ECLI:NL:RBNNE:2019:5059

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
5 december 2019
Zaaknummer
18/830268-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling en bedreiging met vuurwapen

Op 5 december 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van zware mishandeling en bedreiging met een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer op 9 november 2018 in Groningen, waarbij de verdachte met een mes in de linkeronderarm van het slachtoffer stak. Het slachtoffer liep hierdoor een steekwond op, waarvoor hij twee operaties moest ondergaan. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 16 maanden op, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken op basis van noodweer, omdat er onvoldoende bewijs was voor een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor bedreiging met een vuurwapen op 26 juni 2017, waarbij hij een vuurwapen op het hoofd van het slachtoffer richtte. De rechtbank achtte de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig en concludeerde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830268-18,
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/231426-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 december 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 november 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. van Jaarsveld, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. M. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Parketnummer 18/830268-18
hij op of omstreeks 9 november 2018 te Groningen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (een steekwond in de linker-
onderam en/of waarbij letsel is ontstaan aan spieren en/of aan een zenuwtak
van de linkerarm en/of twee operaties hebben plaatsgevonden en/of waarbij
de duim en de pink niet meer kunnen worden gestrekt), heeft toegebracht door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp
in de linkeronderarm van die [slachtoffer] te steken en/of snijden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 9 november 2018 te Groningen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer] ),
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de linkeronderarm
van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 9 november 2018 te Groningen [slachtoffer] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp in de linkeronderarm van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden.
Parketnummer 18/231426-17
1.
hij op of omstreeks 26 juni 2017,
te Groningen, in de gemeente Groningen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door, ter wijl hij, verdachte, zich op korte afstand voor die [slachtoffer] bevond -
een vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer] te richten en/of gericht te houden;
2.
hij op of omstreeks 26 juni 2017,
te Groningen, in de gemeente Groningen,
een of meer wapens van categorie I, onder 3, te weten een vlindermes,
voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
3.
hij op of omstreeks 26 juni 2017,
te Groningen, in de gemeente Groningen
een wapen van categorie I onder 7°, te weten een replica/nabootsing van een
pistool, zijnde een voorwerp
dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis
vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder parketnummer 18/830268-18 primair ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/231426-17 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie heeft daartoe verwezen naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en naar hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard.
Standpunt van de verdediging
Parketnummer 18/830268-18
De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweer en heeft bepleit dat vrijspraak dient te volgen. De raadsman heeft daartoe allereerst aangevoerd dat aangever bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij zijn hond losliet, omdat hij naar eigen zeggen dacht dat de aanval de beste verdediging zou zijn. Verder had aangever daarbij een ploertendoder in zijn hand. Voorgaande dient als een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding gezien te worden waartegen verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen. De raadsman heeft daartoe verwezen naar de getuigenverklaring van [getuige 1] , waaruit volgt dat de hond van aangever een felle hond betreft. De raadsman heeft verder aangevoerd dat verdachte toen hij 112 heeft gebeld, toen de politie arriveerde en bij de voorgeleiding, telkens consequent heeft verklaard dat hij werd aangevallen. De reactie van verdachte met het steekmesje was bovendien proportioneel; de arm betreft een niet vitaal lichaamsdeel en dat aangever zwaar gewond zou raken had verdachte niet kunnen voorzien.
Parketnummer 18/231426-17
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde bedreiging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat op basis van de anonieme getuigenverklaring en de getuigenverklaring van getuige [getuige 1] geoordeeld dient te worden dat het juist aangever was die een voorwerp in zijn handen had, en niet verdachte. Dit wordt ondersteund door de foto’s die gemaakt zijn door getuige Hofman en het feit dat er in de woning van aangever een wapen is aangetroffen. De raadsman heeft ten aanzien van de waarneming van getuige [getuige 2] aangevoerd dat hier pas achteraf over wordt verklaard, zodat wat hij heeft gezien ingevuld kan zijn. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, de bedreiging in een ander licht gezien moet worden, waarbij moet worden gekeken naar de gehele context van de zaak, waarbij ook door aangever e-mails zijn gestuurd.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18/830268-18
Bewijsoverweging
Vast staat dat aangever op 9 november 2018 door geweld een steekwond in zijn arm heeft opgelopen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat deze steekwond is ontstaan doordat hij een afwerende beweging heeft gemaakt met een sleutel met daaraan een uitklapbaar mes in zijn hand. Verdachte heeft verklaard dat hij zich moest verdedigen tegen aangever, toen die zijn hond losliet en dreigde met een ploertendoder in zijn hand.
De rechtbank stelt voorop dat voornoemde verklaring van verdachte op geen enkel relevant punt door andere bewijsmiddelen in het dossier wordt ondersteund. Zo beschrijft aangever een mes dat er heel anders uitziet dan het ‘sleutelmes’ waarover verdachte ter zitting verklaart.
Verdachte heeft ter zitting – anders dan bij de politie – verklaard dat hij zich niet met zijn autosleutel in de hand heeft verdedigd, maar met een uitklapbaar ‘sleutelmes’, dat aan zijn bos met minimaal tien ‘huissleutels’ zat. Hij heeft verder verklaard – anders dan bij de politie – dat die bos huissleutels niet meer in zijn broekzak zat, maar dat hij die al in zijn hand had. Op de vraag van de rechtbank hoe het dan kan dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat ‘het gebeurde’ (waarmee hij doelt op het ‘krassen’ met zijn sleutel) vóórdat hij zijn huissleutels kon pakken, verklaart verdachte ter zitting uiteindelijk dat zijn sleutels ‘één pot nat’ waren en dat de autosleutel aan de bos met huissleutels heeft gezeten. Kennelijk heeft de politie ze - na inbeslagneming - van elkaar gescheiden. De rechtbank constateert dat verdachtes verklaringen niet consistent zijn. De rechtbank kan zich daarbij overigens niet aan de indruk onttrekken dat verdachtes verklaring ter zitting is ingegeven door het feit dat de politie hem er in het politieverhoor mee geconfronteerd heeft dat de snee in de arm van [slachtoffer] gepaard ging met een snee in diens jas en dat dit ‘niet lijkt op iets wat veroorzaakt is door een sleutel’ en door de inhoud van het rapport van forensisch arts mw. Naujocks, waarin staat dat een autosleutel het letsel niet kan hebben veroorzaakt.
Dat verdachte, zoals hij ter zitting heeft verklaard, binnen enkele seconden in een schrikreactie, de sleutel met het mes uit een veelheid van sleutels aan zijn sleutelbos heeft weten te vinden en vervolgens ook nog het mesgedeelte van de sleutel heeft weten uit te klappen is bovendien naar het oordeel van de rechtbank geen steekhoudend en logisch verhaal.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank de verklaringen van verdachte over het voorval op 9 november 2018, onaannemelijk en ongeloofwaardig en schuift deze dan ook ter zijde.
De rechtbank acht op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen de primair ten laste gelegde zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 21 november 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was op 9 november 2018 op de [straatnaam] te Groningen. Ik heb toen een confrontatie gehad met aangever.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 november 2018, opgenomen op p. 44 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018187393 d.d. 7 januari 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik zag op 9 november 2018 toen ik op straat liep dat [verdachte] aan kwam rijden in zijn auto. Ik zag dat hij op mij afliep en zijn rechterhand in zijn rechter jaszak stopte. Ik zag dat hij een schijnbeweging maakte met zijn rechterhand richting mij. Alsof hij mij wilde steken of slaan. Ik zag op een gegeven moment dat hij een mes in zijn handen had. Ik zag dat [verdachte] op mij afliep en een stekende beweging maakte met zijn rechterhand. Ik voelde gelijk een soort druk op mijn arm en dat er vloeistof over mijn arm liep. Ik voelde dat mijn arm nat was.
3. Een letselrapportage, op 1 maart 2019 opgemaakt en ondertekend door drs. T. Naujocks, forensisch arts KNMG, voor zover inhoudend als haar verklaring:
Betreft
Naam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1989
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Datum letsel: 9 november 2019
Betrokkene werd op 9 november jl. in het Martiniziekenhuis te Groningen gezien. Bij onderzoek bleek sprake van een steekwond van circa 1,5 cm aan de buitenzijde van de linker onderarm met daarbij een verminderde werking van de strekspieren van vingers en pols links. Het gevoel in de onderarm was intact. Betrokkene werd nog dezelfde dag geopereerd. Hierbij werd de initiële wond verder geopend om het onderliggende gebied beter te kunnen beoordelen en bleken alle spierbuiken van de strekkers van de vingers beschadigd. Nader onderzoek leverde aanwijzingen op voor letsel van één van de takken van de radialiszenuw en wel de tak die de strekspieren van de onderarm. Op 27 december is betrokkene opnieuw geopereerd, waarbij de continuïteit van de aangedane zenuwtak werd hersteld middels een transplantaat van een stuk van een andere zenuw.
Vraag 2: Met welk voorwerp is het letsel vermoedelijk veroorzaakt?
Antwoord: het letsel van betrokkene moet zijn veroorzaakt door scherp uitwendig
inwerkend geweld. Met andere woorden door een scherp voorwerp.
Vraag 3: Kan het door aangever omschreven voorwerp (een mes) het letsel hebben
veroorzaakt?
Antwoord: Ja.
Vraag 5: Is de inschatting dat het restloos zal genezen?
Antwoord: Neen, ik schat de kans dat er restverschijnselen blijven bestaan aanzienlijk.
Parketnummer 18/231426-17
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 21 november 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb een blauwe Volkswagen Polo. Ik parkeerde op 26 juni 2017 te Groningen mijn auto en [slachtoffer] kwam vanaf de andere kant.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 juli 2017, opgenomen op p. 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017167094 d.d. 6 oktober 2017, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik ben 26 juni 2017 thuis aangekomen. Halverwege het trappenhuis zag ik dat [verdachte] net zijn auto aan het parkeren was. Ik hoor dat [verdachte] vervolgens roept: “Wat wil je nou dan”. Ik zag vervolgens dat hij in mijn richting liep. Wij stonden nu ongeveer één a twee meter van elkaar vandaan. Ik zag vervolgens dat [verdachte] een geel/rood plastic tasje uit de voorzijde van zijn broeksbrand trekt. Ik zag door het plastic heen een dunne loop van een klein pistool. Ik zag dat [verdachte] het pistool in het tasje op mijn gezicht richtte. Toen ik het pistool zag heb ik mijn gezicht uit schrik bedekt met mijn armen en handen en rende ik naar achter. Ik hoorde vervolgens een luide knal uit de
richting van waar [verdachte] stond.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 29 juni 2017, opgenomen op p. 54 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
Ik zie de eigenaar van de Volkswagen Polo uitstappen. Ik hoor een knal. Ik zag dat de eigenaar van de blauwe Volkswagen Polo, een zwart voorwerp ik denk een pistool of iets dergelijks in zijn hand had.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 27 juni 2017, opgenomen op p. 57 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van onbekend:
Ik woon in een appartement aan de [straatnaam] in Groningen. Terwijl ik aan het bellen was, hoorde ik een harde knal. Ik herkende het als een schot van een wapen. Ik ben toen meteen naar mijn raam gegaan en heb naar buiten gekeken. Toen ik naar buiten keek, zag ik twee mannen. De eerste man had een wapen in zijn hand dat hij gedurende enkele seconden op de tweede man richtte. Daarbij hield hij de hand waarin hij het wapen vasthield, volgens mij met de handpalm naar boven. De tweede man deinsde terug.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Sporenonderzoek d.d. 28 juni 2017, opgenomen op p. 48 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relatering van verbalisant:
Op maandag 26 juni 2017, werd door ons verbalisanten als forensische
onderzoekers op verzoek van de politie, Eenheid Noord-Nederland een forensisch
onderzoek naar sporen verricht in verband met een bedreiging, gepleegd op maandag 26 juni 2017 omstreeks 17:44 uur.
Onderzoekslocatie
Het onderzoek is verricht op de openbare weg aan de [straatnaam] ter hoogte van nummer [nummer] te Groningen.
Onderzoek plaats delict
Tijdens het ingestelde onderzoek werd door ons het navolgende bevonden en
waargenomen. Het betrof een portiekwoning met vier woonlagen gelegen aan een doorgaande weg. Bij aankomst zagen wij dat de stoep, ter hoogte van de portiek van huisnummer [nummer], was afgezet met politielint. Door de collega's van de BPZ waren op de stoep een pion en een rol politielint neergezet om sporen(dragers) te markeren. Na het verwijderen van de pion zag ik dat er een beschadiging in de stoeptegel zichtbaar was. Deze beschadiging zou, qua vorm en afmeting, kunnen passen bij een inslag van een projectiel.
De rechtbank overweegt als volgt met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten. Dat een persoon een wapen heeft gericht op een andere persoon en dat er ook geschoten is, blijkt niet alleen uit de verklaring van aangever, maar ook uit die van een onbekend persoon, wonend aan de [straatnaam]. De rechtbank oordeelt, anders dan de raadsman, dat geen grond bestaat om aan te nemen dat het aangever zou zijn die een wapen gericht heeft op verdachte en dat die ook een schot gelost heeft, in plaats van andersom. Verdachte heeft dit zelf immers helemaal niet verklaard. Nu de aangifte op cruciale punten wordt ondersteund door de anonieme getuigenverklaring en ook door de getuigenverklaring van [getuige 2] en de aangetroffen beschadiging van een stoeptegel, ziet de rechtbank geen reden om aan de juistheid van de verklaring van aangever te twijfelen.
De rechtbank acht het onder 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 november 2019;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen Wet Wapens en munitie d.d. 3 juli 2017, opgenomen op p. 35 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de relatering van verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder parketnummer 18/830268-18 primair ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/231426-17 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Parketnummer 18/830268-18
hij op 9 november 2018 te Groningen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in de linker onderarm, waarbij letsel is ontstaan aan spieren en aan een zenuwtak van de linkerarm en twee operaties hebben plaatsgevonden en waarbij de duim en de pink niet meer kunnen worden gestrekt, heeft toegebracht door met een mes in de linker onderarm van die [slachtoffer] te steken.
Parketnummer 18/231426-17
1. hij op 26 juni 2017 te Groningen [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door, terwijl verdachte zich op korte afstand voor die [slachtoffer] bevond een wapen op het hoofd van die [slachtoffer] te richten.
2. hij op 26 juni 2017 te Groningen een wapen van categorie I, onder 1, te weten een vlindermes, voorhanden heeft gehad.
3. hij op 26 juni 2017 te Groningen een wapen van categorie I onder 7°, te weten een replica/nabootsing van een pistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Parketnummer 18/830268-18
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit (zoals hierboven reeds bij het standpunt van de verdediging omtrent het bewijs is weergegeven) dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Er was immers sprake van een situatie waarbij verdachte zich tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding heeft verweerd. Subsidiair heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweerexces.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich bij requisitoir op het standpunt gesteld dat een beroep op noodweer niet gehonoreerd dient te worden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er geen ogenblikkelijke aanranding geweest is van aangever richting verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer en overweegt hiertoe het volgende. De rechtbank is van oordeel dat in het dossier onvoldoende steun kan worden gevonden voor de stelling dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangever. Verdachtes verklaring bij de politie behelst voor zover het gaat om de beweerdelijke aanranding van zijn lijf niet veel meer dan dat de hond van aangever tegen hem aan ging springen na het commando ‘pak’. Dat levert geen wederrechtelijke aanranding op, nog daargelaten dat uit aangevers verklaring blijkt dat hij zijn hond pas heeft losgelaten nádat aangever bij verdachte het mes had gezien.
Aangezien er geen sprake is geweest van een noodweersituatie behoeft het beroep op noodweerexces geen nadere bespreking. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweerexces.
Het bewezen verklaarde levert op:
Parketnummer 18/830268-18

primair. zware mishandeling.

Parketnummer 18/231426-17
1.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
2.
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
3.
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 18/830268-18 primair ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/231426-17 1, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een andere afdoening dan door de officier van justitie is gevorderd. De raadsman heeft, voor zover de rechtbank het beroep op noodweer dan wel noodweerexces niet honoreert, gepleit om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor een langere duur dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten, maar eventueel een groter deel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft op 26 juni 2017 aangever, zijn buurman, bedreigd door op klaarlichte dag en midden op straat een vuurwapen op zijn hoofd te richten. Deze handelwijze van verdachte heeft een enorme impact op aangever gehad. In de periode voorafgaand aan en na dit incident liepen de gemoederen tussen verdachte en aangever steeds hoger op, waarbij vanuit beide kanten gedurende lange tijd berichten zijn verstuurd met allerhande verwensingen. De rechtbank weegt – in het voordeel van verdachte mee – dat ook aangever zich in deze fase bepaald niet onbetuigd heeft gelaten. Dat neemt echter niet weg dat het bijzonder kwalijk is dat verdachte aangever de stuipen op het lijf heeft gejaagd door hem te bedreigen. In de woning van verdachte is bovendien een tas aangetroffen met daarin zeer schrikwekkende voorwerpen en bovendien een papier met daarop de tekst ‘’ [slachtoffer] = DOOD’’. Voorts heeft verdachte op 26 juni 2017 een vlindermes en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp voorhanden gehad.
Uiteindelijk heeft dit langlopende conflict ertoe geleid dat verdachte op 9 november 2018 met een mes in de arm van aangever heeft gestoken. Als gevolg hiervan heeft aangever een steekwond in zijn arm opgelopen, waaraan hij twee keer geopereerd moest worden. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Naast het lichamelijke letsel, heeft het handelen van verdachte ook psychisch gezien een grote impact gehad, zo blijkt uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder wegens gewelddelicten met justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft verder gelet op de psychologische onderzoeksrapportage van 9 augustus 2019, opgemaakt door D. Breuker, Forensisch GZ-psycholoog. De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Hiervan was ten tijde van het ten laste gelegde ook sprake en deze antisociale persoonlijkheidsstoornis beïnvloedde verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Er wordt geadviseerd om het plegen van het ten laste gelegde feit, indien bewezen, volledig toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met dit advies verenigen en neemt dat over.
De reclassering adviseert in haar rapportage van 25 oktober 2019 om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling, een contactverbod en een locatieverbod en een locatiegebod.
De rechtbank neemt als uitgangspunt bij de op te leggen straf de oriëntatiepunten die zijn opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Volgens deze oriëntatiepunten wordt voor het opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen), in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden geacht. Voor bedreiging, waarbij een (nep) vuurwapen wordt getoond, staat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Gelet op voorgaande oriëntatiepunten en het feit dat verdachte zich ook nog tweemaal schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de Wet Wapens en Munitie, ziet de rechtbank aanleiding een hogere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Gelet op de psychologische onderzoeksrapportage en gelet op hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden op te leggen. Gelet op de houding van verdachte ter zitting en het feit dat hij eerst na lang aandringen enige motivatie liet zien om aan bijzondere voorwaarden mee te werken, acht de rechtbank de kans van slagen daarvan minimaal.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden passend en geboden.
Benadeelde partij
Parketnummer 18/830268-18
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.671,22 ter vergoeding van materiële schade en € 9.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd de vordering af te wijzen, nu vrijspraak is bepleit. Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de materiële schadepost ‘’Hulpstukken en oefenmateriaal‘’ aangevoerd dat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen het bewezenverklaarde feit en deze schadepost. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman aangevoerd dat deze vordering gezien dient te worden in de context van de zaak, waarin aangever zelf ook een rol heeft gehad. Gelet op het voorgaande levert het een onevenredige belasting voor het strafproces op om de hoogte van de geleden schade vast te stellen. De raadsman heeft tot slot aangevoerd dat de uitspraak waarnaar in de onderbouwing van de vordering wordt verwezen, een totaal andere situatie betreft.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt ten aanzien van de materiële schadepost ‘’Hulpstukken en oefenmateriaal‘’ als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte, na verdere toelichting ter zitting van de benadeelde partij, onvoldoende gemotiveerd door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 november 2018.
De rechtbank acht ook het overige deel van de materiële schade voor toewijzing vatbaar, nu voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 november 2018.
De rechtbank acht het tevens aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde. Dit gedeelte van de vordering is onderbouwd met medische stukken en de vordering is ter terechtzitting nader toegelicht. Gelet op het feit dat verdachte twee keer geopereerd diende te worden en de gevolgen die de benadeelde partij een jaar na het incident nog ervaart, acht de rechtbank het gevorderde bedrag aan immateriële schade redelijk. De rechtbank zal derhalve ook dit deel van de vordering toewijzen, eveneens te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 november 2018.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Parketnummer 18/231426-17
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 191,29 ter vergoeding van materiële schade en € 750,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd de vordering af te wijzen, nu vrijspraak is bepleit. Subsidiair heeft de raadsman betoogd de materiele schade, bestaande uit de schadepost ‘’Camera & videorecorder’’, af te wijzen nu er geen rechtstreeks verband bestaat tussen het bewezenverklaarde feit en deze schadepost.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt ten aanzien van de materiële schade, bestaande uit de schadepost ‘’Camera & videorecorder’’ als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de noodzaak om een camera en videorecorder aan te schaffen. De rechtbank zal daarom dit deel van de vordering afwijzen.
De rechtbank oordeelt ten aanzien van de immateriële schade als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 26 juni 2017.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdovende middelen en de honkbalknuppel onttrokken worden aan het verkeer.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen omtrent de in beslaggenomen goederen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de aan verdachte toebehorende inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de verdovende middelen en de honkbalknuppel, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer omdat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of het algemeen belang.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36d, 36f, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder het onder parketnummer 18/830268-18 primair ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/231426-17 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Verklaart aan het verkeer onttrokken de in beslag genomen voorwerpen, te weten de verdovende middelen en de honkbalknuppel.
Ten aanzien van 18/830268-18:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
11.671,22(zegge: elfduizendzeshonderdeenenzeventig euro en tweeëntwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 november 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 11.671,22 (zegge: elfduizendzeshonderdeenenzeventig euro en tweeëntwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 november 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 93 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 2.671,22 aan materiële schade en € 9.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/231426-17, feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
750,-(zegge: zevenhonderd en vijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2017.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 750,- (zegge: zevenhonderd en vijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2017, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 750,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. H.R. Bracht en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. S. Fokkert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 december 2019.