ECLI:NL:RBNNE:2019:5161

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
18/930041-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en wapenbezit met vuurwapen in Hoogeveen

Op 28 maart 2019 heeft de verdachte, bij de voordeur van de woning van het slachtoffer in Hoogeveen, met een vuurwapen geschoten, waarbij het slachtoffer in het linkerbeen werd geraakt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, maar hem wel veroordeeld voor zware mishandeling en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het opzet op de dood van het slachtoffer, maar dat de verdachte wel opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van het delict, de impact op de rechtsorde en de gevolgen voor het slachtoffer. De verdachte had een pistool van categorie III en bijbehorende munitie voorhanden, wat ook als ernstig werd beoordeeld. De rechtbank legde een schadevergoeding op aan het slachtoffer voor zowel materiële als immateriële schade, en verklaarde de vordering van de benadeelde partij voor een deel toewijsbaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was, ondanks de psychologische rapportages die een ziekelijke stoornis aangaven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930041-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 december 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de P.I. Leeuwarden, te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 30 juli 2019, 18 juni 2019 en 28 november 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.G. Doornbos, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting van 28 november 2019 vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
verdachte op of omstreeks 28 maart 2019,
te Hoogeveen, (althans) in de gemeente Hoogeveen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet een vuurwapen op (het (linker)been) van die [slachtoffer] heeft (gezet of) gericht en/of gericht gehouden en/of vervolgens met dat vuurwapen een kogel (in of) op
(het linkerbeen van) die [slachtoffer] heeft (geschoten of) afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
verdachte op of omstreeks 28 maart 2019,
te Hoogeveen, (althans) in de gemeente Hoogeveen,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht,
door met dat opzet een vuurwapen op (het linkerbeen van) die [slachtoffer] te (zetten of) richten en/of gericht te houden en/of vervolgens met dat vuurwapen een kogel (in of) op (het linkerbeen van) die [slachtoffer] (te schieten of) af te vuren.
2.
verdachte op of omstreeks 28 maart 2019, in elk geval in of omstreeks het jaar 2019,
te Hoogeveen, (althans) in de gemeente Hoogeveen en/of Assen, (althans) in de gemeente Assen, en elk geval (elders) in Nederland,
een (vuur)wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Zastava, type M57, kaliber 7,62 x 25, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of daarbij behorende munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten (ongeveer) 34 patronen van het kaliber 7,62 x 25,
voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair ten laste gelegde, poging tot doodslag. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte door zijn handelingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou kunnen overlijden.
Daarnaast heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd voor het onder 2 ten laste gelegde, het handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie (Wwm).
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde, poging tot doodslag. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Er is geen sprake van een voorgenomen misdrijf om het slachtoffer opzettelijk van het leven te beroven. Verdachte wilde het slachtoffer enkel de les lezen en hij had het vuurwapen bij zich om te imponeren, niet om te schieten. Voorts kan uit de wijze van schieten op het been van het slachtoffer niet worden afgeleid dat dit een poging tot doodslag is, omdat bij deze wijze van schieten geen vitale lichaamsdelen kunnen worden geraakt.
Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, zware mishandeling, acht de raadsman wel wettig en overtuigend bewezen. Daarbij neemt de raadsman - onder meer - in aanmerking dat uit de verklaring van het slachtoffer blijkt dat verdachte het vuurwapen tegen zijn been heeft gehouden en éénmaal heeft geschoten. Uit het nader onderzoek van de badjas van het slachtoffer blijkt dat van zeer korte afstand is geschoten. Uit de inhoud van het dossier blijkt niet dat het vuurwapen elders op het lichaam van het slachtoffer gericht is geweest.
Ook het onder 2 ten laste gelegde, het handelen in strijd met artikel 26 Wwm, acht de raadsman wettig en overtuigend bewezen. Verdachte erkent dat hij een pistool met daarbij behorende munitie voorhanden heeft gehad.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, hetgeen hieronder nader zal worden gemotiveerd.
Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 april 2019, opgenomen op pagina 181 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2019077277
d.d. 13 mei 2019, inhoudende als relatering van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Wij verbalisanten waren in het Isala ziekenhuis te Zwolle om een verklaring af te nemen van het slachtoffer, [slachtoffer] .
Ik doe op 28 maart 2019 de voordeur van mijn woning aan de [straatnaam] te Hoogeveen open en ik zie mijn schoonvader [verdachte] staan. Hij pakt een wapen tevoorschijn en haalt hem over. Hij zet hem op mijn lichaam en haalt hem over.
[slachtoffer] duwt met zijn vinger tegen zijn bovenbeen. Hij zet hem echt tegen mijn linker bovenbeen aan, op de badjas. Ik voelde het wapen op mijn been. Ik voelde hem echt afgaan en mijn been wegklappen en wegslingeren. Mijn been maakte een rare beweging naar achter. Hij heeft 1 keer geschoten.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 maart 2019, opgenomen op pagina 64 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant [verbalisant 3] :
Op donderdag 28 maart 2019, omstreeks 11.17 uur, kwamen wij, ter plaatse bij de
woning aan de [straatnaam] , te Hoogeveen. Voor perceel nummer [nummer] zag ik een man op de grond liggen. Ik hoorde de man roepen: "Auw, ik ben neergeschoten in mijn been!" Ik zag dat de man een verwonding aan zijn linkerbeen had. Ik hoorde van collega [verbalisant 4] dat de schotwond een inschot en uitschot had. Ik zag op dat moment een huls liggen op de drempel van de voordeur bij de woning. De man bleek later te zijn genaamd: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] -1987 te Apeldoorn. Ik zag een vrouw geknield naast de man zitten. Ik hoorde de vrouw zeggen: "De verdachte is mijn stiefvader. Hij heeft hier geschoten, is meteen weggelopen en in zijn auto gestapt en weggereden."
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van getuige d.d.
28 maart 2019, opgenomen op pagina 84 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
Ik hoorde één knal, ik zag [slachtoffer] liggen, ik zag [naam] naast hem en ik zag de stiefvader van [naam] , [verdachte] . Ik zag dat die stiefvader dat pistool gauw wegdrukte. Het leek alsof hij het pistool in de broekband deed, zo aan de voorkant.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 maart 2019, opgenomen op pagina 106 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant [verbalisant 5] :
Op 28 maart 2019 kwamen wij aan bij de cellengang in Assen. Bij verdachte zijn kruitsporen afgenomen door de Forensische opsporing. Ik hoorde tijdens dit onderzoek verdachte zeggen: "ik heb met mijn rechterhand geschoten. Het vuurwapen zat in mijn linker binnenzak."
5. Een letselrapportage van GGD IJsselland betreffende [slachtoffer] d.d. 24 april 2019 en ondertekend door J.H. Aberson, forensisch arts, opgenomen op pagina 170 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als zijn/haar verklaring:
Om het letsel te behandelen, is betrokkene (BE) geopereerd. Daarbij is een pen in het merg van het dijbeen ingebracht om herstel daarvan in goede stand mogelijk te maken. Er is met draad een cerclage aangebracht om losse botdelen op hun plaats te houden.
De inschotwond is schoongemaakt en het weefsel daaromheen, dat door kruitresten en door de schokgolf van de inslag van de kogel beschadigd is geraakt, is verwijderd, waarna de wond weer gesloten is. Ook de uitschotwond is behandeld.
Op het bovenbeen is op foto 2 (gemaakt bij binnenkomt op de SEH) te zien dat aan de voorzijde van het bovenbeen, ongeveer halverwege lies en knie, een open wond is van naar schatting 2 tot 3 cm groot. De wond is vrij diep, tot ca 2 cm. Binnen in de wond en ook rond de wondranden is een zwart-gekleurde neerslag te zien. Aan de onderzijde van het been is, ongeveer halverwege het been, meer aan de buitenzijde (foto 3 (gemaakt bij binnenkomst op de SEH)) een wond te zien van ca. 1,5 tot 2 diameter.
Op röntgenfoto's is te zien dat het dijbeen ongeveer halverwege de lengterichting gebroken is. Daarbij is het bot in verschillende fragmenten gebroken. Het linker dijbeen is verbrijzeld.
Tevens is te zien hoe tijdens de operatie een pen in het mergbeen is ingebracht om de breuk te overbruggen.
Op foto 7, die is gemaakt op 2 april, is de wond aan de voorzijde van het been te zien nadat het beschadigde weefsel rond de wond is verwijderd. Op die foto is geen meetlat gebruikt, maar de wond lijkt, na schoonmaken ca. 5 cm groot en ca. 3 cm diep.
Op foto 8 is de wond aan de achterzijde van het been te zien zoals die er op 2 april uitzag. Ook bij die wond is het beschadigde weefsel verwijderd en resteert een wond van naar schatting 2,5 tot 3 cm diameter en ca. 2 cm diep.
Bij voorspoedige genezing duurt herstel van het bot 6 tot 8 weken, waarna een revalidatieperiode volgt. Doordat bij beide wonden beschadigd weefsel is verwijderd en het onmogelijk is om de wond weer meteen bij de operatie te sluiten, zal er in de wond veel littekenweefsel ontstaan waardoor er blijvend letsel is. Er bestaat risico op infectie van de wond waardoor herstel van het bot mogelijk vertraging oploopt of mogelijk niet meer slaagt. In dat geval zal er een blijvend verlies aan functie van het been zijn. Dit letsel kan worden beoordeeld als ernstig.
6. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2019.06.04.158 d.d. 21 november 2019 opgemaakt door ing. R.C. Roepnarain, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:
Tabel 2 overzicht te onderzoeken materiaal
SIN
Omschrijving in aanvraag
Omschrijving NFI
AAMD5470NL
Kleding (Bad), badjas
een badjas van slachtoffer [slachtoffer]
Met betrekking tot de beschadiging 1 in de badjas van slachtoffer [slachtoffer] zijn ten aanzien van de schootsafstand de volgende conclusies getrokken:
De bevindingen van het onderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer de schootsafstand kleiner is dan 25 centimeter dan wanneer de schootsafstand groter is dan 25 centimeter.
Indien de aanwezige donkere verkleuring rond de verwonding -te zien op de foto van het bovenbeen van het slachtoffer- een beroeting betreft waarbij de verwonding en beschadiging 1 in de badjas door dezelfde schot is veroorzaakt, zijn de bevindingen van het onderzoek veel waarschijnlijker wanneer de schootsafstand kleiner is dan 10 centimeter dan wanneer de schootsafstand groter is dan 10 centimeter.
Bewijsoverwegingen
Uit de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen en hetgeen ter terechtzitting is verhandeld leidt de rechtbank af dat verdachte van korte afstand éénmaal gericht op het bovenbeen van het slachtoffer heeft geschoten.
De vraag is of verdachte daarmee het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven.
Verdachte heeft tijdens het verhoor bij de politie op 9 mei 2019 het navolgende verklaard:
"Ik herinner mij dat ik op donderdag 28 maart 2019, de dag waarop ik ben aangehouden, naar Hoogeveen ben gereden, van uit mijn huis, dat ik in Hoogeveen ben aangekomen en dat ik aan de deur heb geklopt en vanaf dat moment weet ik het niet meer. Ik heb weer herinneringen vanaf het moment dat ik geschreeuw hoorde, ik heb mij omgedraaid, ik ben naar de auto gegaan, ben ingestapt. Ik ben vanaf mijn huis rechtstreeks naar de woning van [slachtoffer] en [naam] gegaan. Toen ik aankwam weet ik dat [slachtoffer] de deur open deed, vanaf dat moment is het een zwart gat."
De rechtbank is op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat onder voornoemde omstandigheden - het van zeer korte afstand gericht éénmalig schieten op het bovenbeen - niet kan worden aangenomen dat verdachte het opzet heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven. Evenmin kan worden aangenomen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer door het schieten dodelijk zou worden getroffen, nog daargelaten de vraag of verdachte zich van zo'n kans bewust moet zijn geweest. Dit betekent dat het voor een poging tot doodslag benodigde opzet, ook in voorwaardelijke zin, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte, door op voornoemde wijze te handelen, opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer.
Uit de letselrapportage van GGD IJsselland blijkt ook dat het letsel van het slachtoffer kan worden beoordeeld als ernstig.
Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, zware mishandeling, acht de rechtbank daarom wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht tevens het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 november 2019;
2. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2019.06.04.158, d.d. 9 juli 2019 opgemaakt door E.J.A.T. Mattijsen, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen als los document bij voornoemd dossier.
3. Een proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 29 maart 2019 opgemaakt door verbalisant P. Knolle, opgenomen in het aanvullend proces-verbaal bij voornoemd dossier op p. 24 e.v.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
verdachte op 28 maart 2019, te Hoogeveen, in de gemeente Hoogeveen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door met dat opzet een vuurwapen op het linkerbeen van die [slachtoffer] te richten en vervolgens met dat vuurwapen een kogel in het linkerbeen van die [slachtoffer] te schieten.
2.
verdachte op 28 maart 2019, in Nederland, een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Zastava, type M57, kaliber 7,62 x 25, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en daarbij behorende munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten ongeveer 34 patronen van het kaliber 7,62 x 25, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair zware mishandeling
2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf met als voorwaarden de door de psycholoog geadviseerde behandeling en reclasseringstoezicht.
De raadsman heeft ervoor gepleit om bij de strafoplegging in het bijzonder rekening te houden met de inhoud van de twee psychologische Pro Justitia rapporten, waaruit volgens de raadsman zou kunnen worden afgeleid dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de Pro Justitia rapportages van respectievelijk 16 juli 2019 en 18 november 2019, beiden opgemaakt door M. Hulshof, GZ-psycholoog, het advies van reclassering Nederland van
23 juli 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 oktober 2019, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op klaarlichte dag bij de voordeur van de woning van het slachtoffer, met een vuurwapen in het linkerbeen van het slachtoffer geschoten.
Verdachte heeft in een later stadium van het strafproces verklaard dat hij op de hoogte was van een zorgelijke relatie tussen zijn (stief)dochter en het slachtoffer. Mede in verband met angst voor personen die mogelijk gewapend in het huis van zijn dochter aanwezig waren, had verdachte zijn vuurwapen en daarbij behorende patronen meegenomen en is vervolgens daarmee vanuit Assen naar het huis van zijn dochter in Hoogeveen gereden. Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar ook op de rechtsorde in het algemeen. Het schieten met een vuurwapen, op klaarlichte dag in een woonwijk, draagt bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft het slachtoffer veel schade toegebracht, wat ook blijkt uit de namens het slachtoffer ingediende vordering tot schadevergoeding.
De rechtbank rekent dit verdachte aan, in het bijzonder nu verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven over de toedracht van het schietincident en geen verantwoordelijkheid voor zijn daad heeft genomen of zelfinzicht heeft getoond. Verdachte heeft met zijn handelen laten blijken op geen enkele wijze stil te staan bij de gevolgen die een dergelijk schietincident niet alleen voor het slachtoffer heeft, maar ook op de omstanders die de gevolgen van het incident hebben gezien. Ook heeft hij zich geen rekenschap gegeven van de risico's die het hebben van een vuurwapen met zich brengt. De rechtbank acht de feiten waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt dan ook bijzonder ernstig en vindt het onaanvaardbaar dat verdachte het recht in eigen hand heeft genomen en met een geladen vuurwapen naar de woning van zijn dochter is gegaan. Hij had er ook voor kunnen kiezen de zorgelijke relatie tussen zijn (stief)dochter en haar vriend op een andere manier bespreekbaar te maken. Hij heeft daar op meerdere momenten gelegenheid voor gehad maar daarvan geen gebruik gemaakt.
Daarnaast rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij zich zeer onverantwoordelijk heeft gedragen door het - naar zijn zeggen - al geruime tijd voorhanden hebben van een vuurwapen met een grote hoeveelheid bijbehorende munitie. Het voorhanden hebben van een vuurwapen brengt binnen de samenleving grote gevoelens van onveiligheid met zich mee.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf in het voordeel van verdachte meegewogen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de Pro Justitia rapporten van respectievelijk
16 juli 2019 en 18 november 2019, beide opgemaakt door M. Hulshof, GZ-psycholoog, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van PTSS en een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis (gemengde trekken cluster-B). Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde.
Hoewel er geen volledig delictscenario beschikbaar is, kan wel gesteld worden dat vanuit de pathologie er meerdere elementen zijn die mogelijk van invloed zijn geweest op het plegen van het ten laste gelegde. Zo is er bij verdachte sprake van een disfunctie in de snelheid van informatieverwerking, waarbij hij mogelijk moeite heeft gehad met het overzien van de gehele situatie. Verdachte kan conflicten niet goed verdragen en kan een zogenoemd kort lontje hebben. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat, vanuit gedragsdeskundig perspectief, bovengenoemde elementen kunnen samenhangen met recidive.
In de behandeling zouden dit aandachtspunten kunnen zijn om het recidiverisico te kunnen verlagen. Mocht bovenstaande gevolgd worden dan kan behandeling plaatsvinden in het kader van een voorwaardelijk strafdeel.
Hoewel verdachte zich beroept op amnesie, zijn er vanuit het onderzoek en de geconstateerde pathologie geen aanwijzingen gevonden die de amnesie zouden kunnen verklaren. In hoeverre en in welke mate bovengenoemde aspecten een doorwerking hebben gehad in het ten laste gelegde kan niet beoordeeld worden.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het advies van de reclassering Nederland van 23 juli 2019, waaruit volgt dat de reclassering zich onthoudt van een advies over een eventuele strafafdoening, nu - onder meer - een duidelijk beeld omtrent het delictgedrag ontbreekt.
De rechtbank neemt de conclusies van de GZ-psycholoog over en maakte deze tot de hare.
Gelet op de inhoud van het rapport en de conclusies van de psycholoog ziet de rechtbank geen aanleiding om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank acht verdachte dan ook volledig toerekeningsvatbaar.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en de ernst van het bewezen verklaarde oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Nu de rechtbank het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen acht, komt de rechtbank tot oplegging van een lagere straf dan door de officier van justitie geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voor zover namens verdachte is gepleit voor het opleggen van een behandeling als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel, overweegt de rechtbank dat verdachte voldoende behandelmogelijkheden heeft in de P.I. Leeuwarden dan wel in het kader van een eventueel vervroegde invrijheidstelling.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van totaal € 356,62 ter vergoeding van materiële schade en € 20.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadevergoeding voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de gevorderde materiële schade van totaal € 356,62 niet betwist.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman verzocht deze te matigen naar redelijkheid en billijkheid, nu de ter terechtzitting gestelde verslechtering van de fysieke klachten onvoldoende is onderbouwd en de uitspraken ter onderbouwing hiervan qua ernst niet geheel overeenkomen met onderhavige zaak.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij materiële en immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde.
De vordering voor zover deze betrekking heeft op materiële schade zijnde het huren van krukken bij Medipoint van € 36,-, het huren van een looprek bij Medipoint van € 16,- en de kosten van [verzekeringsmaatschappij], het eigen risico vanwege het ambulancevervoer, van € 304,62, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Voorts is naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde immateriële schade is toegebracht.
De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid en acht de vordering naar maatstaven van billijkheid toewijsbaar voor een bedrag van € 10.000,-, zijnde een redelijk bedrag gelet op de gebleken feiten en omstandigheden en rekening houdend met schadevergoeding die in soortgelijke zaken is toegewezen. De rechtbank betrekt daarbij ook het gegeven dat er complicaties zijn opgetreden en dat [slachtoffer] tot op heden niet is hersteld van zijn verwondingen.
De rechtbank zal daarom de vordering tot een bedrag van totaal € 10.356,62,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 maart 2019.
Het overige gedeelte van de vordering zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren.
Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag van € 10.356,62 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Beslag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen van 25 oktober 2019 onder de nummers 1 en 2 vermelde voorwerpen, te weten een pistool en 34 stuks patronen, te onttrekken aan het verkeer.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen van 25 oktober 2019 onder de nummers
1 en 2 vermelde voorwerpen (een pistool en 34 stuks patronen), met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan, zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36d, 36f, 57, en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 10.356,62(zegge: tienduizend driehonderdzesenvijftig euro en tweeënzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] te betalen een bedrag van € 10.356,62 (zegge: tienduizend driehonderdzesenvijftig euro en tweeënzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 26 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Dit bedrag bestaat uit € 356,62 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK Patroon
2 1.00 STK Pistool Kl: zilver
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. M. van den Steenhoven en mr. L.E.A. Jonkers, rechters, bijgestaan door mr. H. Wachtmeester-Koning, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 december 2019.