ECLI:NL:RBNNE:2019:4977

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
2 december 2019
Zaaknummer
18/030100-96
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling van een veroordeelde met complexe (persoonlijkheids)problematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 november 2019 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een veroordeelde, die sinds 1999 onder deze maatregel valt. De officier van justitie had op 26 september 2019 verzocht om de termijn van terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen. De behandeling vond plaats op 12 november 2019, waarbij de veroordeelde, zijn raadsman, de officier van justitie en deskundigen aanwezig waren. De rechtbank heeft de relevante stukken en adviezen van deskundigen, waaronder psychologen en reclasseringswerkers, in overweging genomen.

De veroordeelde, die lijdt aan complexe (persoonlijkheids)problematiek, verblijft momenteel in de Van der Hoevenkliniek en heeft een geschiedenis van pedofilie en antisociale gedragingen. De deskundigen adviseerden om de terbeschikkingstelling te verlengen, omdat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen in het geding zijn. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de veroordeelde vooruitgang heeft geboekt in zijn resocialisatietraject, er nog steeds monitoring en verdere sociaal-maatschappelijke inbedding noodzakelijk zijn. De rechtbank heeft daarom de termijn van de terbeschikkingstelling met één jaar verlengd, en het verzoek van de raadsman om de zaak aan te houden voor het opmaken van een maatregelrapport afgewezen.

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht en benadrukt dat er voor de volgende zitting een concreet maatregelenrapport van de reclassering beschikbaar moet zijn, waarin de mogelijkheden voor een voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling worden besproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/030100-96
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 26 november 2019 op een vordering van de officier van justitie tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling
in de zaak tegen

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats],
thans verblijvende in FPC Van der Hoevenkliniek te Utrecht;
hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 26 september 2019 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank de termijn van terbeschikkingstelling van de veroordeelde zal verlengen met één jaar.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 12 november 2019, waarbij aanwezig waren de veroordeelde, diens raadsman mr. J.A.W. Knoester, de officier van justitie en mw. drs. E.W.M. van den Broek (GZ-psycholoog en hoofd behandeling), alsmede mw. K.H.J. Natrop (reclasseringswerker) als deskundigen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de stukken, waaronder met name het door het plaatsvervangend hoofd van de inrichting, drs. [naam], ondertekende rapport met advies d.d. 20 september 2019 van het behandelteam van de instelling waar veroordeelde van overheidswege wordt verpleegd, de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van veroordeelde alsmede het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 29 augustus 2019.

Motivering

De opgelegde terbeschikkingstelling
Bij arrest van 19 april 1999 heeft het gerechtshof te Leeuwarden veroordeelde wegens verkrachting en het plegen van ontucht met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
De terbeschikkingstelling is aangevangen op 4 november 1999 en laatstelijk op 12 december 2018 verlengd met één jaar.
Het advies van de instelling
In voormeld verlengingsadvies wordt geadviseerd de termijn van de terbeschikkingstelling te verlengen met één jaar. In dit verlengingsadvies is onder meer het volgende aangegeven, zakelijk weergegeven:
Veroordeelde is een man met complexe (persoonlijkheids)problematiek. Er is sprake van pedofilie van het niet-exclusieve type, een antisociale en borderline persoonlijkheidsstoornis en trekken van psychopathie. Veroordeelde verblijft sinds februari 2016 in de Van der Hoeven kliniek en woont sinds 8 mei 2018 (in het kader van zijn transmurale behandelfase) zelfstanding in een woning van de kliniek in de stad Utrecht onder begeleiding van het transmurale behandelingsteam ‘De Brug’. Na een tijdelijke terugplaatsing van veroordeelde in de kliniek eind 2018, wordt er medio november 2018 weer voldoende basis gezien om veroordeelde terug te laten keren naar zijn woning buiten de kliniek. In de maanden hierna verloopt de transmurale behandeling overwegend goed. Vanaf het voorjaar van 2019 lijkt er tussen veroordeelde en zijn behandelingsteam echter weer wat meer verwijdering te ontstaan. Veroordeelde vraagt om verdere afbouw van begeleiding en risicomanagement, met als meest belangrijke wens de staking van het innemen van libidoremmende medicatie. Het behandelingsteam acht dit een denkbare stap, doch vindt van belang dit in te bedden in een solide trajectplan. Veroordeelde toont zich ten aanzien van verdere resocialisatie/verzelfstandiging ambivalent en presenteert wisselende ideeën. Het elkaar moeizaam kunnen vinden in een gedeeld perspectief voor de toekomst leidt bij veroordeelde tot onvrede, hetgeen zich (opnieuw) vertaalt in meer zijn eigen gang gaan en het zich afkeren van zijn begeleiders. Meer dan aan het begin van deze periode lukt het veroordeelde nu echter wel -mede door hulp in te schakelen van zijn psychotherapeute en zus- dit patroon te doorzien en te doorbreken. Gesprekken over hoe op passende wijze kan worden toegewerkt naar de op termijn beoogde voorwaardelijke beëindiging kunnen hierna meer constructief worden gevoerd. Meer consistent en onderbouwd presenteert veroordeelde hierbij de wens om toch in de buurt van zijn familie te resocialiseren, wat door het behandelingsteam wordt ondersteund en thans in nauwe samenwerking met hem wordt geconcretiseerd in een stappenplan. Veroordeelde noemt het prettig en nodig te vinden dat voor hem vertrouwde behandelaren en begeleiders bij hem betrokken blijven, juist in deze fase waarin hij zich verder verzelfstandigt, zich op afstand van de kliniek vestigt en zich daar ook sociaal-maatschappelijk tracht in te bedden. Hij is het (ondanks het feit dat hij ook ‘tbs-moe’ is) eens met het standpunt van zijn behandelingsteam dat een overgang naar een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging thans niet aan de orde is, omdat het zorgvuldig opbouwen van beschermende sociaal-maatschappelijke structuren en vertrouwd raken met toekomstige hulpverlening meer tijd vergt. Het risico van terugval in seksueel gewelddadig gedrag wordt bij transmuraal verlof met gebruik van libidoremmende medicatie ingeschat als laag. Bij staking van libidoremmende medicatie kan het risico van terugval enigszins toenemen naar laag tot matig, wat nog immer als een verantwoord recidiverisico wordt gezien. Wanneer op dit moment wordt overgegaan tot een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege wordt het risico op seksueel gewelddadig gedrag eveneens als laag tot matig ingeschat, mits gebruik van libidoremmende medicatie wordt gecontinueerd. Zonder het gedwongen kader van de terbeschikkingstelling wordt het risico van terugval in seksueel delictgedrag ingeschat als matig tot hoog.
De deskundige E.W.M. van den Broek heeft tijdens de zitting van 12 november 2019 het advies van de kliniek bevestigd en nader toegelicht. Zij heeft hiertoe onder meer aangevoerd, zakelijk weergegeven:
Medio oktober 2019 is er door de kliniek een wijziging van het verlofplan aangevraagd bij de minister van Justitie en Veiligheid. Inmiddels is duidelijk geworden dat het verzoek gedeeltelijk is toegewezen, namelijk voor zover dit verzoek betrekking had op het stoppen met het gebruik van libidoremmende medicatie door veroordeelde. Het verzoek om veroordeelde een woning te laten accepteren en op termijn naar die woning, in de buurt van zijn familie, te verhuizen is afgewezen. Bij die afwijzing is aangegeven dat men het van belang acht dat eerst wordt gemonitord hoe het stoppen met de libidoremmende medicatie verloopt, alvorens de stap naar een nieuwe woning in het oosten van het land gemaakt kan worden. Veroordeelde is afgelopen donderdag gestopt met het gebruik van de libidoremmende medicatie en als dit goed blijft verlopen, committeer ik mij er namens de kliniek aan om hetzelfde verzoek (voor zover dat eerder was afgewezen) over drie maanden opnieuw bij de minister in te dienen (aangevuld met de ontwikkelingen over die drie maanden). Drie maanden is in dit geval voldoende om het stoppen met de libidoremmende medicatie te monitoren, daar in samenspraak met veroordeelde het plan is ontstaan om de kliniekwoning -ook als hij een woning in het oosten van het land heeft- nog een tijd voor hem aan te houden. Veroordeelde heeft aangegeven ook in Utrecht te willen blijven werken en zal dan nog steeds een aantal nachten per week in de kliniekwoning overnachten. Dit maakt dat hij nog altijd dichtbij de kliniek zal zijn, wij hem kunnen zien en hij zijn huidige psychotherapeute ook nog kan blijven zien. Geleidelijk kan er dan een verschuiving plaatsvinden naar een gehele verhuizing naar het oosten. Veroordeelde wil zelf rond het tweede kwartaal van 2020 geheel over naar die nieuwe woning. Vanaf dat moment zal de begeleiding dan ook overgaan naar de reclassering en FPK aldaar. Hij is van plan om wel zijn huidige baan in Utrecht te behouden. Voor nu dient de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege derhalve nog met een jaar te worden verlengd.
Het advies van de reclassering
In voormeld reclasseringsadvies, opgemaakt naar aanleiding van de opdracht van de rechtbank hiertoe bij beslissing van 12 december 2018, wordt geadviseerd om de verpleging van overheidswege nog niet voorwaardelijk te beëindigen. In dit advies is onder meer het volgende aangegeven, zakelijk weergegeven:
Ondanks dat zich geen incidenten hebben voorgedaan, is een dergelijk kader nog niet haalbaar omdat praktische zaken als huisvesting en ambulante behandeling nog niet georganiseerd zijn. In het gesprek met de reclassering geeft veroordeelde zelf aan een voorwaardelijke beëindiging ook nog te voorbarig te vinden. Liever zou hij het komende jaar gebruiken om zijn leven buiten de kliniek te verstevigen. Wel is het voor de reclassering een mogelijkheid om in het kader van een forensisch psychiatrisch toezicht horend bij een proefverlof betrokken te blijven bij veroordeelde, om hem zo in het komende jaar te kunnen ondersteunen in dit traject. Dit is wenselijk gezien de moeilijkheden in de begeleidbaarheid van veroordeelde.
De deskundige K.H.J. Natrop heeft tijdens de zitting van 12 november 2019 het advies van de reclassering bevestigd en herhaald.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij zijn vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging met één jaar.
Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsman
Veroordeelde heeft zich verzet tegen toewijzing van de vordering voor zover het betreft de verlenging van de verpleging van overheidswege met één jaar, nu hij van oordeel is dat deze voorwaardelijk dient te worden beëindigd. Ook de raadsman stelt zich op het standpunt dat deze zaak zich leent voor een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. De raadsman overweegt daartoe dat veroordeelde geen gevaar meer vormt voor de maatschappij en de kans op recidive zeer klein moet worden geacht. De verpleging van overheidswege voegt op dit moment niets meer toe, temeer nu veroordeelde hoogstens één keer in de week een half uur bezoek krijgt van iemand die verbonden is aan de kliniek. De voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege en daarmee de overgang naar begeleiding door de reclassering zal daarom nauwelijks een verschil maken. De raadsman heeft daarom verzocht de zaak voor de duur van drie maanden aan te houden, teneinde een maatregelrapport te laten opmaken door de reclassering.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van misdrijven gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Op grond van de inhoud van voormelde adviezen, de door de deskundigen gegeven toelichting en hetgeen overigens uit het onderzoek ter zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen vereist dat de termijn van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt verlengd.
Gelet op de genoemde adviezen en de toelichting die daarop is gegeven door de deskundigen ter zitting komt de rechtbank tot de conclusie dat een voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling thans nog niet aan de orde is. Het is duidelijk dat veroordeelde in het afgelopen jaar stappen vooruit heeft gezet in zijn resocialisatietraject en dat hij heeft gewerkt aan een stappenplan voor de komende tijd. Echter, de rechtbank acht het van groot belang dat er tijd genomen wordt om veroordeelde na het stoppen met de libidoremmers te monitoren. Bovendien is verdere sociaal-maatschappelijke inbedding noodzakelijk waarbij woonruimte voor veroordeelde gezocht dient te worden in het oosten van het land en hij ook in het oosten van het land contacten moeten worden gelegd met de FPK en de reclassering. De rechtbank acht een periode van 3 maanden, zoals door veroordeelde en zijn raadsman wordt voorgestaan, te kort op al het voorgaande goed zicht te krijgen. Derhalve zal de rechtbank de zaak niet aanhouden voor het opmaken van een maatregelenrapport als door de raadsman en veroordeeld is verzocht, maar zal de rechtbank de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege verlengen voor de duur van één jaar.
De rechtbank is van oordeel dat er – gelet op de ontwikkelingen - voor de volgende zitting een concreet maatregelenrapport van de reclassering beschikbaar dient te zijn, waarin de reclassering verwoordt of, en zo ja, met welke maatregelen een voorwaardelijke beëindiging kan worden ingekaderd.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot aanhouding voor het doen opmaken van een maatregelrapport door de reclassering;
- verlengt de termijn van de terbeschikkingstelling van veroordeelde met één jaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. J.V. Nolta en
mr. S. Timmermans, rechters, bijgestaan door mr. L. van der Weide, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 november 2019.
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.