft eventueel aldaar aanwezige (stikstofgevoelige) beschermde diersoorten, treft deze grond geen doel.
21. Eiseressen voeren vervolgens aan dat verweerder ten onrechte de verkorte procedure van de Wro heeft gevolgd, terwijl de reguliere procedure gevolgd dient te worden.
21. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij terecht de reguliere voorbereidingsprocedure zoals bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) heeft gevolgd. Welke procedure eiseressen voor ogen hebben met de verkorte procedure van de Wro is verweerder niet bekend.
21. De rechtbank overweegt dat verweerder terecht de reguliere procedure zoals bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wabo gevolgd, omdat de aangevraagde activiteit niet wordt genoemd in artikel 3.10, eerste lid van de Wabo. Ook deze grond treft geen doel.
Conclusie
21. Het beroep is ongegrond.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.