Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder parketnummer 18/830268-18 primair ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/231426-17 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie heeft daartoe verwezen naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en naar hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard.
Standpunt van de verdediging
Parketnummer 18/830268-18
De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweer en heeft bepleit dat vrijspraak dient te volgen. De raadsman heeft daartoe allereerst aangevoerd dat aangever bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij zijn hond losliet, omdat hij naar eigen zeggen dacht dat de aanval de beste verdediging zou zijn. Verder had aangever daarbij een ploertendoder in zijn hand. Voorgaande dient als een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding gezien te worden waartegen verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen. De raadsman heeft daartoe verwezen naar de getuigenverklaring van [getuige 1] , waaruit volgt dat de hond van aangever een felle hond betreft. De raadsman heeft verder aangevoerd dat verdachte toen hij 112 heeft gebeld, toen de politie arriveerde en bij de voorgeleiding, telkens consequent heeft verklaard dat hij werd aangevallen. De reactie van verdachte met het steekmesje was bovendien proportioneel; de arm betreft een niet vitaal lichaamsdeel en dat aangever zwaar gewond zou raken had verdachte niet kunnen voorzien.
Parketnummer 18/231426-17
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde bedreiging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat op basis van de anonieme getuigenverklaring en de getuigenverklaring van getuige [getuige 1] geoordeeld dient te worden dat het juist aangever was die een voorwerp in zijn handen had, en niet verdachte. Dit wordt ondersteund door de foto’s die gemaakt zijn door getuige Hofman en het feit dat er in de woning van aangever een wapen is aangetroffen. De raadsman heeft ten aanzien van de waarneming van getuige [getuige 2] aangevoerd dat hier pas achteraf over wordt verklaard, zodat wat hij heeft gezien ingevuld kan zijn. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, de bedreiging in een ander licht gezien moet worden, waarbij moet worden gekeken naar de gehele context van de zaak, waarbij ook door aangever e-mails zijn gestuurd.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18/830268-18
Bewijsoverweging
Vast staat dat aangever op 9 november 2018 door geweld een steekwond in zijn arm heeft opgelopen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat deze steekwond is ontstaan doordat hij een afwerende beweging heeft gemaakt met een sleutel met daaraan een uitklapbaar mes in zijn hand. Verdachte heeft verklaard dat hij zich moest verdedigen tegen aangever, toen die zijn hond losliet en dreigde met een ploertendoder in zijn hand.
De rechtbank stelt voorop dat voornoemde verklaring van verdachte op geen enkel relevant punt door andere bewijsmiddelen in het dossier wordt ondersteund. Zo beschrijft aangever een mes dat er heel anders uitziet dan het ‘sleutelmes’ waarover verdachte ter zitting verklaart.
Verdachte heeft ter zitting – anders dan bij de politie – verklaard dat hij zich niet met zijn autosleutel in de hand heeft verdedigd, maar met een uitklapbaar ‘sleutelmes’, dat aan zijn bos met minimaal tien ‘huissleutels’ zat. Hij heeft verder verklaard – anders dan bij de politie – dat die bos huissleutels niet meer in zijn broekzak zat, maar dat hij die al in zijn hand had. Op de vraag van de rechtbank hoe het dan kan dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat ‘het gebeurde’ (waarmee hij doelt op het ‘krassen’ met zijn sleutel) vóórdat hij zijn huissleutels kon pakken, verklaart verdachte ter zitting uiteindelijk dat zijn sleutels ‘één pot nat’ waren en dat de autosleutel aan de bos met huissleutels heeft gezeten. Kennelijk heeft de politie ze - na inbeslagneming - van elkaar gescheiden. De rechtbank constateert dat verdachtes verklaringen niet consistent zijn. De rechtbank kan zich daarbij overigens niet aan de indruk onttrekken dat verdachtes verklaring ter zitting is ingegeven door het feit dat de politie hem er in het politieverhoor mee geconfronteerd heeft dat de snee in de arm van [slachtoffer] gepaard ging met een snee in diens jas en dat dit ‘niet lijkt op iets wat veroorzaakt is door een sleutel’ en door de inhoud van het rapport van forensisch arts mw. Naujocks, waarin staat dat een autosleutel het letsel niet kan hebben veroorzaakt.
Dat verdachte, zoals hij ter zitting heeft verklaard, binnen enkele seconden in een schrikreactie, de sleutel met het mes uit een veelheid van sleutels aan zijn sleutelbos heeft weten te vinden en vervolgens ook nog het mesgedeelte van de sleutel heeft weten uit te klappen is bovendien naar het oordeel van de rechtbank geen steekhoudend en logisch verhaal.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank de verklaringen van verdachte over het voorval op 9 november 2018, onaannemelijk en ongeloofwaardig en schuift deze dan ook ter zijde.
De rechtbank acht op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen de primair ten laste gelegde zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 21 november 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was op 9 november 2018 op de [straatnaam] te Groningen. Ik heb toen een confrontatie gehad met aangever.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 november 2018, opgenomen op p. 44 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018187393 d.d. 7 januari 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik zag op 9 november 2018 toen ik op straat liep dat [verdachte] aan kwam rijden in zijn auto. Ik zag dat hij op mij afliep en zijn rechterhand in zijn rechter jaszak stopte. Ik zag dat hij een schijnbeweging maakte met zijn rechterhand richting mij. Alsof hij mij wilde steken of slaan. Ik zag op een gegeven moment dat hij een mes in zijn handen had. Ik zag dat [verdachte] op mij afliep en een stekende beweging maakte met zijn rechterhand. Ik voelde gelijk een soort druk op mijn arm en dat er vloeistof over mijn arm liep. Ik voelde dat mijn arm nat was.
3. Een letselrapportage, op 1 maart 2019 opgemaakt en ondertekend door drs. T. Naujocks, forensisch arts KNMG, voor zover inhoudend als haar verklaring:
Betreft
Naam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1989
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Datum letsel: 9 november 2019
Betrokkene werd op 9 november jl. in het Martiniziekenhuis te Groningen gezien. Bij onderzoek bleek sprake van een steekwond van circa 1,5 cm aan de buitenzijde van de linker onderarm met daarbij een verminderde werking van de strekspieren van vingers en pols links. Het gevoel in de onderarm was intact. Betrokkene werd nog dezelfde dag geopereerd. Hierbij werd de initiële wond verder geopend om het onderliggende gebied beter te kunnen beoordelen en bleken alle spierbuiken van de strekkers van de vingers beschadigd. Nader onderzoek leverde aanwijzingen op voor letsel van één van de takken van de radialiszenuw en wel de tak die de strekspieren van de onderarm. Op 27 december is betrokkene opnieuw geopereerd, waarbij de continuïteit van de aangedane zenuwtak werd hersteld middels een transplantaat van een stuk van een andere zenuw.
Vraag 2: Met welk voorwerp is het letsel vermoedelijk veroorzaakt?
Antwoord: het letsel van betrokkene moet zijn veroorzaakt door scherp uitwendig
inwerkend geweld. Met andere woorden door een scherp voorwerp.
Vraag 3: Kan het door aangever omschreven voorwerp (een mes) het letsel hebben
veroorzaakt?
Antwoord: Ja.
Vraag 5: Is de inschatting dat het restloos zal genezen?
Antwoord: Neen, ik schat de kans dat er restverschijnselen blijven bestaan aanzienlijk.
Parketnummer 18/231426-17
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 21 november 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb een blauwe Volkswagen Polo. Ik parkeerde op 26 juni 2017 te Groningen mijn auto en [slachtoffer] kwam vanaf de andere kant.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 juli 2017, opgenomen op p. 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017167094 d.d. 6 oktober 2017, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik ben 26 juni 2017 thuis aangekomen. Halverwege het trappenhuis zag ik dat [verdachte] net zijn auto aan het parkeren was. Ik hoor dat [verdachte] vervolgens roept: “Wat wil je nou dan”. Ik zag vervolgens dat hij in mijn richting liep. Wij stonden nu ongeveer één a twee meter van elkaar vandaan. Ik zag vervolgens dat [verdachte] een geel/rood plastic tasje uit de voorzijde van zijn broeksbrand trekt. Ik zag door het plastic heen een dunne loop van een klein pistool. Ik zag dat [verdachte] het pistool in het tasje op mijn gezicht richtte. Toen ik het pistool zag heb ik mijn gezicht uit schrik bedekt met mijn armen en handen en rende ik naar achter. Ik hoorde vervolgens een luide knal uit de
richting van waar [verdachte] stond.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 29 juni 2017, opgenomen op p. 54 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
Ik zie de eigenaar van de Volkswagen Polo uitstappen. Ik hoor een knal. Ik zag dat de eigenaar van de blauwe Volkswagen Polo, een zwart voorwerp ik denk een pistool of iets dergelijks in zijn hand had.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 27 juni 2017, opgenomen op p. 57 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van onbekend:
Ik woon in een appartement aan de [straatnaam] in Groningen. Terwijl ik aan het bellen was, hoorde ik een harde knal. Ik herkende het als een schot van een wapen. Ik ben toen meteen naar mijn raam gegaan en heb naar buiten gekeken. Toen ik naar buiten keek, zag ik twee mannen. De eerste man had een wapen in zijn hand dat hij gedurende enkele seconden op de tweede man richtte. Daarbij hield hij de hand waarin hij het wapen vasthield, volgens mij met de handpalm naar boven. De tweede man deinsde terug.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Sporenonderzoek d.d. 28 juni 2017, opgenomen op p. 48 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relatering van verbalisant:
Op maandag 26 juni 2017, werd door ons verbalisanten als forensische
onderzoekers op verzoek van de politie, Eenheid Noord-Nederland een forensisch
onderzoek naar sporen verricht in verband met een bedreiging, gepleegd op maandag 26 juni 2017 omstreeks 17:44 uur.
Onderzoekslocatie
Het onderzoek is verricht op de openbare weg aan de [straatnaam] ter hoogte van nummer [nummer] te Groningen.
Onderzoek plaats delict
Tijdens het ingestelde onderzoek werd door ons het navolgende bevonden en
waargenomen. Het betrof een portiekwoning met vier woonlagen gelegen aan een doorgaande weg. Bij aankomst zagen wij dat de stoep, ter hoogte van de portiek van huisnummer [nummer], was afgezet met politielint. Door de collega's van de BPZ waren op de stoep een pion en een rol politielint neergezet om sporen(dragers) te markeren. Na het verwijderen van de pion zag ik dat er een beschadiging in de stoeptegel zichtbaar was. Deze beschadiging zou, qua vorm en afmeting, kunnen passen bij een inslag van een projectiel.
De rechtbank overweegt als volgt met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten. Dat een persoon een wapen heeft gericht op een andere persoon en dat er ook geschoten is, blijkt niet alleen uit de verklaring van aangever, maar ook uit die van een onbekend persoon, wonend aan de [straatnaam]. De rechtbank oordeelt, anders dan de raadsman, dat geen grond bestaat om aan te nemen dat het aangever zou zijn die een wapen gericht heeft op verdachte en dat die ook een schot gelost heeft, in plaats van andersom. Verdachte heeft dit zelf immers helemaal niet verklaard. Nu de aangifte op cruciale punten wordt ondersteund door de anonieme getuigenverklaring en ook door de getuigenverklaring van [getuige 2] en de aangetroffen beschadiging van een stoeptegel, ziet de rechtbank geen reden om aan de juistheid van de verklaring van aangever te twijfelen.
De rechtbank acht het onder 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 november 2019;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen Wet Wapens en munitie d.d. 3 juli 2017, opgenomen op p. 35 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de relatering van verbalisant.