ECLI:NL:RBNNE:2019:5017

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
4 december 2019
Zaaknummer
18/730052-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht

Op 26 november 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere mishandelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de reclassering en ambulante behandeling door het Forensisch FACT-team van GGZ Friesland, vanwege de sterke indruk van psychische en/of psychiatrische problematiek bij de verdachte.

De zaak betreft mishandelingen die plaatsvonden tussen 2017 en 2019, waarbij de verdachte zijn moeder, zus, huisgenoot, kamergenoot en een toevallige voorbijganger heeft mishandeld. De rechtbank heeft de feiten 1, 2, 3, 4 en 7 wettig en overtuigend bewezen verklaard, terwijl de verdachte is vrijgesproken van de feiten 5 en 6. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft de verdediging van de verdachte, die pleitte voor vrijspraak, verworpen.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de psychische gesteldheid van de verdachte. De rechtbank heeft benadrukt dat het geweld heeft plaatsgevonden in de veilige omgeving van de slachtoffers en dat dit ernstige gevolgen heeft gehad voor hun gevoel van veiligheid. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot de opgelegde straf, met de nadruk op de noodzaak van behandeling en toezicht om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730052-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 november 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 november 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr T.W. Delhaye, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. (18/730052-19)
hij op of omstreeks 04 maart 2019, te Heerenveen, zijn moeder, genaamd [slachtoffer 1], heeft mishandeld door haar op haar onderarm te slaan en/of haar te duwen tegen haar borst;
2. (18/730052-19)
hij op of omstreeks 22 februari 2019, te Heerenveen, een persoon, genaamd,
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem, meerdere malen, althans eenmaal,
tegen het hoofd en/of in het gezicht te slaan;
3. (18/243088-18)
hij op of omstreeks 20 oktober 2018, in de gemeente Leeuwarden [slachtoffer 3] heeft mishandeld door deze (met kracht) aan de haren te trekken en/of meermalen, althans eenmaal, in het gezicht te stompen en/of te slaan;
4. (18/243197-18) hij op of omstreeks 18 oktober 2018, in de gemeente Heerenveen,
[slachtoffer 4] heeft mishandeld door haar bij beide polsen vast te pakken en vast te houden en/of terwijl hij beide polsen vast had, die [slachtoffer 4] heftig heen en weer te schudden en/of haar bij de haren te pakken en haar aan de haren naar de grond te trekken en/of (boven)op haar te gaan zitten en/of haar vervolgens meermalen, althans eenmaal in het gezicht te slaan;
5. (18/243197-18)
hij op of omstreeks 30 april 2018, in de gemeente Heerenveen [slachtoffer 5], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een stoel naar, althans in de richting van, die [slachtoffer 5] te gooien;
6. (18/243197-18)
hij op of omstreeks 30 april 2018, in de gemeente Heerenveen, opzettelijk en wederrechtelijk een computerscherm en een toetsenbord, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de gemeente Heerenveen toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
7. (18/258395-17)
hij op of omstreeks 22 december 2017 te Heerenveen [slachtoffer 6] heeft mishandeld door die [slachtoffer 6] meermalen in het gezicht en/of tegen het lichaam te slaan/stompen;

Beoordeling van het bewijs

De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor alle tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van het onder 5. en 6. ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat
aangeefster met verdachte in een kleine ruimte in gesprek was. Verdachte wordt boos en gooit een beeldscherm op de grond en een stoel in de richting van aangeefster. Het gooien van een stoel in iemands richting acht de officier van justitie bedreigend en had tot letsel kunnen leiden wanneer de stoel tegen het hoofd van aangeefster was gekomen. De officier van justitie acht ook bewezen dat het beeldscherm door het gooien op de grond kapot is gegaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 5. en 6. ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte weliswaar een stoel over de tafel heeft gegooid maar dat hij niet in de richting van aangeefster heeft gegooid. Hoewel de raadsman van mening is dat er sprake was van een bedreigende situatie, blijkt niet van opzet op een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 6. ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat door het gooien schade is ontstaan aan het beeldscherm. Uit een weergave van een Whatsappgesprek in het dossier blijkt dat er geen schade is. Nu de schade aan het beeldscherm niet is aangetoond moet verdachte worden vrijgesproken van vernieling.
Ten aanzien van het onder 7. ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat sprake was van een noodweersituatie. Verdachte heeft verklaard dat aangever hem als eerste heeft geslagen. De raadsman is van mening dat verdachte dan ook dient te worden vrijgesproken van de mishandeling van aangever wegens het ontbreken van de wederrechtelijkheid.
De raadsman heeft voorts aangegeven dat de feiten 1, 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat gelet op de verklaring van verdachte en zijn moeder alleen een tikje tegen de wang bewezen kan worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 5. en 6.
De rechtbank acht het onder 5. en 6. ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte heeft een stoel over de tafel gegooid in de richting van aangeefster. Hoewel het gooien van een stoel in iemands richting onder omstandigheden bedreigend kan zijn, acht de rechtbank dit in dit geval geen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling. Uit het dossier blijkt onvoldoende over de stoel en de kracht waarmee en richting waarin verdachte de stoel gegooid heeft, en waar aangeefster zich op dat moment bevond. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 5. ten laste gelegde.
Verdachte heeft een beeldscherm op de grond gegooid. Uit het dossier blijkt echter onvoldoende of daardoor ook daadwerkelijk schade aan het beeldscherm is ontstaan. Eventuele schade wordt bovendien weersproken door het in het dossier op pagina 38 weergegeven Whatsappgesprek, waaruit kan worden opgemaakt dat er juist geen schade aan het beeldscherm zou zijn ontstaan. De rechtbank acht beschadiging of vernieling dan ook niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 6. ten laste gelegde.
feit 1. en 2. (18/730052-19)
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 12 november 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb mijn moeder op 4 maart 2019 te Heerenveen geduwd. Ik heb op 22 februari 2019 te Heerenveen die man ongeveer vier keer geslagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 maart 2019, opgenomen op pagina 19 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019055366 d.d. 5 maart 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1]:
Op 4 maart 2019 te Heerenveen gaf mijn zoon mij een klap op mijn onderarm en heeft hij mij geduwd tegen mijn borst.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
5 maart 2019, opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 4]:
Op 4 maart 2019 te Heerenveen zag ik [verdachte] met kracht met zijn platte hand slaan op de onderarm van mijn moeder. Vervolgens zag ik dat hij zijn twee armen naar achteren trok en met kracht deze in de richting van mijn moeder bracht. Ik zag dat zijn twee platte handen met een behoorlijke snelheid en kracht op de borst van mijn moeder terecht kwamen. Ik zag dat mijn moeder naar achteren werd gedrukt.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 februari 2019, opgenomen op pagina 29 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 2]:
Op 22 februari 2019 te Heerenveen voelde ik de gebalde rechtervuist van de man met kracht tegen mijn gezicht aankomen. Ik voelde direct een tweede harde klap tegen mijn hoofd. Deze klappen deden mij direct pijn. Ik voelde elke seconde hierna een harde klap tegen mijn hoofd of gezicht. Het bleek dat de man mij enkele keren met zijn vuist aan het slaan was. Als gevolg van de klappen heb ik zere tanden en is mijn gouden tand verschoven.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 maart 2019, opgenomen op pagina 33 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1]:
Op de camerabeelden van 22 februari 2019 zag ik dat om 15.04,31 uur verdachte met zijn rechtervuist een slaande beweging maakt in de richting van het gezicht van [slachtoffer 2]. Ik zag dat hij met zijn rechtervuist de linkerzijde van het gezicht van [slachtoffer 2] raakte. Ik zag om 15.04,32 uur dat verdachte opnieuw zijn arm naar achter haalt en een slaande beweging maakt in de richting van het gezicht van [slachtoffer 2]. Ik zag dat hij opnieuw met zijn rechtervuist de linkerzijde van het gezicht van [slachtoffer 2] raakte. Ik zag om 15.04,34 uur dat de verdachte opnieuw op [slachtoffer 2] afloopt en zijn rechterarm met gebalde vuist naar achteren haalt en vervolgens een slaande beweging maakt in de richting van het gezicht van [slachtoffer 2] en opnieuw met zijn rechtervuist de linkerzijde van het gezicht van [slachtoffer 2] raakte. Ik zag om 15.04,37 uur dat verdachte opnieuw op [slachtoffer 2] afloopt en zijn rechterarm met gebalde vuist naar achteren haalt en vervolgens een slaande beweging maakt in de richting van het gezicht van [slachtoffer 2]. Ik zag dat hij opnieuw met zijn rechtervuist de linkerzijde van het gezicht van [slachtoffer 2] raakte.
feit 1.
Met betrekking tot de mishandeling van de moeder van verdachte, aangeefster [slachtoffer 1] overweegt de rechtbank als volgt. Aangeefster verklaart dat verdachte haar heeft geslagen op haar onderarm en geduwd tegen haar borst. Verdachte verklaart alleen een duwtje te hebben gegeven en ontkent te hebben geslagen. De rechtbank acht de verklaring van aangeefster betrouwbaar, nu deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van haar dochter
[slachtoffer 4]. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn moeder heeft mishandeld door haar op de onderarm te slaan en haar te duwen tegen de borst, waarbij zij pijn heeft opgelopen.
feit 2.
Met betrekking tot de mishandeling van aangever [slachtoffer 2] overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het klopt dat hij aangever heeft geslagen. De verklaring van aangever dat verdachte hem meermalen heeft geslagen wordt voorts ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden worden beschreven. Mede gelet op de duidelijke beschrijving van de camerabeelden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer 2] heeft mishandeld, waarbij hij pijn en letsel heeft opgelopen.
feit 3. (18/243088-18)
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
20 oktober 2018, opgenomen op pagina 19 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018277202 d.d. 26 oktober 2018, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik heb op 20 oktober 2019 te Leeuwarden in de nachtopvang die man geslagen. Ik heb hem in zijn gezicht geslagen met mijn vuist. Ik sloeg hem een paar keer. Ik heb hem bij zijn hoofdhaar gepakt. Hij rende weg. Doordat ik zijn haar vast had, trok ik dit eruit.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte (met fotobijlage) d.d. 20 oktober 2018, opgenomen op pagina 10 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3]:
Op 20 oktober 2018 te Leeuwarden werd ik aan mijn haren getrokken door [verdachte]. Hierdoor is er een grote pluk haar uit mijn hoofd getrokken. Ik zag dat [verdachte] mij meerdere keren met zijn rechtervuist in mijn gezicht sloeg. Ik voelde enorm veel pijn in mijn gehele gezicht en veel pijn aan mijn lip. Ik zag dat er allemaal bloed uit mijn mond kwam. Later zag ik dat er een scheur in mijn lip zat.
3. Een geneeskundige verklaring, op 22 oktober 2018 opgemaakt en ondertekend door
R. Noordbruis, forensisch arts, opgenomen op pagina 17 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend, als zijn geneeskundige verklaring: Letselbeschrijving: Bovenlip, midden een gehechte wond bovenlip. Boven het linkeroog een aantal rode plekken en een kleine scheur van de huis. Onder het oog ook een tweetal kleine scheurwonden. Op de linkerzijde van de neus, tussen neusvleugel en wang een kleine wond. Het letsel past bij de beschreven toedracht.
feit 4. (18/243197-18)
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 12 november 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op 18 oktober 2018 te Heerenveen mijn zusje [slachtoffer 4] twee keer met de vlakke hand een tikje tegen haar wang gegeven.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
18 oktober 2018, opgenomen op pagina 24 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018275279 d.d. 30 november 2018, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik heb op 18 oktober 2018 te Heerenveen mijn zusje [slachtoffer 4] bij haar haar beide polsen vastgepakt. Ik heb haar 1 klap gegeven om haar wakker te schudden.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 oktober 2018, opgenomen op pagina 18 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van aangeefster [slachtoffer 4]:
Op 18 oktober 2018 te Heerenveen pakte mijn broer mij bij mijn beide polsen. Hij schudde mij heftig heen en weer. Daarna pakte hij mij bij mijn haren en trok mij aan mij haren naar beneden, waardoor ik op de grond viel. Hij ging boven op mij zitten en begon met zijn beide vlakke handen drie tot vier keer tegen mijn gezicht te slaan. Dan weer links en dan weer rechts sloeg hij mij tegen de zijkant van mijn gezicht. Op de plaats waar hij mij heeft geslagen voelde ik pijn.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 18 oktober 2018, opgenomen op pagina 21 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1]:
Op 18 oktober 2018 zat ik in mijn woning te Heerenveen. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer 4] met een vlakke rechterhand op haar wang sloeg. Ik zag dat [slachtoffer 4] op de grond lag. Ik zag dat [verdachte] haar beide polsen vast hield. Ik hoorde [verdachte] zeggen: "ik ga je slaan, ik maak je kapot".
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank neemt de door aangeefster bij de politie afgelegde verklaring van
18 oktober 2018 als uitgangspunt. De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de getuigenverklaring van haar moeder. Hoewel de moeder niet alles van de mishandeling heeft gezien, is haar verklaring vrij gedetailleerd en komt deze verklaring op essentiële punten (het slaan, het vastpakken en het naar de grond trekken) overeen met de verklaring van aangeefster. De rechtbank acht het onder 4. ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
feit 7. (18/258395-17)
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
23 december 2017, opgenomen op pagina 31 e.v. van het dossier van Politie
Noord-Nederland met nummer PL0100-2017334861 d.d. 3 januari 2018, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik heb gisteren [slachtoffer 6] in het gezicht geslagen. Eerst met de vlakke hand. Ik heb hem toen ook met de vuisten op zijn gezicht geslagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 december 2017, opgenomen op pagina 15 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van aangever [slachtoffer 6]:
Op 22 december 2017 ben ik in mijn woning te Heerenveen meerdere keren geslagen door de mij bekende [verdachte]. Ik zag dat [verdachte] zijn rechtervuist balde en uithaalde naar mij. Ik voelde zijn vuist in mijn gezicht en ik voelde gelijk pijn aan mijn neus. Ik denk dat ik tussen de zes en negen keer geslagen ben. Ik heb mij losgerukt en voelde toen nog een aantal vuistslagen in mijn gezicht.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 22 december 2017, opgenomen op pagina 4 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]:
Op 22 december 2017 kregen wij het verzoek te gaan naar [straatnaam] te Heerenveen. Ter plaatse werden wij aangesproken door een man die ons meedeelde zojuist mishandeld te zijn. Wij zagen dat er op zijn gelaat en op zijn handen en kleding bloed zat. Tevens zagen wij dat er zwellingen op zijn gelaat zaten. In de woning troffen wij de ons bekende [verdachte] die aangaf zijn kamergenoot te hebben geslagen, omdat hij niet in de woonkamer alcohol mocht drinken.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (met fotobijlage) d.d. 23 december 2017, opgenomen op pagina 17 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 4]:
Op 22 december 2017 hoorde ik het slachtoffer zeggen dat hij was geslagen door een persoon die op dat moment nog in de woning zat. Ik zag dat het slachtoffer bloed in zijn gelaat had. Ik zag bloed in de neus van het slachtoffer zitten. Ik zag dat er veel bloed in de woning lag. Ik heb foto's gemaakt van het slachtoffer en van de plekken in de woning waar bloed zat. Het slachtoffer is voor controle met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht.
noodweer
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt, nu verdachte heeft verklaard dat aangever zou zijn begonnen met slaan.
De rechtbank overweegt als volgt. Aangever heeft verklaard dat hij verdachte aansprak op zijn gedrag en dat verdachte hem direct daarop meermalen in het gezicht heeft gestompt. Uit het dossier blijkt van letsel en bloed in het gezicht van aangever en er wordt bloed op zijn kleding en in zijn woning aangetroffen. Uit het dossier blijkt voorts dat verdachte slechts letsel heeft aan de knokkels van zijn handen. Het bij verdachte geconstateerde letsel aan zijn handen en het ontbreken van overig letsel past niet bij zijn verklaring dat hij door aangever zou zijn geslagen. Bovendien wordt de aanleiding voor de ruzie – namelijk dat verdachte het huis van aangever waar hij tijdelijk verbleef, moest verlaten en dat aangever de politie zou bellen – door verdachte bevestigd. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van aangever betrouwbaar en verwerpt zij het beroep op noodweer.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1, 2, 3, 4 en 7 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. (18/730052-19)
hij op 04 maart 2019, te Heerenveen, zijn moeder, genaamd [slachtoffer 1], heeft mishandeld door haar op haar onderarm te slaan en haar te duwen tegen haar borst.
2. (18/730052-19)
hij op 22 februari 2019, te Heerenveen, een persoon, genaamd, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem meerdere malen tegen het hoofd en in het gezicht te slaan.
3. (18/243088-18)
hij op 20 oktober 2018, in de gemeente Leeuwarden [slachtoffer 3] heeft mishandeld door deze met kracht aan de haren te trekken en meermalen in het gezicht te stompen en te slaan.
4. (18/243197-18)
hij op 18 oktober 2018, in de gemeente Heerenveen, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door haar bij beide polsen vast te pakken en vast te houden en terwijl hij beide polsen vast had, die [slachtoffer 4] heftig heen en weer te schudden en haar bij de haren te pakken en haar aan de haren naar de grond te trekken en bovenop haar te gaan zitten en haar vervolgens meermalen in het gezicht te slaan.
7. (18/258395-17)
hij op 22 december 2017 te Heerenveen [slachtoffer 6] heeft mishandeld door die [slachtoffer 6] meermalen in het gezicht te slaan en stompen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Mishandeling, begaan tegen zijn moeder.
2. Mishandeling.
3. Mishandeling.
4. Mishandeling.
7. Mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 122 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren met als bijzondere voorwaarde toezicht van de reclassering.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis. Hij heeft daartoe aangevoerd dat gelet op zijn verweer het voorwaardelijke deel bekort moet worden. Daarnaast acht de raadsman, gelet op de ouderdom van de feiten, een onvoorwaardelijke straf niet meer passend. De raadsman verzoekt de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met het ontbreken van de camerabeelden inzake feit 2. en de toerekeningsvatbaarheid van verdachte, nu uit het dossier en de rapportages blijkt van vraagtekens over de toerekeningsvatbaarheid.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering en de deskundigen, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn moeder, zijn zus, zijn huisgenoot, zijn kamergenoot in de nachtopvang en een toevallige voorbijganger in een winkel. Het geweld heeft onder meer plaats gevonden in de woning van aangevers, bij uitstek de plek waar zij zich veilig en geborgen horen te kunnen voelen. In de overige gevallen betrof het willekeurige personen die onverhoeds door verdachte zijn aangevallen. Verdachte heeft met zijn handelen dan ook ernstig inbreuk gemaakt op zowel de lichamelijke integriteit als op het veiligheidsgevoel van de aangevers. Bovendien kunnen dergelijke feiten leiden tot angstgevoelens en andere nadelige gevolgen hebben. Verdachte heeft er geen blijk van gegeven dat hij de ernst van zijn misdragingen inziet. Hij legt vooral de schuld buiten zichzelf. Het leed dat hij de slachtoffers heeft aangedaan, lijkt maar nauwelijks tot hem door te dringen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte, d.d. 29 oktober 2019. De rechtbank zal gelet op de veroordeling door de politierechter van 31 augustus 2018 rekening houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Zowel de reclassering als de psycholoog en de psychiater hebben over verdachte gerapporteerd op 26 april 2019. Uit deze rapportages blijkt dat verdachte niet mee heeft willen werken aan de onderzoeken. De deskundigen hebben daardoor geen diagnose of stoornis kunnen (vast)stellen en kunnen geen uitspraak doen over een eventuele doorwerking daarvan in de ten laste gelegde delicten. Ook kunnen de deskundigen geen interventie-advies geven. Wel maken de deskundigen zich zorgen over de psychische gesteldheid van verdachte. De ten laste gelegde delicten laten het beeld zien van plotselinge agressie. Een en ander zou kunnen wijzen op de mogelijkheid dat er bij verdachte is van een psychotische problematiek op basis waarvan plotselinge agressieve exaltaties kunnen optreden. Gelet op de adviezen van de deskundigen heeft de officier van justitie geprobeerd om verdachte gedwongen op te laten nemen in het kader van de wet BOPZ.
Uit de brief van psychiater H.H. Tamsma van GGZ Friesland d.d. 13 mei 2019 kan echter worden opgemaakt dat de psychiater geen geneeskundige verklaring voor een gedwongen opname heeft willen aanleveren. De deskundige van de GGZ acht het risico op het ontstaan van een onveilige situatie voor (primair) de gezinsomgeving waar verdachte verblijft, juist door het doen van een beoordeling in het kader van een dergelijk onderzoek te groot. De deskundige is van oordeel is dat er slechts indirecte aanwijzingen naar voren komen dat er sprake zou zijn van een stoornis in de zin van de wet BOPZ en ziet geen aanwijzingen voor een actueel gevaar. De deskundige kan zich toch de bestaande zorgen voorstellen en adviseert om verdachte aan te melden bij Forfact voor bemoeizorg.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven geen hulp te willen. Verder heeft de verdachte verklaart gestopt te zijn met zijn voorgeschreven medicatie en de contacten die hij had met de GGZ.
Gelet op het voorgaande, op grond van het dossier en de indruk die de rechtbank ter terechtzitting van verdachte heeft gekregen, heeft de rechtbank sterk de indruk dat er sprake is van psychische en/of psychiatrische problematiek bij verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten verdachte wel kunnen worden toegerekend, zij het in verminderde mate. Hoewel door de deskundige van de GGZ is aangegeven dat er slechts indirecte aanwijzingen zijn dat er sprake is van een stoornis in de zin van de wet BOPZ is de rechtbank van oordeel dat een gedwongen opname de aangewezen weg lijkt, temeer nu verdachte op dit moment geen contact meer heeft met de GGZ, geen medicatie meer gebruikt en verblijft in eenzelfde woonsituatie als die waarin hij eerder zijn moeder en zus heeft mishandeld. Onder meer gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten, de verminderde toerekenbaarheid en de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, ziet de rechtbank thans echter geen mogelijkheden voor een gedwongen opname in strafrechtelijk kader. De rechtbank geeft de officier van justitie evenwel sterk in overweging om de mogelijkheden van een gedwongen opname van verdachte op grond van de Wet BOPZ of een zorgmachtiging met verplichte zorg of onvrijwillige opname op basis van de naar verwachting per 1 januari 2020 in werking tredende zorgwetten (Wet verplichte GGZ, Wet Zorg en Dwang en Wet Forensische Zorg (nogmaals) te onderzoeken.
Alles afwegend acht de rechtbank gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, het aantal door verdachte gepleegde feiten en het bepaalde in artikel 63 Wetboek van Strafrecht, de strafeis van de officier van justitie passend en geboden. Nu veroordeelde 60 dagen in voorarrest heeft gezeten zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, onder vernietiging van de strafbeschikking. Nu de rechtbank sterk de indruk heeft dat er sprake is van psychische en/of psychiatrische problematiek bij verdachte en daarmee samenhangend recidivegevaar zal de rechtbank aan de voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden van toezicht door de reclassering en (ambulante) behandeling door het Forensisch FACT-team van GGZ Friesland of een soortgelijke instelling verbinden. De rechtbank acht het van groot belang dat deze instanties zicht houden op verdachte, dat verdachte zich laat behandelen en zich houdt aan aanwijzingen die in dat kader worden gegeven. Indien verdachte zich niet aan deze voorwaarden houdt, geeft dit de officier van justitie niet alleen de mogelijkheid tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf te vorderen, maar kan ook hierin reden worden gezien mogelijkheden van opname en/of verplichte zorg op grond van de BOPZ en de nieuwe zorgwetten te onderzoeken.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 2], tot een bedrag van € 71,64 ter zake van materiële schade en € 150,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 6], tot een bedrag van € 115,00 ter vergoeding van materiële schade en € 1.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
Standpunt van de officier van justitie
1. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voldoende is onderbouwd en geheel kan worden toegewezen, te weten een bedrag van € 221,64, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. De officier van justitie heeft tevens gevorderd aan verdachte de maatregel van schadevergoeding op te leggen tot een bedrag van € 221,64.
2. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] voor gedeeltelijke toewijzing vatbaar is, te weten een bedrag van € 735,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan, bestaande uit € 485,00 materiële schade en € 250,00 aan immateriële schade. Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard. De officier van justitie heeft tevens gevorderd aan verdachte de maatregel van schadevergoeding op te leggen tot een bedrag van € 735,00.
Standpunt van de verdediging
1. De raadsman heeft primair aangegeven dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, nu het causaal verband tussen het strafbare feit en de gevorderde schade voor de drievlaksvulling composiet ontbreekt. Daarnaast ontbreekt de onderbouwing voor de psychische schade. Indien de rechtbank wel tot toewijzing van de schade komt verzoekt de raadsman, gelet op het lage inkomen van verdachte, om te bepalen dat de schade in termijnen kan worden betaald.
2. De raadsman heeft primair aangegeven dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu de raadsman vrijspraak heeft bepleit. Subsidiair heeft de raadsman aangegeven dat er een bedrag van € 100,00 kan worden toegewezen, het bedrag aan schade wat in eerste instantie bij strafbeschikking is opgelegd. voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard nu er geen onderbouwing wordt gegeven voor de psychische schade. De raadsman verzoekt om te bepalen dat de schadevergoeding in termijnen kan worden betaald.
Oordeel van de rechtbank
1. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2. bewezen verklaarde. De rechtbank acht voldoende causaal verband aanwezig tussen het strafbare feit en de gevorderde schade. In het dossier zit een verklaring van de tandarts van het slachtoffer, waarin wordt aangegeven dat als gevolg van de mishandeling 11 incisaal is afgebroken en gerestaureerd moet worden. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen tot het bedrag van € 221,64, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 22 februari 2019. De rechtbank ziet geen aanleiding om termijnbetaling op te leggen.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
2. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer 6] de schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 7. bewezen verklaarde. Uit de ter terechtzitting overgelegde factuur blijkt dat aan het slachtoffer € 385,00 aan eigen risico in rekening is gebracht door zijn zorgverzekeraar. De rechtbank acht voldoende causaal verband aanwezig tussen het strafbare feit en de gevorderde materiële schade voor eigen risico (€385,00) en kleding (€50,00).
Daarnaast heeft de benadeelde partij een bedrag gevorderd van € 15,00, zijnde de kosten van de door verdachte leeggedronken fles wijn. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de kosten van de fles wijn niet als rechtstreekse schade als een gevolg van het bewezenverklaarde worden aangemerkt. De rechtbank zal de vordering daarom ten aanzien van de kosten van een fles wijn niet-ontvankelijk verklaren. Met betrekking tot de gevorderde schoonmaakkosten (€50,00) overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij ter zitting heeft verklaard zijn huis zelf schoon te hebben gemaakt en spullen hebben moeten weggooien/vervangen. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partijen geen kosten heeft moeten maken voor de schoonmaak. Voor het vervangen van spullen ontbreekt een onderbouwing. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Voorts heeft de benadeelde partij terzake van immateriële schade een bedrag gevorderd van € 1.000,00. Van dit bedrag heeft de rechtbank € 385,00 aangemerkt als materiële schade, zodat nog een bedrag van € 615,00 resteert. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 7. bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de immateriële schade op € 500,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank ziet geen aanleiding om termijnbetaling op te leggen.
Dit betekent dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 935,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 december 2017.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 5. en 6. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Vernietigd de eerder ten aanzien van feit 7. uitgevaardigde strafbeschikking.
Verklaart het onder 1., 2., 3., 4. en 7. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 60 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 5 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden en zich blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van (het Forensisch FACT-team van) GGZ Friesland, of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem door of namens de instelling worden gegeven, ook als dit inhoudt het nemen van medicatie.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

1. Ten aanzien van feit 2.:

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
221,64(zegge: tweehonderdeenentwintig euro en vierenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te betalen een bedrag van € 221,64 (zegge: tweehonderdeenentwintig euro en eenentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 71,64 aan materiële schade en € 150,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
2. Ten aanzien van feit 7.:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 6]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
935,00(zegge: negenhonderdvijfendertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2017.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6], te betalen een bedrag van € 935,00 (zegge: negenhonderdvijfendertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2017, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 18 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 435,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. de Wit, voorzitter, mr. G.C. Koelman en mr. R.B. Maring, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 november 2019.
Mr. Maring is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.