ECLI:NL:RBNNE:2019:5005

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
18/189294-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens valsheid in geschrift en vrijspraak voor witwassen in het kader van Persoonsgebonden Budget

Op 3 december 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van valsheid in geschrift en witwassen. De verdachte, geboren in 1963, was werkzaam in de zorg en had handtekeningen van cliënten gekopieerd en onder urenbriefjes geplaatst om onterecht PGB-gelden te verkrijgen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan valsheid in geschrift, zoals strafbaar gesteld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte in de periode van 1 januari 2015 tot 1 juli 2017 meerdere urenbriefjes valselijk had opgemaakt en ingediend bij de Sociale Verzekeringsbank. De rechtbank oordeelde echter dat er geen bewijs was voor het witwassen van de PGB-gelden, omdat niet was aangetoond dat de verdachte de herkomst van deze gelden had willen verbergen.

De rechtbank legde een taakstraf op van 110 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich gedurende twee jaar aan geen strafbaar feit mocht schuldig maken. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte in staat van faillissement verkeerde. De rechtbank overwoog dat de verdachte misbruik had gemaakt van het vertrouwen van zijn cliënten en de SVB had misleid, wat de ernst van de zaak onderstreepte. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/189294-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 december 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], aan de [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 november 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.T. van Jaarsveld, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot 1 juli 2017, op diverse data en/of tijdstippen, te Veendam, (althans) in het arrondissement Noord Nederland, meermalen, althans eenmaal, een (aantal) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig
feit te dienen, te weten een (aantal) urenbriefje(s) (betreffende het verantwoorden van de uren verleende zorg in het kader van een Persoons Gebonden Budget) van de cliënt(en) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] valselijk heeft
opgemaakt en/of heeft vervalst door:
- de handtekening(en) onder het originele urenbriefje van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] in te scannen en/of te kopiëren
- voornoemde ingescande handtekening(en) onder een nieuw urenbriefje te plakken en/of
- ( aldus) voornoemde handtekening(en) op die urenbriefje(s) geplaatst als ware deze
urenbriefje(s) getekend door de cliënt wiens handtekening dit betrof
met het oogmerk om voornoemd(e) geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken en/of (vervolgens) gebruik heeft gemaakt van voornoemde urenbriefje(s) zijnde (een) geschrift(en) dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te
dienen - als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte voornoemde urenbriefje(s) heeft ingediend bij de Sociale Verzekeringsbank (om voornoemde uren verleende zorg in het kader van een Persoons Gebonden Budget aan zijn bedrijf "[naam onderneming]" te laten uitkeren;
2
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot 1 juli 2017, te Veendam, althans in het arrondissement Noord Nederland, (een) hoeveelhe(i)d(en) geld, te weten (het) door de Sociale Verzekeringsbank uitgekeerde bedrag(en) aan verleende zorg in het kader van een
Persoons Gebonden Budget, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van voornoemde hoeveelhe(i)d(en) geld, gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dat bovenomschreven hoeveelhe(i)d(en) geld -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf (te weten door het indienen van valse/vervalste urenbriefjes bij de Sociale Verzekeringsbank).

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
feit 1
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1.
feit 2
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 2. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Aan verdachte kan worden toegerekend dat hij door middel van valsheid in geschrift -zoals ten laste gelegd onder feit 1- Persoonsgebonden Budget (PGB) van zijn cliënten heeft verworven. Uit die enkele gedraging volgt niet dat verdachte zich die PGB-gelden heeft toegeëigend. Uit het politieonderzoek blijkt in ieder geval niet van enig toe-eigenen van die PGB-gelden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 1 en 2. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
feit 1
Het is onduidelijk onder welke urenbriefjes verdachte de handtekeningen van zijn cliënten heeft 'geknipt en geplakt'. Met zijn gedraging heeft hij bovendien geen nadeel toegebracht. Dan kan geen sprake zijn van het 'gebruiken of doen gebruiken' van een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen.
Er kan niet met zekerheid worden gesteld dat de handtekeningen van de cliënten van verdachte die zijn genoemd in de tenlastelegging identiek zijn. De verbalisant is ter zake niet deskundig en een forensisch onderzoek naar de herkomst en het identiek zijn van die handtekeningen is niet verricht.
Bewijs voor het vervalsen van de handtekening van [slachtoffer 1], genoemd in de tenlastelegging, ontbreekt. [slachtoffer 4], ook genoemd in de tenlastelegging, komt in het proces-verbaal van bevindingen niet voor.
feit 2
Ten aanzien van feit 1 is het verweer gevoerd dat geen sprake is van valsheid in geschrift. Daaruit vloeit dat niet is bewezen dat de verkregen PGB-gelden uit enig misdrijf afkomstig zijn. Voor zover feit 1 wettig en overtuigend kan worden bewezen, kan niet worden bewezen dat verdachte handelingen heeft verricht die er op waren gericht om de criminele opbrengst veilig te stellen.
Oordeel van de rechtbank
feit 1
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 19 november 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Mijn onderneming [naam onderneming] begeleidde cliënten die aanspraak maken op een persoonsgebonden budget. De omvang van de verrichte dienstverlening wordt op urenbriefjes vastgelegd. Ik verzond namens [naam onderneming] die urenbriefjes naar de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Ik stuurde ook meteen mijn facturen mee. De SVB maakte de vergoeding vanuit het PGB over op mijn zakelijke rekening.
Ik heb in een aantal gevallen handtekeningen van cliënten geknipt en geplakt onder urenbriefjes.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 december 2016, opgenomen op pagina 99 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016331522 d.d. 23 februari 2018, inhoudend als verklaring van [getuige]:
Als Teamleider Vergunningen en Handhaving bij de Kompanjie, een samenwerkingsverband
tussen de gemeentes Veendam en Pekela waarin de ambtenaren van beide gemeentes zijn
ondergebracht, doe ik aangifte van valsheid in geschrift dan wel oplichting namens
beide gemeentes.
Meerdere cliënten van '[naam onderneming]’ hebben tijdens de interviews verklaard dat de volledige PGB-administratie voor hen door '[naam onderneming]' wordt verzorgd waarbij de cliënt zelf niet bekend is met de hoogte van het PGB en de cliënt niet weet welke betalingen er uit diens PGB worden gedaan.
Wij hebben het redelijke vermoeden dat men bij '[naam onderneming]' achteraf valselijk urenbriefjes heeft opgemaakt.
De administratie is onderzocht. De urenbriefjes welke zijn ingediend zijn ook onderzocht. Uit dit onderzoek bleek dat er op enkele urenbriefjes een identieke handtekening van de cliënt stond. Als men deze handtekeningen over elkaar legt dan zijn ze tot op de pixel gelijk. Dit is niet mogelijk als het originele handgeschreven handtekeningen betreffen. Het redelijke vermoeden bestaat dat dit gekopieerde en daarmee vervalste handtekeningen betreffen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 december 2017, opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relatering van verbalisant [verbalisant]:
Van onder andere de volgende cliënten zijn gegevens binnengekomen:
- [slachtoffer 2], [straatnaam], [woonplaats]:
Declaraties van september 2015 tot en met november 2016.
De declaraties van de maanden november 2015 en januari 2016 betreffen dezelfde
handtekening.
De declaraties van de maanden april 2016 tot en met oktober 2016 betreffen dezelfde
handtekening.
- [slachtoffer 3], [straatnaam], [woonplaats]:
Declaraties van oktober 2015 tot en met juli 2017
De declaraties van de maanden oktober 2015 tot en met april 2016 betreffen dezelfde
handtekening.
De declaraties van de maanden januari 2017 tot en met juli 2017 betreffen dezelfde
handtekening.
Uit bovenstaande blijkt dat dezelfde handtekening van cliënten is gebruikt ten behoeve van het declareren van PGB-gelden.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 13 juni 2017, opgenomen op pagina 234 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2]:
Ik ben bij [naam onderneming] terechtgekomen toen het met mij niet zo goed ging. U toont mij urenbriefjes over de periode september 2015 tot en met mei 2016 die door [naam onderneming] zijn opgemaakt. De handtekeningen onder de urenbriefjes van april 2016 en mei 2016 zien er anders uit. Ik vind de 'a' groter dan mijn handtekening. Ik durf niet te zeggen dat ze allebei van mij zijn. Ik vind het wel vreemd dat de twee handtekeningen exact hetzelfde zijn.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 30 juni 2017, opgenomen op pagina 246 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3]:
Ik ben cliënt geworden bij [naam onderneming], omdat ik een verleden heb. Ik ga er vanuit dat op de urenbriefjes uit 2015/2016 waar mijn naam op staat die u mij toont mijn handtekeningen staan. U toont mij een urenbriefje van 30 oktober 2015. Het bedrag klopt volgens mij niet. Ik kijk er wel een beetje vreemd tegenaan. Op de formulieren die ik teken staat niet het bovenste gedeelte zeg maar. De uren en de maand staat er dan nog niet op. Het is net of de handtekening van mijn ID-kaart komt. Ik zie dat de handtekeningen gekopieerd zijn.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 12 juli 2017, opgenomen op pagina 288 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 4]:
Ik ben cliënt geworden bij [naam onderneming], omdat ik financiële problemen had. Ik herken deze urendeclaraties van '[naam onderneming]' van augustus 2015 t/m april 2016 die u mij toont. Onder deze urenbriefjes staan mijn handtekeningen. Ik kan niet verklaren waarom deze gekopieerd zijn.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft de originele handtekeningen van [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] met zogenoemd kopieer-, knip- en plakwerk onder urenbriefjes geplaatst. Verdachte heeft deze gemanipuleerde urenbriefjes, als waren zij authentiek, als bewijs voor de urenverantwoording van de door verdachte verrichte dienstverlening ingediend bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) met het oogmerk om PGB-gelden te ontvangen. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, zoals strafbaar gesteld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. Dat feitelijk niet is gebleken dat de gedraging van verdachte tot enig nadeel heeft geleid, maakt dit niet anders.
feit 2
De rechtbank acht feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte wordt verweten dat hij PGB-gelden heeft witgewassen, die op basis van door verdachte valselijk opgemaakte urenbriefjes aan de onderneming van verdachte zijn uitgekeerd. Voor witwassen van een door verdachte gepleegd misdrijf, moet de gedraging van verdachte ook gericht zijn geweest op het verbergen dan wel verhullen van de criminele
afkomst van het PGB-geld. Aanknopingspunten die duiden op het verbergen/verhullen van de afkomst ontbreken. Verdachte heeft de PGB-gelden op zijn zakelijke rekening ontvangen als vergoeding voor door verdachte aan zijn cliënten geleverde diensten. Van een andere besteding van de PGB-gelden door verdachte is niet gebleken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 1 juli 2017, op diverse data en tijdstippen te Veendam meermalen een aantal geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een aantal urenbriefjes betreffende het verantwoorden van de uren verleende zorg in het kader van een Persoons Gebonden Budget van de cliënten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door:
- de handtekeningen onder het originele urenbriefje van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] in
te scannen en/of te kopiëren
- voornoemde ingescande handtekeningen onder een nieuw urenbriefje te plakken en
- aldus voornoemde handtekeningen op die urenbriefjes geplaatst als waren deze urenbriefjes
getekend door de cliënt wiens handtekening dit betrof
met het oogmerk om voornoemde geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en vervolgens gebruik heeft gemaakt van voornoemde urenbriefjes zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - als waren die geschriften echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte voornoemde urenbriefjes heeft ingediend bij de Sociale Verzekeringsbank om voornoemde uren verleende zorg in het kader van een Persoons Gebonden Budget aan zijn bedrijf "[naam onderneming]" te laten uitkeren.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. valsheid in geschrift
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Standpunt van de verdediging
In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzoekt de raadsman primair tot een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of een maatregel (9a Wetboek van Strafrecht). Subsidiair verzoekt de raadsman om aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor een dergelijk feit. Ook verzoekt de raadsman om rekening te houden met de persoonlijke situatie van verdachte, met name het faillissement dat zowel hem als zijn vennootschap heeft getroffen. Ter onderbouwing heeft de raadsman ter zitting een uitdraai uit het Insolventieregister overgelegd, waaruit blijkt dat op 12 november 2019 verdachte en zijn besloten vennootschap [bedrijf] in staat van faillissement zijn verklaard; de onderneming [naam onderneming] was aanvankelijk een eenmanszaak van verdachte en is op enig moment ondergebracht in die vennootschap.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van 27 november 2018, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft handtekeningen van zijn cliënten gekopieerd en/of gescand en geplaatst op urenbriefjes om daarmee aan die cliënten toekomende PGB-gelden van de SVB te ontvangen. De briefjes zijn voorafgaand aan indiening nooit ter inzage -laat staan ter goedkeuring- aan die cliënten voorgelegd. Verdachte heeft aldus misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn cliënten in hem hadden, en hij heeft de SVB misleid. De rechtbank acht dit kwalijk, ongeacht de motieven die verdachte heeft aangevoerd.
De rechtbank acht een taakstraf van 110 uur passend en geboden. Om verdachte er van te weerhouden om in de toekomst opnieuw de wet te overtreden, zal de rechtbank een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen.
De straf is lager dan dat de officier van justitie heeft voorgesteld. Dat heeft te maken met de kortere duur van de bewezen verklaarde periode waarin verdachte de bewezen verklaarde gedragingen heeft verricht. De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte meegewogen dat niet is gebleken dat verdachte door zijn gedraging enig persoonlijk voordeel heeft behaald en dat niet is gebleken dat door die gedraging partijen zijn benadeeld.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 7.000 ter vergoeding van materiële schade en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. Verdachte verkeert in staat van faillissement, zodat de vordering van benadeelde partij bij de curator moet worden ingediend.
Standpunt van de verdediging
De raadsman deelt het standpunt van de officier van justitie. In het geval de rechtbank benadeelde partij ontvankelijk verklaart, dient de vordering te worden afgewezen, nu elke onderbouwing ontbreekt.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op het faillissement van verdachte, dient ingevolge artikel 26 van de Faillissementswet benadeelde partij de vordering bij de curator ter verificatie in te dienen. Benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 110 uren.

Bepaalt dat van deze taakstraf
een gedeelte, groot 40 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 35 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 20 zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de taakstraf niet naar behoren verricht.
Ten aanzien van 18/189294-18, feit 1:
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk. Deze vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. H.R. Bracht en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. E.W. Jeuring, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 december 2019.
Mr. Van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.